• No results found

Geschiedenis van het traumaonderzoek

In document VU Research Portal (pagina 39-42)

Indeling van dit proefschrift

2.2. Onderzoek en theorie

2.2.1. Geschiedenis van het traumaonderzoek

Het traumaonderzoek, zoals het meestal kortweg genoemd wordt, kent door de geschiedenis heen een cyclisch verloop (Kleber,1999; Weisaeth, 2002; Herman, 2003). Perioden van grote aandacht werden afgewisseld met perioden van geen aandacht en zelfs met geheugenverlies ten aanzien van de reeds verworven kennis (Draijer, 1990; Weisaeth, 2002; Herman, 2003). Herman (2003) noemt twee oorzaken voor dit verschijnsel:

1. Studie van traumatiserende gebeurtenissen en de gevolgen daarvan voor de mens, be-tekent een confrontatie met de kwetsbaarheid van de mens, het menselijk bestaan en de samenleving. Tegelijk confronteert het met het vermogen van de mens tot schade toe-brengen en intentioneel kwaad doen. Deze beide confrontaties stellen een universeel menselijk en maatschappelijk verdedigingsmechanisme in werking, dat is samen te vat-ten met de woorden bagatelliseren, ontkennen, verdringen, vergevat-ten.

2. Traumatiserende gebeurtenissen en de gevolgen daarvan hebben een maatschappelijk kader nodig dat deze erkent, de oorzaken ervan benoemt en daar in maatschappij en po-litiek voortdurend aandacht voor vraagt ten behoeve van zowel interventie als preventie. In de geschiedenis van de studie naar traumatisering zijn steeds twee lijnen te ontdekken, in een wisselende verhouding tot elkaar, namelijk traumatisering vanuit psychologisch per-spectief en traumatisering vanuit biologisch perper-spectief. Het begin van het traumaonder-zoek kan gelegd worden bij Freud. Freud en Janet ontdekten aan het einde van de 19e eeuw,

in navolging van Charcot (zie Herman, 2003; Aarts, 2007), dat de somatische symptomen van hysterie bij vrouwen een psychische oorzaak hadden. Deze psychische problemen bleken gevolg van seksueel misbruik te zijn. Freud stelde dat de beschermende innerlijke barrière tegen de al te overweldigende ervaringen doorbroken was (in: Brewin, 2003), waardoor psy-chische problemen ontstonden, gevolgd door of tot uiting gebracht in somatische klachten. Hiermee kwam de psychologie als verklaring van traumatisering meer op de voorgrond in plaats van, zoals daarvoor, de biologische verklaring. Slechts enkele jaren later werd ech-ter de biologie weer de overheersende verklaringswijze. De zogeheten ‘shell shock’ bij mi-litairen uit de Eerste Wereldoorlog werd door de meerderheid van de artsen toegeschre-ven aan lichamelijke problemen als gevolg van de drukgoltoegeschre-ven van ontploffende granaten en de inademing van de giftige kruitdampen. Een minderheid zag de aanhoudende psychi-sche stress van de oorlogssituatie als oorzaak. Decennialang bleven zo beide perspectie-ven, het psychologische en het biologische, in een wisselende verhouding aanwezig (Wei-saeth, 2002; Op den Velde en van der Kolk, 2007). Na de Tweede Wereldoorlog gingen de wegen wat uiteen. Er ontstonden grofweg twee scholen (Aarts, 2007), namelijk de neuro-biologische en de psychodynamische. De nadruk kwam echter meestentijds toch te liggen op de psychische gevolgen van traumatiserende gebeurtenissen. De oorzaak hiervan wordt gelegd bij de toenemende aandacht voor de psyche van de mens, de groeiende kennis van het psychisch (dis)functioneren van de mens, en bij de grote rol die de psychoanalyse van Freud kreeg binnen de psychiatrie en psychologie (Gersons, 2007). Bovendien kende de 20e eeuw meerdere oorlogen, met veel psychische schade. En ten slotte kwam er in diezelfde eeuw door toedoen van de vrouwenbeweging ook aandacht voor het vele (seksueel) geweld tegen vrouwen en kinderen, met eveneens psychische schade als gevolg. Al deze ontwikke-lingen droegen bij aan de grote nadruk op de psychische gevolgen van traumatiserende ge-beurtenissen. De aandacht ging daardoor in eerste instantie vooral uit naar onderkenning en behandeling van deze psychische schade. De lichamelijke symptomen werden meestal gezien als gevolg van de psychische schade en hadden niet primair de aandacht. Pas na de Vietnamoorlog in de 20e eeuw, kwam er blijvende aandacht voor traumatiserende gebeurte-nissen en de gevolgen ervan. Het systematische traumaonderzoek kwam op gang, eerst al-leen met betrekking tot oorlogsgeweld, maar al snel uitgebreid naar allerlei andere trauma-tiserende gebeurtenissen en situaties. Bij deze toenemende aandacht speelden ook andere factoren een rol dan alleen het vele oorlogsgeweld van de 20e eeuw. Kleber (1999) signaleert dat er, vooral in de westerse wereld, steeds minder plaats in het mens- en maatschappij-beeld is voor ellende en lijden, dat het streven naar perfectie groot is, en dat de illusie van de beheersbaarheid en de maakbaarheid van het leven sterk is. Uiteraard zijn ook weten-schappelijke interesse, betrokkenheid op mensen die lijden, en economische belangen gro-te aanjagers van het traumaonderzoek. De laatsgro-te decennia is er, naast het onderzoek en de theorievorming vanuit psychodynamisch perspectief, een sterke opleving in onderzoek en theorievorming met betrekking tot traumatisering vanuit (neuro)biologisch perspectief te

zien. Dit onderzoek is gericht op meer inzicht in allerlei (patho)fysiologische processen die, al dan niet blijvend, plaatsvinden bij traumatisering, en op de mogelijkheid van medische of farmacologische behandeling daarvan. Elk van beide scholen apart, de psychodynamische of de neurobiologische, is echter niet in staat gebleken het complexe geheel van gevolgen van traumatiserende gebeurtenissen afdoende te verklaren (Aarts, 2007). Lichaam en geest zijn ook bij traumatisering verweven en vormen een complex geheel (Aarts, 2007; van Praag, 2008). Steeds vaker wordt er daarom gesproken van de psychobiologie van traumatisering, om daarmee de gevolgen van het meemaken van een PTE voor lichaam en geest aan te ge-ven.

Behalve de genoemde twee stromingen in onderzoek en theorievorming, is er nog een ontwikkeling te signaleren in de geschiedenis van het traumaonderzoek, namelijk een ver-schuiving van het zoeken van de oorzaak van traumatisering in de gebeurtenissen, naar het zoeken van de oorzaak in de persoon, naar een zicht op het complexere geheel van gebeur-tenis, persoon en context. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog werd de oorzaak van de psychische problemen van soldaten gelegd in de gebeurtenissen en de lichamelijke gevol-gen daarvan. Toen dat niet meer houdbaar bleek, kwam de oorzaak bij de persoon (en zijn psyche) te liggen, namelijk bij het zwakke morele karakter van de betreffende soldaten (Her-man, 2003). Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog kwam er meer zicht op de psychische schade die oorlogshandelingen bij elke soldaat, ongeacht zijn karakter, konden veroorza-ken. De focus werd verlegd van de persoon van het slachtoffer naar factoren die bescher-ming konden bieden tegen traumatisering. Hiermee kwam de context dus in beeld. Toen het systematische traumaonderzoek goed op gang kwam, ging de meeste aandacht eerst uit naar de gebeurtenis(sen) die konden leiden tot psychische schade, zoals oorlogshande-lingen en interpersoonlijk geweld. Er werd dan gekeken welke gebeurtenis welke gevolgen had, in een rechtstreekse koppeling. Toen bleek dat dezelfde gebeurtenissen verschillend gevolg konden hebben voor verschillende personen, kwam er meer zicht op andere facto-ren dan alleen de potentieel traumatisefacto-rende gebeurtenis. Eerst kwam de persoonlijkheid van het slachtoffer in beeld. Hoe en wie iemand (geworden) is, is een ingewikkelde com-binatie van ‘nature’ en ‘nurture’, zoals karakter, leeftijd, intelligentie, gezondheid, ontwik-keling, opleiding, socialisatie, copingvaardigheden, weerbaarheid en veerkracht. Naarma-te het traumaonderzoek breder werd, kwamen er vrij algemene factoren naar voren die de weerbaarheid en de veerkracht bevorderen, zoals een opgewekt karakter, een hoge sociaal-economische status, goede intelligentie, goede gehechtheidsrelaties, een positief zelfbeeld. Dezelfde factoren vormen, bij het ontbreken ervan, juist een risico voor traumatisering. Als laatste kreeg ook de context waarin de persoon zich bevond voor, tijdens en na de trauma-tiserende gebeurtenis(sen) de aandacht, en daarmee ook de wisselwerking tussen persoon en context. Het begrip context breidde zich hierbij uit van de directe context van de persoon en/of de gebeurtenis, naar de gehele sociale en culturele context. Hiermee werd het trauma-onderzoek een complex geheel. Een ingewikkeld samenspel van gebeurtenis-, persoons- en

contextgebonden factoren bepaalt de gevolgen van een PTE. Tegenwoordig wordt er dan ook gesproken van een biopsychosociaal model van traumatisering (Paris, 2000; Christop-her, 2004; Aarts en van Dantzig, 2007). Er is een grote verscheidenheid aan traumatiseren-de gebeurtenissen, en elke persoon en elke context is antraumatiseren-ders. Daarmee kan traumatiseren-de variatie aan gevolgen erg groot worden. Dat maakt alle onderzoek op het terrein van traumatisering complex, de resultaten zeer verschillend en het vinden van één overkoepelend conceptu-eel model vrijwel onmogelijk. Er zijn dan ook in de loop van de tijd meerdere theorieën en modellen ontwikkeld, die ieder een bijdrage leveren aan meer inzicht op dit hele terrein (zie hiervoor o.a. McCann en Pearlman, 1990; Freedy en Donkervoet, 1995; McIvor et al., 1997; Resick, 2001; Brewin en Holmes, 2003; Aarts en Visser, 2007; Op den Velde en van der Kolk, 2007). Kleber (1995) tekent hierbij aan dat het meeste onderzoek diegenen betreft die om hulp komen, volgens Kleber een minderheid, maar dat er ook een ‘hidden majority’ is die óf geen hulp nodig heeft, óf die wel hulp nodig heeft, maar er niet om komt. Al deze inzichten hebben er, naast de visie op traumatisering als een continuüm, toe geleid dat traumatisering niet meer uitsluitend gezien wordt als een ziekte of stoornis van de persoon, maar veeleer als een ‘normale’ reactie op een abnormale externe gebeurtenis (Doehring, 1993; MacFarla-ne en van der Kolk, 1996; Aarts en van Dantzig, 2007).

In document VU Research Portal (pagina 39-42)