• No results found

Afgrenzing ten aanzien van andere concepten

In document VU Research Portal (pagina 71-74)

Indeling van dit proefschrift

2.5. Herstel 1. Terminologie

3.1.3. Afgrenzing ten aanzien van andere concepten

In de literatuur was en is er soms verwarring en verschil van mening over de grenzen tussen de concepten coping, resilience, herstel en posttraumatische groei. Dit heeft te maken met verschillen in definitie, maar ook met mogelijke overlap of verwevenheid van de verschillen-de concepten. Om helverschillen-derheid te verschaffen over het onverschillen-derscheid tussen verschillen-de verschillenverschillen-de concepten, wordt er hier kort op ingegaan.

3.1.3.1. Coping en resilience

Het begrip ‘resilience’ kent in de literatuur een grote conceptuele en terminologische verwar-ring (Dufour et al., 2000; Luthar et al., 2000; Miller, 2003; Bonanno, 2004). Mede daarom is het niet goed in het Nederlands weer te geven. Het heeft betekenissen of connotaties als weer-stand, weerbaarheid, veerkracht, aanpassing, herstel. Het beeld van een boom in de storm kan dit verduidelijken. De boom kan zo krachtig zijn dat hij in de storm (vrijwel) rechtop blijft staan (‘resistance’). Hij kan door de kracht van de storm doorbuigen, maar zodra de storm is gaan liggen terugveren naar de oorspronkelijke stand (‘resiliency’, recovery). Hij kan door

de kracht van de storm zover doorbuigen dat hij na het gaan liggen van de storm niet meer helemaal terug kan naar de oorspronkelijke stand en schuin doorgroeit, of tijdelijk schuin doorgroeit en na verloop van tijd toch weer recht omhoog gaat (met een bocht in de stam dus, ‘refiguration’, hernieuwde opbouw). In de Engelstalige literatuur wordt gepleit voor een duidelijk onderscheid tussen ‘resilience’ en ‘resiliency’, waarbij eerstgenoemde doelt op een proces en laatstgenoemde op een persoonlijkheidskenmerk (Coleman en Ganong, 2002; Van-derbilt-Adriance en Shaw, 2008). Dit onderscheid is vooral van belang bij de wat oudere li-teratuur die blijk geeft van meningsverschil over de vraag of ‘resilience’ een proces is of een persoonlijkheidskenmerk (Luther et al., 2000; Vanderbilt-Adriance en Shaw, 2008). Recentere literatuur laat een vrij algemene consensus zien over ‘resilience’ als een proces (Wilkes, 2002; Lepore en Revenson, 2006; Vanderbilt-Adriance en Shaw, 2008). Variatie in en problemen met conceptualisering en definiëring van ‘resilience’ concentreren zich rond de inhoud van het concept, op de afbakening ervan ten opzichte van andere concepten en op de instabiliteit van het concept zelf. Hierbij gaat het dan om vragen naar de aard en intensiteit van de PTE en wanneer mag iemand wel of niet ‘resilient’ genoemd worden (Miller, 2003), waar liggen de grenzen tussen resillience- en copingprocessen, tussen resilience en herstel(proces), tussen resilience en uitkomst van het adaptatieproces, tussen resilience en posttraumatische groei (Miller, 2003; Bonanno, 2004; Bonanno en Mancini, 2008). Bovendien blijkt resilience geen sta-tische eendimensionale factor te zijn (Luther et al., 2000; Mancini en Bonanno, 2006). De mate van resilience kan variëren over de tijd onder invloed van allerlei aspecten van de levensge-schiedenis (Luther et al., 2000; O’Dougherty Wright et al., 2005; Jonzon en Lindblad, 2006; Lepore en Revenson, 2006; Banyard en Williams, 2007; DuMont et al., 2007) en kan verschil-lend zijn per functioneringsdomein (fysiek, intrapersoonlijk, interpersoonlijk, intrafamiliaal, in bredere sociale verbanden)(Luther et al., 2000; O’Dougherty Wright et al., 2005; Lepore en Revenson, 2006; Banyard en Williams, 2007; Vanderbilt-Adriance en Shaw, 2008). Elk van deze domeinen kan dan zijn specifieke risico- en/of beschermende factoren hebben (Harvey, 1996; Carver, 1998; O’Dougherty Wright et al., 2005; Bonanno en Mancini, 2008; Vanderbilt-Adriance en Shaw, 2008). Op deze discussie wordt hier verder niet ingegaan. Voor dit onderzoek wordt alleen geconcludeerd dat resilienceprocessen verweven kunnen zijn met copingprocessen en processen van posttraumatische groei, maar daar wel van onderscheiden moeten worden. Resilience kan een factor zijn in het copingproces (een coping capacity) en/of een belangrijke factor in het herstelproces. Ten slotte kan (versterking van) resilience ook een uitkomst van het copingproces zijn (Holahan et al., 1996). De verwevenheid van resilience en coping is te zien bij veel factoren, die genoemd worden als factor van resilience, maar ook als factor bij co-ping. Voorbeelden van factoren die bijdragen aan resilience zijn bijvoorbeeld emotionele on-dersteuning, zelfrespect, externe attributie van schuld, en interne locus of control. Er is veel onderzoek gedaan naar factoren die resilience bevorderen of belemmeren. Tegelijk wordt er-voor gepleit de aandacht meer te richten op mechanismen en processen ( Lazarus en Folk-man, 1984; DiPalma, 1994) in plaats van op factoren, en meer op hulpbronnen en protectieve

factoren dan op risicofactoren (Jonzon en Lindblad, 2006). Ten slotte kan in het kader van dit onderzoek gezegd worden dat adequate seksuele voorlichting en opvoeding van jonge kin-deren hen weerbaarder kan maken tegen seksueel misbruik.

3.1.3.2. Coping en herstel

Herstel als proces en als uitkomst kwam in par. 2.5. al aan de orde. Het herstelproces werd ge-definieerd als het zoeken en vinden van een zeker (nieuw) psychologisch en fysiek evenwicht, waardoor het leven weer geleefd kan worden. Met het model van Janoff-Bulman (1992) werd een bevredigend herstel als uitkomst, benoemd als het bereiken van een (her)nieuw(d) co-herent conceptueel systeem, inclusief de basisassumpties. Dit betekent geen eindpunt van een lineair sequentieel proces. Traumatisering kan zich blijvend manifesteren en/of opnieuw weer opvlammen. Coping werd eveneens benoemd als een proces, maar, in onderscheid met het herstel als proces, werd in de definiëring niets gezegd over de eventuele uitkomst ervan. Coping gaat dus uitsluitend over het proces en zegt niets over de uitkomst. Copingproces en herstelproces kunnen wel met elkaar verweven zijn.

3.1.3.3. Coping en posttraumatische groei

Als definiëring voor posttraumatische groei wordt in hoofdstuk vier gekozen voor het waar-nemen of meten van een stabiele (Carver, 1998), duidelijke (Calhoun et al., 2000) verande-ring (Park, 1998; Kilmer, 2006), die als positief benoemd of ervaren wordt, na het meemaken van een PTE. Het concept posttraumatische groei gaat dus over positieve gevolgen van het meemaken van een PTE, al dan niet (mede) als gevolg van het copingproces. Hiermee onder-scheidt het zich duidelijk van coping, dat slechts op het proces doelt, onafhankelijk van de uitkomst ervan. Posttraumatische groei kan deel of uitkomst zijn van zowel het herstelproces als het copingproces.

3.2. Onderzoek en theorie

Het meest invloedrijke werk op het gebied van coping is dat van Lazarus en Folkman (1984). Hun concepten en theorie worden nog steeds veel gebruikt, al dan niet uitgebreid met andere theorieën en concepten, en ondanks bezwaren die kunnen worden aangevoerd (o.a. Fleish-man, 1984; Feij et al., 1990). Deze bezwaren hebben meestal betrekking op de verwevenheid van de verschillende processen en de onderlinge beïnvloeding van de vele variabelen. Ook is niet duidelijk of coping werkelijk, zoals het model suggereert, als een buffer functioneert tus-sen ingrijpende gebeurtenistus-sen en de gevolgen daarvan. Zowel Roth en Lebowitz (1988) als Feij et al.(1990) concluderen in ieder geval dat coping meer als barometer voor de ernst van de situatie en de gevolgen ervan beschouwd kan worden dan als buffer. Johnson en Kenkel (1991) vonden daarentegen dat er bij incestslachtoffers een duidelijke relatie bestond tussen

appraisal- en copingstrategieën enerzijds en het psychologisch welbevinden anderzijds. Ook andere onderzoekers vonden bewijs voor coping als mediator tussen (seksueel) misbruik van kinderen en het psychologisch welbevinden als volwassene (Coffey et al., 1996a; Runtz en Schallow, 1997). Tremblay et al. (1999) daarentegen concluderen uit hun onderzoek dat co-pingstrategieën een direct effect hebben op de psychologische aanpassing. De definitie van coping van Lazarus en Folkman (1984, p. 141) luidt: “constantly changing cognitive and

be-havorial efforts to manage specific external and/or internal demands that are appraised as tax-ing or exceedtax-ing the resources of the person”. Zij benoemden met deze definitie coptax-ing als een

proces, beperkten het tot de bewuste processen, maakten onderscheid tussen doel en resul-taat, hadden aandacht voor de temporele aspecten van coping en voor de bronnen van co-ping. Ten slotte gaven zij ook rekenschap van allerlei persoonlijke en contextuele factoren en de wisselwerking daartussen, die mede het copingproces en de uitkomst ervan bepaalden.

In document VU Research Portal (pagina 71-74)