• No results found

Dimensies van het copingproces

In document VU Research Portal (pagina 75-78)

Indeling van dit proefschrift

2.5. Herstel 1. Terminologie

3.2.2. Dimensies van het copingproces

Het copingproces wordt onderscheiden in zijn aard (methode), zijn doel (focus) en zijn uit-komst (effect), waarbij nadrukkelijk gesteld moet worden dat doel en uituit-komst niet hetzelf-de hoeven te zijn. Methohetzelf-de en doel zijn uiteraard met elkaar verbonhetzelf-den. Een goed zicht op de verschillende onderdelen van het hele copingproces, ook wel componenten of dimensies genoemd (Boekaerts, 1996; Summerfeldt en Endler, 1996), is belangrijk voor onderzoek naar coping. Coping is een proces dat in werking treedt als er een bedreiging ontstaat in de inter-actie tussen individu en context. Doel van coping zal altijd de afwending of vermindering van de dreiging en/of de bijbehorende gevoelens zijn. Anders gezegd: coping zal altijd gericht zijn op behoud of herstel van de fysieke, psychologische en sociale gezondheid (Lazarus en Folk-man, 1984). Met het model van Janoff-Bulman (1992) zal coping gericht zijn op het behoud en/of herstel van de basisassumpties. De methodes of strategieën om dat doel te bereiken, zijn legio en afhankelijk van de vaardigheden, mogelijkheden en beperkingen van de per-soon, en van de mogelijkheden en de beperkingen van de situatie en de context. Vanwege de beperkte aandacht die er in dit onderzoek uitgaat naar coping met de incest en de gevolgen ervan, wordt slechts kort ingegaan op twee theorieën van coping, namelijk die van Lazarus en Folkman als een van de belangrijkste en die van Janoff-Bulman vanwege het gebruik van haar

Assumptive World model. Lazarus en Folkman (1984) delen het copingproces in problem-fo-cused coping en emotion-foproblem-fo-cused coping in. Dit is een onderscheid naar het doel van coping, maar op een zeer basaal niveau. Er zijn vele mogelijkheden van verdere differentiatie (Fleish-man, 1984). Het feit dat zij in hun definitie coping nadrukkelijk benoemen als ‘efforts’ die voortdurend veranderen (Lazarus en Folkman, 1984, p.141) impliceert geen statische indeling in of-of, maar geeft de mogelijkheid van gelijktijdigheid en wisseling. Ook kunnen beide soor-ten coping elkaar positief of negatief beïnvloeden. Het appraisalproces is als het ware de mo-tor van het hele copingproces. Dit appraisalproces wordt onderverdeeld in ‘primary apprai-sal’, dat is de inschatting van de aard en ernst van de PTE, ook wel ‘event appraisal’ genoemd, en ‘secondary appraisal’, dat is de inschatting van de beschikbare en bereikbare hulpbronnen en de mogelijkheid die te gebruiken, ook wel ‘resource appraisal’ genoemd. Hieraan kunnen toegevoegd worden ‘tertiary appraisal’, dat is de inschatting van de mogelijke of wenselijke strategie (Pargament,1997), en ‘reappraisal’, dat is de evaluatie van het effect van de gevolgde strategie op de ervaren dreiging (Lazarus en Folkman, 1984). Deze terminologie heeft als na-deel (door Lazarus en Folkman zelf ook zo benoemd, p.31) dat er een suggestie van een lineair proces van uitgaat en/of dat er een verschil in belangrijkheid van de verschillende ap praisals bestaat. Bovendien geeft de benaming geen aanwijzing voor de inhoud. In fig. 6 wordt dit hele proces, zoals het bij Lazarus en Folkman (1984, pp. 22-115) is uitgewerkt, schematisch op hoofdlijnen weergegeven.

Figuur 6. Appraisal- en copingproces lineair weergegeven. De horizontale pijlen geven een causale opeenvolging

weer, de twee verticale tevens een invloed.

Zoals het hele copingproces een complex proces is, zo is ook elk van de genoemde delen geen eenvoudig, maar een complex geheel waarin meerdere componenten te onder-scheiden zijn (Lazarus en Folkman, 1984; Fleishman, 1984). Zo omvat de ‘event appraisal’ elementen als: wat is de soort dreiging, van welke aard is deze, is de impact direct of op ter-mijn, hoe omvattend is deze of kan ze worden, welke tijdspanne zit er tussen dreiging en ef-fectuering, etc. ‘Resource appraisal’ omvat elementen als: inzicht hebben in mogelijke hulp-bronnen, fysiek en/of mentaal die hulpbronnen kunnen gebruiken, de tijd hebben om ze in

PTE event appraisal resource appraisal tertiary appraisal coping methode doel uitkomst reappraisal Invloeds factoren

te schakelen, etc. ‘Tertiary appraisal’ heeft o.a. te maken met kennis en ervaring, met cogni-tieve vermogens en handelingsbekwaamheid. Appraisalprocessen en copingprocessen zijn ook nog eens met elkaar verweven, waarmee de suggestie van een lineair proces die van deze indeling uitgaat, gelogenstraft wordt en er eerder gedacht moet worden aan een spiraalsge-wijs plaatsvindend proces. Ten slotte moet opgemerkt worden dat dit hele model sterk cog-nitief bepaald is, voornamelijk in het concept ‘appraisal’ en daarmee minder geschikt is voor analyse van het copingproces bij een kind. Mogelijkheden van problem-focused coping zijn sterk situatie specifiek en bij onderzoek dus minder generaliseerbaar, dit in tegenstelling tot emotion-focused coping (Lazarus en Folkman, 1984). Problem-focused coping kan gericht zijn op het oplossen, c.q. beheersen van het probleem en/of op cognitieve reappraisals van het probleem. Emotion-focused coping kan zowel cognitieve als gedragsmatige strategieën omvatten, maar beide zijn gericht op het verminderen van de emotionele onrust. Ganzevoort (1994a, p. 196) ontdekte vier hoofdlijnen in copingmethoden, die zowel bij problem-focused als bij emotion-focused coping te herkennen zijn, namelijk: directe actie, informatie zoeken, intrapsychische processen, en afzien van actie of vlucht. Door de complexiteit van het co-pingproces, is het schematiseren ervan niet eenvoudig en leidt meestal tot een even complex schema (bijvoorbeeld bij Boekaerts, 1996, p. 456). Olff et al. (2005, p. 462), geven ook de neu-ro-endocriene gevolgen van appraisal en coping een plaats in het hele copingproces en ma-ken het daarmee nog ingewikkelder. Aan neurobiologische aspecten van het copingproces wordt verder geen aandacht gegeven.

Janoff-Bulman (1992) maakt met het oog op haar ‘Assumptive World’ model een ander on-derscheid in componenten van copingprocessen (p. 93 ev.), namelijk in automatische proces-sen, herinterpretatie van de nieuwe gegevens en interactie met anderen. Deze indeling is dus een indeling naar methode. Onder automatische processen vallen alle mechanismen die

ge-richt zijn op de hantering van de emoties, zoals die in het model van Lazarus c.s. bij emotion-focused coping horen (bijvoorbeeld verdoving, vermijding, ontkenning, dissociatie, amnesie), maar tevens die automatische reacties die gericht zijn op cognitieve integratie van de nieuwe gegevens in het conceptuele systeem (copingmechanismen, zoals bijvoorbeeld herbeleving, drang tot herhaald vertellen, cognitieve copingstrategieën). Het tweede copingproces, herin-terpretatie en herdefiniëring van de nieuwe gegevens, doelt op alle cognitieve processen (be-wust en onbe(be-wust) die ingezet worden om herstel van de cognitieve stabiliteit en de emotio-nele gezondheid te bewerkstelligen. Janoff-Bulman (1992, p. 116) benoemt dit proces als een derde appraisal proces, naast Lazarus’ primary appraisal als inschatting van de dreiging en secondary appraisal als inschatting van de mogelijkheden en hulpbronnen. Dit derde apprai-salproces moet niet verward worden met ‘tertiary appraisal’ als inschatting van de mogelijke of wenselijke strategie. Het kan beter beschouwd worden als een (ander soort) reappraisal-proces. Deze herinterpretatie en herdefiniëring vinden plaats gedurende het gehele coping-proces, totdat er een bevredigend herstel van de assumptieve wereld is ontstaan. Drie strate-gieën zijn belangrijk in dit proces, namelijk ‘social comparison’ (Kleber, 1986; Janoff-Bulman,

1992), (her)interpretatie van de eigen rol, en herevaluatie in termen van doel en voordelen ten behoeve van de betekenis- en zinverlening. Betekenis- en zinverlening of zinontdekking kunnen ook uitkomst van het copingproces zijn en zo als posttraumatische groei benoemd worden. Het derde copingproces, de interactie met anderen, heeft een dubbel doel, namelijk bijdragen aan het herstel van de drie basisassumpties (het intrapsychische proces) en bijdra-gen aan het herstel van een veilige, goedwillende en zinvolle externe wereld(beleving). Basis

en kern van dit proces is het sociale netwerk (Kleber, 1986; Janoff-Bulman, 1992; Ganzevoort, 1994a; MacFarlane en van der Kolk, 1996; Kleber, 1999; Bloom, 2002; Lehner-Hartmann, 2002; Herman, 2003). Hanson Frieze en Bookwala (1996) maakten de opmerking dat bedacht moet worden dat deze basisassumpties gecompartimenteerd kunnen zijn. Dat betekent voor de appraisal- en copingprocessen, dat ze niet in hun geheel bedreigd hoeven te worden. Zo kun-nen gevoelens van kwetsbaarheid of controle gelinkt zijn aan een specifiek terrein, beeld de gezondheid, maar niet noodzakelijkerwijs ook aan een ander terrein, zoals bijvoor-beeld de werksituatie.

Beide theorieën zijn bruikbaar wanneer er gekeken wordt naar coping, specifiek voor dit onderzoek naar de rol van godsdienst, geloof en godsbeelden bij de copingprocessen. Het ‘Assumptive World’ model van Janoff-Bulman is genomen als kader van dit onderzoek. Haar indeling maakt een duidelijk onderscheid tussen copingprocessen met betrekking tot de traumatiserende gebeurtenis (proces een), het proces van betekenisgeving en zingeving (pro-ces twee) waar religie en godsbeeld deel van uitmaken, en (pro(pro-ces drie) de invloed van het sociale netwerk (de socio-ecologische dimensie van traumatisering, coping en herstel). Voor het onderzoek zijn vooral de processen twee en drie van belang. Het gemaakte onderscheid neemt overigens niet weg dat de drie processen op elkaar van invloed (kunnen) zijn. De inde-ling van Lazarus en Folkman leent er zich uitstekend voor om onderscheid te maken tussen coping tijdens en na de incest, en tussen coping met het feit van de incest en met de gevolgen. Ook het doel van de coping is bij deze indeling meer inzichtelijk. Beide indelingen ten slotte kunnen bijdragen aan zicht op de (voorlopige) uitkomsten van het copingproces.

In document VU Research Portal (pagina 75-78)