• No results found

Kritiek op het model van Janoff-Bulman Op het model van Janoff-Bulman is kritiek geleverd

In document VU Research Portal (pagina 53-56)

Indeling van dit proefschrift

2.2. Onderzoek en theorie

2.2.5. Het ‘Assumptive World’ model van Janoff-Bulman

2.2.5.3. Kritiek op het model van Janoff-Bulman Op het model van Janoff-Bulman is kritiek geleverd

Een eerste bezwaar is ingebracht tegen de keuze van deze drie als de meest basale

aanna-mes (Dalgleish, 1999; Brewin en Holaanna-mes, 2003). Het is denkbaar dat andere aannaaanna-mes basaler zijn (geworden), onder invloed van levenservaring en dus meer beschadigd kunnen raken bij traumatiserende gebeurtenissen. Dit bezwaar is terecht, maar heeft betrekking op mogelijke traumatisering bij mensen die al enige levenservaring hebben opgebouwd. Dit bezwaar hoeft minder te gelden voor dit onderzoek, aangezien dit volwassenen betreft die als (jong) kind getraumatiseerd raakten. Het uit de ontwikkelingspsychologie bekende begrip ‘basic trust’, als het eerste wat in kinderen tot stand komt, omvat juist twee van de drie basisassumpties, namelijk de goedwillendheid van de wereld (veiligheid en vertrouwen) en de waarde van het zelf. Andere genoemde belangrijke assumpties (McCann en Pearlman, 1990; van den Bout et al., 2007) als aanvaarding, onafhankelijkheid, zich geliefd weten, (zelf)respect, controle heb-ben, zijn alle onder te brengen bij de drie basisassumpties van Janoff-Bulman. Het begrip ‘au-tonomie’ , dat een wat aparte maar wel belangrijke plaats inneemt, kan geplaatst worden on-der de tweede basisassumptie, die van de betekenisvolheid van de wereld, omdat deze ook de controle over het eigen leven en lichaam insluit.

Nog een argument tegen de keuze van juist deze drie als basisassumpties is, dat deze cul-tureel bepaald zijn, namelijk door westerse geïndustrialiseerde culturen, gestempeld door het christendom ( Kleber et al., 1995; de Silva, 1999). Dat zou betekenen dat mensen uit an-dere culturen mogelijk anders reageren op traumatiserende gebeurtenissen. Onderzoek lijkt er echter op te wijzen dat de respons op traumatiserende gebeurtenissen universeel is (de Sil-va, 1999), maar dat de sociale en culturele context wel sterk medebepalend zijn in hoe ermee

omgegaan wordt (Kleber, 1995; de Vries et al., 2007). Voor dit onderzoek doet deze overwe-ging niet ter zake, aangezien dit alleen plaatsvindt in Nederland en de Nederlandse cultuur, en alleen betrekking heeft op het christendom. Wel kunnen er binnen de Nederlandse cultuur en/of het christendom grote verschillen blijken te zijn in het omgaan met incest en alle daar-bij betrokkenen.

Een tweede bezwaar komt voort uit de resultaten van empirisch onderzoek naar

traumati-sering (Resick, 2001). Volgens de theorie van Janoff-Bulman zouden de mensen met de meest positieve levenservaringen de meeste psychische schade ondervinden bij het meemaken van een PTE en degenen die al eerder getraumatiseerd raakten, de minste schade (Janoff-Bul-man, 1992, p.88 ev., Brewin en Holmes, 2003). Dit klopt niet met de uitkomsten van onder-zoek. Mensen die al eerder getraumatiseerd raakten, lopen juist sneller en meer schade op bij het meemaken van een nieuwe PTE. Janoff-Bulman zelf (p. 89 ev.) doet een suggestie voor twee mogelijke oplossingen van dit probleem, namelijk óf de mensen met de meest positieve assumpties lopen wel de meeste schade op, maar herstellen sneller, en/of mensen die al eer-der getraumatiseerd raakten, hebben niet of onvoldoende een stabiele en zekere assumptie-ve wereld herbouwd. De eerste oplossing klopt niet met de resultaten van traumaonderzoek, de tweede oplossing laat de vraag staan of en hoe een al beschadigde assumptieve wereld opnieuw beschadigd kan worden (Brewin en Holmes, 2003). Kern van het probleem is dat er bij de redenatie wordt gebouwd op de aanname dat de basisassumpties in de normale wer-kelijkheid nauwelijks bevraagd worden en daarom tamelijk rigide en niet flexibel zijn (Janoff-Bulman, 1992, p.89). Daar komt bij dat het concept ‘schade’ of ‘beschadigen’ onduidelijk is over de aard en de mate ervan (zie het derde bezwaar). Dit tweede bezwaar kan wel relevant zijn voor dit onderzoek, dat hangt van de ervaringen en de verhalen van de respondenten af. Belangrijke factor hierbij is de leeftijd waarop de incest begon, en dus of en in hoeverre er al een positieve assumptieve wereld was opgebouwd. Dit is echter met dit onderzoek niet vast te stellen. Met dit tweede bezwaar hangt ook samen de vraag die Resick (2001) stelt: Wat als iemand voorafgaand aan de PTE al negatieve assumpties over zichzelf en de wereld heeft? Dan worden deze waarschijnlijk versterkt door de PTE. Dus is er niet meer te spreken van ‘shattering’ en zullen er, theoretisch, geen gevolgen zijn. Resick zelf geeft hier twee mogelijke ‘oplossingen’ voor, namelijk óf de specifieke aard van een PTE is er een die toch kan conflicte-ren met anderszins opgebouwde negatieve visies op het zelf en de wereld, of er is ‘shattering’ door wat er gebeurde (PTE) en hoe het zou moeten zijn (een clash tussen idee en ervaring).

Een derde probleem betreft de inhoud van de concepten (Dalgleish, 1999). De vraag is of de

basisassumpties alleen een set aannames over de wereld en het zelf zijn, of dat het labels zijn voor meer schematischer modellen van de wereld en het zelf die van een hogere zingevings-orde zijn. De vraag hierbij is dus niet alleen hoe diep de basisaannames verankerd liggen in het hele conceptuele systeem, maar ook op welke plaats ze liggen, tot welke orde ze beho-ren en op welke manier zij in het hele conceptuele systeem zijn vastgelegd. Daar komt bij dat de taal een zekere eenvoud en eenduidigheid suggereert, terwijl er eerder van complexiteit

sprake is (Dalgleish, 1999). De propositie ‘de wereld is veilig’ omvat bijvoorbeeld ook alle as-pecten van wat veiligheid betekent voor degene die het zegt, zowel cognitief als emotioneel (Dalgleish, 1999), en kan dus per persoon verschillen. Ook Hanson Frieze en Bookwala (1996) wijzen er op dat de basisassumpties gecompartimenteerd kunnen zijn. Dat betekent dat aan-tasting of versterking van een basisassumptie niet noodzakelijkerwijs zich over alle levens-terreinen hoeft uit te strekken. Zo kan bijvoorbeeld verlies aan veiligheid of goedwillendheid wel aanwezig zijn op het terrein van het werk, maar niet noodzakelijkerwijs ook op het terrein van het gezin. Voor dit onderzoek wordt er vanuit gegaan dat de basisaannames gaan over de gewone feitelijke wereld en het zelf, maar tegelijk over de wereld en het zelf in relatie tot de transcendentie. Deze beide zijn in dit onderzoek niet van elkaar te scheiden. Ook het con-cept ‘shattering’ wordt bevraagd (Dalgleish, 1999; Williams, 1999), want wat is nu precies dat ‘shattered’? De terminologie suggereert onherstelbare schade, maar toch kan de assumptie-ve wereld herbouwd worden volgens Janoff-Bulman. De vraag is boassumptie-vendien of deze assump-ties, als ze beschadigd kunnen raken, wel zo stevig verankerd waren, of waren ze soms op een rigide manier onwrikbaar gestructureerd, of was er sprake van overgeneralisatie (Williams, 1999)? Deze vragen worden door Janoff-Bulman niet beantwoord. De term suggereert tevens dat ‘shattering’ betekent dat er bij traumatisering een overgang is van het ene uiterste naar het andere uiterste (Williams, 1999). De Nederlandse weergave die in dit onderzoek gebruikt wordt voor het woord ‘shattering’ als ‘beschadigen’, lost dit probleem deels op, want bescha-digen kan in alle gradaties en varianten.

De laatste en vierde opmerking die geplaatst is ten aanzien van het model van

Janoff-Bul-man is dat dit geen uitsluitsel geeft over het ‘normale’ of ‘abnormale’ van de ‘shattering of the assumptions’ en de ‘rebuilding of the assumptive world’ (Williams, 1999). Dit mag zo zijn, maar in het kader van wat eerder gezegd is over traumatisering als een normale reactie op een abnormale gebeurtenis en van traumatisering als een continuüm, is dit geen valide ar-gument meer.

Samenvattend geldt voor dit onderzoek dat de ingebrachte bezwaren tegen de gekozen theorie deels niet gelden omdat het onderzoek niet gericht is op de psychosomatiek van traumatisering, en omdat het onderzoek uitsluitend plaatsvindt in de Nederlandse cultuur en alleen betrekking heeft op het christendom. De validiteit van de resterende bezwaren zal moeten blijken uit het empirisch onderzoek. De genoemde voordelen van het gebruik van de theorie van Janoff-Bulman wegen op tegen de ingebrachte bezwaren, juist omdat er in dit on-derzoek niet specifiek gekeken wordt naar de traumatisering zelf, maar naar de eventuele ge-volgen voor de godsbeelden en naar de rol van de godsbeelden bij het omgaan met de incest en de gevolgen ervan, en bij het herstel.

In document VU Research Portal (pagina 53-56)