• No results found

Indelingen en dimensies of aspecten van godsbeelden

In document VU Research Portal (pagina 170-174)

* onvermogen grenzen te stellen (Demasure, 2004)

6.3. Indelingen en dimensies of aspecten van godsbeelden

Godsbeelden kennen niet alleen een grote variatie, zij zijn ook nog eens multidimensioneel van aard (Kunkel et al., 1999). Daarom zijn er vele indelingen van godsbeelden mogelijk en daarnaast kunnen godsbeelden onderscheiden worden in de verschillende aspecten ervan.

6.3.1. Indelingen

Godsbeelden kunnen op verschillende manieren ‘ingedeeld’ worden: immanent versus trans-cendent (Stone et al., 2004), antropomorf versus niet-antropomorf (Hutsebaut, 2001), per-soonlijk versus abstract (Heitink, 2001; van Knippenberg, 2001), mannelijk versus vrouwelijk (Foster en Babcock, 2001), individueel versus collectief (Kwon, 2005). Alle genoemde tweede-lingen hebben hun plaats binnen het christendom. In de Bijbel en de christelijke leer gaat het over een God die zich geopenbaard heeft als transcendent en immanent, als een persoonlijk God die in zijn openbaring menselijke taal, beelden en verhoudingen gebruikt om zichzelf in relatie tot mensen te omschrijven. Vervolgens wordt deze openbaring door mensen weerge-geven in antropomorfe en niet-antropomorfe beelden. De antropomorfe beelden zijn over-wegend mannelijk in taal en beeld. Openbaringstaal wordt beïnvloed door ervaringstaal van-uit de cultuur en de context (zie verder par. 6.5.).

NISET-instrument) een nog preciezere indeling, namelijk in niveaus. Op het eerste niveau is er de indeling in aniconische versus iconische godsbeelden, dat wil zeggen: God gaat ons voor-stellingsvermogen in beeld en taal volledig te boven, Hij is niet te verbeelden of te benoemen (aniconisch), tegenover iconisch: God is wel (geheel of gedeeltelijk) te benoemen in menselij-ke taal en/of beeld. Het tweede niveau geeft de verdeling van de iconische concepten in antro-pomorfe beelden (God als een persoon) en niet-antroantro-pomorfe beelden (abstracter, zoals een hogere macht). Op het derde niveau worden zowel de antropomorfe als de niet-antropomorfe beelden ingedeeld in theïstische, pantheïstische en panentheïstische beelden. Onder theïsti-sche beelden verstaat van der Ven een God die absoluut transcendent is en geen relatie heeft met de wereld16. Pantheïstische beelden staan hier lijnrecht tegenover, zij verbeelden God als absoluut immanent, Hij bestaat in de eenheid en de structuur van de wereld. Zonder de we-reld bestaat Hij niet. Pantheïstische beelden worden niet gevonden in de antropomorfe groep, omdat de voorstelling van God als een persoon hier niet mee samen kan gaan. Panentheïsti-sche beelden van God staan tussen theïstiPanentheïsti-sche en pantheïstiPanentheïsti-sche beelden in. Zij verbeelden een God die zowel transcendent als immanent is, Hij is aanwezig in het hele universum, maar valt daar niet mee samen, Hij is óók transcendent. Op het vierde niveau ten slotte worden er vier aspecten onderscheiden aan het panentheïsme: de kosmische representatie ziet God in de natuur of in schoonheid (kosmisch-panentheïsme), de individuele beelden zien God in zichzelf (individueel-panentheïsme) of als fundamentele bron van vertrouwen en steun, de sociale beelden ervaren God in relaties met anderen (sociaal-panentheïsme), de ontologische beelden wijzen op God als de grond van alles wat bestaat (ontologisch panentheïsme).

Deze indeling kan vanuit de (christelijke) theologie bevraagd worden. De christelijke leer heeft altijd beide aspecten van het eerste niveau, aniconisch en iconisch, bij elkaar proberen te houden. Het beeldverbod uit het Oude Testament (Exodus 20:4) is hierbij, weliswaar wisse-lend in kracht door de eeuwen heen, mede van invloed geweest. Het besef leefde dat God ons voorstellingsvermogen in taal en beeld te boven gaat (aniconisch), maar dat tegelijkertijd Hij wel voor een deel te benoemen is in menselijke taal en beelden (Berkhof, 2002, p.109 ev.; van den Brink en van der Kooi, 2012, pp. 117 ev.). Aniconisch betekent dan niet dat God als abso-luut transcendent gezien wordt, zoals het deïsme lijkt te doen, maar alleen dat Hij in het ge-heel niet te benoemen of te begrijpen is in menselijke taal of beeld. Daarna komt de indeling in deïsme, theïsme, pantheïsme en panentheïsme17. Het deïsme is in tegenspraak met de bij-belse openbaring, waarin voortdurend verteld wordt dat God ziet, hoort, aanwezig is en han-16 Hierbij is enige spraakverwarring aan de orde: onder theïsme wordt over het algemeen verstaan het geloof in een persoonlijk God die zowel transcendent als immanent is en die wel degelijk actief is in het wereldgebeuren. Een God die absoluut transcendent is en zich niet (meer) met de wereld inlaat, is een deïstisch godsbeeld. In het de-isme wordt God wel gezien als de Schepper van de wereld en de wetmatigheden daarin, maar daarna is zijn aan-wezigheid of ingrijpen niet meer aan de orde of niet meer nodig. Hij bemoeit zich niet meer met zijn schepping, ook niet met de mensen. Hij is hooguit Toeschouwer.

delt ten aanzien van zijn schepping en de mensen. Binnen het christendom is deze deïstische visie overigens wel aanwezig. Een theïstisch godsbeeld betekent een God die wel actief is in het wereldgebeuren en persoonlijke levens, maar die niet samenvalt met die wereld, imma-nentie en transcendentie zijn onderscheiden aspecten. Dit godsbeeld stemt overeen met het bijbelse beeld en de hoofdstroom van de christelijke leer. Bij een pantheïstisch godsbeeld valt God samen met het universum en (delen van) de wereld. God als de transcendente heeft geen plaats meer in het godsbeeld, maar ook God als de immanente die apart staat van de mens en de wereld, is verdwenen. God als de Andere is opgegaan in zijn schepping. Een voorbeeld hiervan is dat God gelijk staat aan de natuur. Het pantheïsme is aanwezig binnen het chris-tendom, maar is er wel mee in tegenspraak. Zowel de Bijbel als de christelijke leer benadruk-ken dat God een aparte entiteit is, al dan niet benadruk-kenbaar, los van de mens en los van zijn schep-ping. Bij het panentheïsme is het universum deel van God en God is de drijvende kracht van alles wat bestaat. Panentheïstische godsbeelden zijn ook binnen het christendom te vinden en er niet noodzakelijkerwijs mee in tegenspraak. Bij de abstracte en onpersoonlijke beelden kan er sprake zijn van achterliggende theïstische dan wel niet-theïstische godsbeelden of ele-menten ervan. Voorbeelden zijn God als Bron, God als Rots, God als Liefde, God als Kracht of Macht. Al deze benamingen komen voor in de Bijbel en worden gebruikt om God als Persoon (theïstisch godsbeeld) te beschrijven, maar zij kunnen ook een aanduiding zijn van een niet-theïstisch godsbeeld. Bij al deze indelingen lijkt het om duidelijk (te maken) onderscheid te gaan. In de levensverhalen van de respondenten zal blijken dat de grenzen vloeiender zijn.

Een aparte vermelding verdient het ‘godsbeeld’ zoals zich dat in de christelijke leer ontwik-keld heeft. Dit is het beeld van de drieënige God, Vader, Zoon en Geest. Deze drieëenheid is niet te benoemen als een indeling of als drie dimensies van een godsbeeld en daarom wordt deze hier apart gehouden van indelingen en dimensies. Evenzo is ook de Vadernaam voor God een benaming die apart gezet moet worden van alle andere benamingen. Niet alleen om-dat in psychologische zin deze naam complexe verbindingen legt tussen God en de aardse va-der, maar ook omdat in theologische zin deze Vadernaam in eerste instantie duidt op de rela-tie tussen God en Jezus en pas daarna op de relarela-tie tussen God en mens.

6.3.2. Dimensies of aspecten

Behalve het indelen van godsbeelden naar ‘soort’, kan er ook binnen een godsbeeld onder-scheid aangebracht worden. In de literatuur is er een grote variatie aan manieren van ‘op-delen’ van een godsbeeld in verschillende dimensies of aspecten (zie voor een klein litera-tuuroverzicht Hutsebaut en Verhoeven, 1995). Schaap-Jonker (2008, p.123) benoemt er een aantal in dichotomieën, namelijk subjectief versus objectief, individueel versus collectief (contextueel/cultureel, zo ook Foster en Keating, 1992; Kwon, 2005), rationeel versus affectief, en bewust versus onbewust. Zij concludeert echter dat deze dichotomieën wel onderschei-den aspecten van een godsbeeld weergeven, maar niet gescheionderschei-den aspecten. Zij staan in een voortdurende dynamische relatie tot elkaar. Dit betekent dat godsbeelden in psychologische

zin processen zijn, waarbij mensen hun ervaringen en kennis van de wereld, zichzelf, en God abstraheren naar een ‘godsbeeld’ (Schaap-Jonker, 2008, p.123). Deze verschillende dimen-sies, of aspecten van een godsbeeld kunnen gebruikt worden om zicht te krijgen op iemands godsbeeld(en) (Schaap-Jonker, 2008a, p.8). Individuele en collectieve godsbeelden bestaan naast elkaar of vallen samen. Hierbij zijn individu en (culturele) context verweven. Foster en Babcock (2001) wijzen er op dat mensen vele ‘god-schemata’ hebben, vaak met een ‘core-god schema’, maar dat niet alle god-schemata in elke situatie geactiveerd (hoeven te) worden.

Vanuit theologisch perspectief kunnen er eveneens verschillende dimensies of aspecten van een godsbeeld onderscheiden worden. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen sub-jectieve en obsub-jectieve, of affectieve en rationele aspecten, bijvoorbeeld zoals ondervonden in de levenservaring en/of meegekregen met de leer. Collectief kan bijvoorbeeld een godsbeeld zijn zoals meegekregen uit de godsdienstige (sub)cultuur en individueel in de context van ge-zin en levenservaring. Janssen et al. (1994) maken bij hun onderzoek naar godsbeelden bij adolescenten, onderscheid in het godsbeeld tussen eigenschappen (attributies) van God en handelen van God. De attributies verdelen zij in interne attributies (d.w.z. eigenschappen) van God en externe attributies (bijvoorbeeld waar God woont). De interne attributies onder-scheiden ze nog verder in ethische (God is goed, betrouwbaar, etc.) en mystieke (God is mys-terieus, vaag, etc.). Het handelen van God verdelen zij in passief en actief handelen. Voorbeel-den van passief handelen zijn ‘weten, waken over’, etc. VoorbeelVoorbeel-den van actief handelen zijn ‘scheppen, macht uitoefenen, ondersteunen, heersen, corrigeren, wonderen doen’, etc. Een derde dimensie kan hieraan toegevoegd worden, namelijk de relationele dimensie waarbij het godsbeeld vooral bepaald wordt door de relatie die er bestaat tussen God en de individu-ele mens. Deze indeling van Janssen et al. is vooral van toepassing op een persoonlijk, theïs-tisch godsbeeld. Dit godsbeeld is een sterk relationeel godsbeeld, conform de God van de Bij-bel die zichzelf openbaart en een relatie met de mens wil (zie verder par. 6.5.).

Het woord ‘relatie’ kent echter meerdere betekenissen dan alleen de relatie tussen twee personen of tussen een mens en haar theïstisch godsbeeld, een relatie die gekenmerkt kan zijn door liefde en vertrouwen, maar ook door allerlei andere gevoelens, zoals haat, afkeer, woede of wrok. Een relatie in een andere betekenis, namelijk die van een ‘betrekking op’ kan er ook bestaan tussen concepten, verschijnselen of dingen. Een relatie in deze zin kan er bestaan tussen een mens en niet-theïstische godsbeelden of andere levensbeschouwelijke elementen. Niet altijd zijn de verschillende aspecten duidelijk van elkaar te onderscheiden. Vooral de namen voor God die persoonlijk van aard zijn, verenigen vaak alle drie de aspec-ten, attributies, relatie en handelen, in zich. God als Koning, Vriend of Vader, zegt iets over zijn eigenschappen, zijn (verwachte) handelen en geeft ook een relatie weer. Onpersoonlijke beelden, zoals God als rots of burcht, zeggen vooral iets over zijn eigenschappen en/of zijn (passieve) handelen. Abstractere beelden van God als kracht of macht kunnen eveneens iets zeggen over toegedichte eigenschappen en/of zijn (actieve) handelen. Onpersoonlijke en ab-stracte beelden van God kunnen beide een relationele dimensie hebben, zij het in iets andere

zin dan zoals bedoeld wordt met de relatie tussen twee mensen of tussen een mens en haar persoonlijk godsbeeld. Aan God als een (positieve) macht of kracht bijvoorbeeld kan iemand zich toevertrouwen en dat valt dan onder de relationele dimensie. De beperkingen van de menselijke taal en het menselijk begrippenkader veroorzaken dan echter toch snel een ‘per-soonlijke’ invulling. De relationele dimensie van godsbeelden is dus van complexere aard dan de andere dimensies. Bij het empirisch gedeelte zullen deze verschillende betekenissen van het woord ‘relatie’ terugkomen.

In document VU Research Portal (pagina 170-174)