• No results found

Afhankelijkheids- en vertrouwensrelaties

In document VU Research Portal (pagina 155-158)

* wat is (ab)normaal bij zowel negatieve als positieve gevolgen van een PTE (Christopher,

4.2. Onderzoek en theorie 1. Oorsprong of oorzaak van PTG

5.2.2. Inhoud van het incestonderzoek

5.3.4.2. Afhankelijkheids- en vertrouwensrelaties

Behalve het haast samenvallen van context en gebeurtenis/situatie, is er nog een aspect dat incest, samen met ander intrafamiliaal geweld, onderscheidt van andere (potentieel) trauma-tiserende gebeurtenissen die kinderen kunnen treffen. Incest vindt plaats binnen de sterke afhankelijkheids- en vertrouwensrelaties van gezin en familie (Draijer, 1990, 2007; Wolters, 2007). Deze relaties geven een kind de basis voor de opbouw van ‘basic trust’, de beleving van veiligheid, zekerheid en zelfbehoud (McCann en Pearlman, 1990; Janoff-Bulman, 1992; Herman, 2003). Incest betekent verraad aan en een breuk in deze relaties en is daarmee een grote bedreiging voor de fysieke en psychische overleving van het kind. Incest betekent dan ook vooral relationele traumatisering (Feerick en Snow, 2005; Truyens en van Essen, 2007). De grootste schade zal zijn aan de basisassumptie van de goedwillendheid van de wereld, specifieker aan de goedwillendheid van de ander (DePrince en Freyd, 2002; Wolters, 2007), en aan de basisassumptie van de waarde van het zelf (Janoff-Bulman, 1992; MacFarlane en Girolamo, 1996; Truyens en van Essen, 2007; Wolters, 2007). Naarmate de dader (m/v) relatio-neel dichterbij staat en/of het vertrouwen groter is, zal de schade ernstiger zijn. Bovendien zal de angst voor en de dreiging van herhaling altijd aanwezig blijven, zolang de dader (m/v) en het kind in hetzelfde microsysteem leven en het kind daar niet uit kan ontsnappen (Herman, 2003; Demasure, 2004). Herhaling maakt tegelijk kwetsbaarder (Kleber, 1986) en vergroot de kans op accommodatie van de incestervaring in de cognitieve schemata (Kaplan, 1997). De centrale cognities van het kind zullen dus getekend worden door angst, dreiging, gevaar en onvoorspelbaarheid (Janoff-Bulman, 1992, Herman, 2003). Alle basale veiligheid, voor zover die er al was, zal grote schade oplopen (Janoff-Bulmann, 1992). Door de afhankelijkheids- en vertrouwensrelaties is misbruik van gezag, macht, en (natuurlijk) overwicht erg gemakkelijk. Zo is ook gebruik van misleiding en verleiding en het creëren van een glijdende schaal van seksueel misbruik (‘grooming’) eenvoudiger binnen gezin en familie dan daarbuiten (Draij-er, 1990, Niederberg(Draij-er, 2002; Demasure, 2005). Mede daardoor begint incest vaak op relatief jonge leeftijd (Draijer, 1990, 2007; Fischer en McDonald, 1998; Atwood, 2007) en kan het lang doorgaan. Veel empirisch onderzoek laat zien dat dit klopt. Atwood (2007) bijvoorbeeld, vond in haar onderzoek onder jonge meisjes, dat bij 70% het misbruik al begon vóór het 10e levens-jaar. Doordat incest plaats vindt binnen afhankelijkheidsrelaties, met vaak een ‘natuurlijk’ ge-zag en overwicht, zal de ervaren mate van machteloosheid en hulpeloosheid erg groot zijn. Dit was al genoemd als een belangrijke factor bij traumatisering. Incest betekent ook (drei-ging van) fysiek letsel, eveneens een versterkende factor bij traumatisering.

De ouders

Binnen deze afhankelijkheid- en vertrouwensrelaties nemen de ouders een aparte positie in. Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor een kind. Zij bieden de liefde, zorg, veiligheid en bescherming waardoor een kind evenwichtig en gezond kan opgroeien. Zij zijn de eerste en belangrijkste basis om op terug te vallen als er incest plaatsvindt, mits zij geen (mede)plegers

zijn. Zij zijn ook de belangrijkste bron van steun en troost bij opvang en herstel. Als zij hierin tekortschieten, kan het kind zich door hen verraden en in de steek gelaten voelen, wat (mede) traumatiserend kan werken. Zelfs als het kind zwijgt over de incest, zal het toch van de ou-ders bescherming verwachten. Dit is inherent aan de gehechtheidsrelaties tussen ouou-ders en kind. Ook onder alle mogelijke daders (m/v) van incest nemen de ouders een aparte plaats in. De relatie tussen ouders en kind is een relatie waarin macht, gezag en overwicht meestal het sterkst zijn en de afhankelijkheid van het kind het grootst is, zowel in emotioneel, als in lichamelijk, als in sociaaleconomisch opzicht. De ouders zijn tevens de eersten en de belang-rijksten die bijdragen aan de opbouw van de assumptieve wereld van het kind (Whealin et al., 2002). Ten slotte zijn de ouders het meest bepalend voor het functioneren van het gezin, het belangrijkste microsysteem van het kind. Gelegenheid tot incest, verleiding, misleiding, ‘grooming’, het beroep op de loyaliteit en de verantwoordelijkheid van het kind, isolatie van het kind en dreiging, zijn voor ouders het eenvoudigste en het meest effectief (Draijer, 1990; Niederberger, 2002). Als een van de ouders, of beiden, (mede)dader is van incest, zullen daar-om de gevolgen van incest des te groter zijn (DePrince en Freyd, 2002; Herman, 2003; Dema-sure, 2005; Draijer, 1990, 2007). Lehner-Hartmann (2002, p. 99) noemt de combinatie van op-voeding en geweld een ‘onheilige alliantie’.

De vader

Veel literatuur geeft aan dat incest door de vader of een vaderfiguur, tot de ernstigste vor-men van incest behoort (Draijer, 1990; Feinauer et al., 1996; Whipple et al.,1996; Wenninger en Ehlers, 1998; Lucenko et al., 2000; DiLillo, 2001; Alaggia, 2005). Toch is er ook onderzoek waaruit blijkt dat incest door een broer niet verschilt in aard en gevolgen van incest door een (stief)vader (Rudd en Herzberger, 1999; Cyr et al., 2002). Bij incest door (een van) de ouders valt ook de zo belangrijke steun en opvang door de ouders bij traumatisering weg (Arata, 1998). Door de ouderlijke incest corrumpeert ook nog eens de functie van de ouders als rol-model voor het kind.

De moeder

Uniek kenmerk van incest is de rol en functie van de moeder (Roth en Lebowitz, 1988). In par. 5.2.2.3. is hier al veel over gezegd. Als de moeder (mede)pleger van incest is (Grayston en De Luca, 1999), is ‘grooming’ zeer eenvoudig door haar traditionele taak van zorg en verzorging. Het verlies aan vertrouwen en veiligheid is zeer groot door haar functie als eerste gehecht-heidsrelatie. Ten slotte is zij ook geen adequaat rolmodel meer (Hetherton, 1999; Bunting, 2007). Incest door de moeder valt dan ook, net als incest door de vader, onder de ernstigste vormen van incest (Bunting, 2007). Het ongeloof bij openbaarmaking zal bovendien nog gro-ter zijn dan bij incest door de vader, vanwege de sociaal-culturele opvattingen over de moe-der als bij uitstek zorgend en beschermend (Hetherton, 1999; Denov, 2003). Als de moemoe-der geen (mede)dader van de incest is, dan nog is haar rol, al dan niet terecht, dubieus en haar

situatie moeilijk (Redmond, 1993; deYoung, 1994a en 1994b; Plummer 2006). In de kleine en grotere sociale verbanden wordt de moeder nog altijd gezien als de eerstverantwoordelij-ke voor het hele reilen en zeilen van het gezin (Herman, 1981; Staley en Blumberg Lapidus, 1997; Lehner-Hartmann, 2002). In sommige oudere literatuur wordt zij dan ook impliciet of expliciet, gezien als oorzaak van de incest en/of van de gevolgen (Zuelzer en Reposa, 1983; Coppens, 1989; Tinling, 1990; Laviola, 1992). Redmond (1993, p.38) wijst er op dat deze aan-name vaders de verantwoordelijkheid voor het misbruik ontneemt en de indruk wekt dat als de moeders maar anders geweest waren of gehandeld hadden, de dochters geen slachtoffer waren geworden. Uit literatuur en onderzoek blijkt dat incestslachtoffers meestal, zij het niet altijd (Lovett, 1995), het de moeder kwalijk nemen dat zij niets gehoord, niets gezien of niets gedaan heeft, om het even of zij er nu iets van wist of niet (Herman, 1981; Rijnaarts, 1987; Roth en Lebowitz, 1988; Draijer, 1990; Staley en Blumberg Lapidus, 1997; Davis en Petretic-Jackson, 2000; van der Feen, 2004; Demasure, 2005). Daarmee verklaren incestslachtoffers de moeder medeschuldig aan de incest en is er ook met de moeder een vertrouwensbreuk. Het gevoel van verraad is sterk. Soms wordt de moeder zelfs meer gehaat dan de dader (Lehner-Hartmann, 2002). De moeder als icoon van voortdurende zorg en bescherming is gesneuveld. Veel kinderen zwijgen over de incest mede ter bescherming van de moeder (Draijer, 1990), maar verwachten toch hulp van haar. Zo kan de relatie van de dochter met haar moeder op zijn minst ambivalent worden. Deze ambivalentie kan door de dader nog versterkt worden door een beroep te doen op de verantwoordelijkheid van het kind ten aanzien van de moeder (Lehner-Hartmann, 2002). In alle gevallen kan de moeder niet als positief rolmodel voor de dochter functioneren. Tegelijk blijkt voor het herstelproces juist de steun van de moeder van grote invloed te zijn (Draijer, 1990).

5.3.4.3. Zwijgen

Incest vindt vrijwel altijd ongemerkt, in het verborgene, in de stilte, in geheimzinnigheid plaats. Dit kenmerk maakt dat er voor openbaarmaking gepráát moet worden, door dader of slachtoffer, soms door oog- of oorgetuigen. Maar, zo zegt Herman (1990, p.289), soms is iets té erg om er hardop over te praten, zoals incest, en daarom “unspeakable”. De dader zwijgt begrijpelijkerwijs, zich (meestal) welbewust (Phelan, 1995) van het overtreden van morele, c.q. wettelijke, c.q. goddelijke regels. Dit geldt nog sterker als de dader een volwassene is. Het kind zwijgt, door dreiging en dwang van de dader (m/v), bij gebrek aan taal voor de verwoor-ding van de ervaring (Draijer, 1990 en 2007; Kleber,1999; Davis en Siegel,2000; Herman, 2003; Demasure, 2005; Vermetten en Op den Velde, 2007; Kleber, 2007), uit angst voor de gevolgen van spreken (Herman, 1981; Laviola, 1992), uit loyaliteit ten aanzien van het gezin (Alaggia, 2005), uit beschermingsdrang voor de moeder of zusjes, uit schaamte en schuld, uit de in-schatting van het niet verkrijgen van steun uit de directe omgeving (Draijer, 1990, 2007; Gan-zevoort 2001; van der Feen 2004). De omgeving zwijgt vanwege onwetendheid, niet willen weten, onvermogen om er mee om te gaan of handelend op te treden. Ten slotte kan er ook

nog sprake zijn van een zwijgen tussen slachtoffer/overlevende en de directe omgeving, met de bedoeling de ander te sparen. Deze vorm van zwijgen wordt wel ‘conspiracy of silence’ ge-noemd (Janoff-Bulman, 1992, p.159). Dezelfde term wordt door DiLillo (2001) gege-noemd als ci-taat van Butler (1978) die daarmee echter de hele zwijgcultuur, op individueel en maatschap-pelijk niveau bedoelde. Al dit zwijgen is van grote invloed op (de mate van) erkenning, hulp en steun voor het slachtoffer. Bovendien belemmert dit zwijgen de verwerking, isoleert dit het kind en kan het een gevoel van medeplichtigheid veroorzaken (Draijer, 1990). Mesosysteem en macrosysteem hebben een belangrijke taak in het doorbreken van dit zwijgen, in preven-tie en intervenpreven-tie, en in het verlenen van alle bijstand die het slachtoffer nodig heeft. Het eerst aangewezen systeem hiervoor, gezin en familie, is immers goeddeels uitgeschakeld, omdat het deel van het probleem is. Daarnaast heeft vooral het macrosysteem een taak ten aanzien van (potentiële) daders.

In document VU Research Portal (pagina 155-158)