• No results found

Zelfvoorzienende en commerciële landbouw 1824-1865

Hoofdstuk 1: Van Compagnie naar koloniale staat, 1636-1924

1.2.4 Zelfvoorzienende en commerciële landbouw 1824-1865

In 1816 waren er 281 huishoudens op het eiland. Arubanen verbouwden maïs, bonen en andere voedselgewassen op 261 kostgronden, zogenaamde cunuku‟s. De

wetgeving rond het grondbezit was verouderd. Met het wegvallen van de handel en de

30 CHA, Koloniaal Archief inv. nr. 2039 Brievenboek 1827-1831 1-5-1829, 22-8-1829. 31 Pb 1831 no. 96 Reglement op het in concessie geven van gronden op het eiland Aruba door het Gouvernement-generaal. 4 febr. 1831.

32 NA, OAC2 inv. nr. 114 31-5-1839, 17-9-1841, NA, OAC2 inv. nr. 118 10-1-1843. 33 CHA, Jaarlijks Verslag 1839; NA, OAC2 inv. nr. 1239 29-7-1844.

goudwinning werd de bevolking teruggeworpen op de landbouw, de veeteelt en de visserij. Het RAB van 1824 legde de basis voor de vorming van een vrije

landbouwersstand. Het Reglement verleende inwoners met een concessie of privilege hun terrein in „vollen en vrijen‟ eigendom.

Hervorming van de wetgeving ging niet gepaard met modernisering van de landbouw en terwijl het bevolkingsaantal steeg, resulteerden droogtes veelvuldig in voedseltekorten en hongersnoden. Voor commandeur Gravenhorst was dit al in 1832 aanleiding om een modelboerderij te willen beginnen, maar Curaçao wees zijn plan af (35). Het gebrek aan beleid wreekte zich en maakte werkverschaffing noodzakelijk. Daarvan was de kap van brazielhout in 1837 vermoedelijk het begin (36). Het hout werd door het gouvernement opgekocht, naar Curaçao verscheept en daar

doorverkocht. Van de opbrengst ontvingen de kappers hun vergoeding. De onderneming mocht niet te veel kosten, want zodra de voorraden te groot waren, staakte men het kappen. Later werd op dezelfde wijze divipeulen geraapt, wayaka (pokhout) gekapt en orchillagras gesneden (37). Als er voldoende regen was gevallen of er goud was gevonden, verviel de werkverschaffing.

Onder het bestuur van Van Raders kwamen nieuwe regelingen rond het grondgebruik tot stand om de kleinschalige, zelfvoorzienende landbouw en de

commerciële landbouw te bevorderen. In 1839 kregen landbouwers concessiegronden toegewezen „met aankleving van een grondbelasting van twee gulden per bunder‟ (38). De concessieterreinen waren berekend op de arbeid van een huishouden. De pachtgronden moesten worden omheind. Niet omheinde domeingronden golden als publieke weide. In 1839, toen Aruba ongeveer 2750 inwoners telde, waren 417 terreinen met een totaaloppervlak van 794 hectare uitgegeven. Maar liefst 345 kostgronden waren minder dan 2 hectare groot. Slechts 24 terreinen omvatten meer dan 6 hectare (39).

Door de groei van het landbouwareaal kromp de omvang van het

weidegronden. Kuddes graasden de akkers leeg voor de oogst was binnengehaald. Het invoeren van een herderplicht in 1845 moest de landbouwers beschermen, maar bracht de veetelers in de problemen. Landloze Arubanen waren niet in staat om wachters bij hun kuddes aan te stellen, terwijl grotere veetelers bezwaar maakten tegen de nieuwe kostenpost. Na 1861 was toestemming nodig voor het houden van meer dan 100 stuks vee (40). Steeds meer inwoners stootten de veeteelt af en de emancipatie van 496 slaven per 1 juli 1863 vergrootte de druk op de beschikbare weidegronden. De spanningen rond de landbouw- en veeteeltproblematiek komen ter sprake in hoofdstuk 3.

35 NA, OAC2 inv. nr. 107 26-4-1832.

36 NA, OAC2 inv. nr. 110 22-1-1835; 30-3-1835; idem inv. nr. 1234 17-2-1835. 37 NA, OAC2 inv. nr. 1234 4-4-1837, 14-8-1837, 29-4-1841; 13-4-1847. Schaarse gegevens over de hoeveelheden gekapt hout lopen uiteen van 20 tot 40 tonnen per jaar. CHA, Jaarlijks Verslag 1840, NA, OAC2 inv. nr. 116, 9-12-1841; NA, idem inv. nr. 117. 5-12-1842. De vrucht van de watapanaboom of divi-divi is bruikbaar als middel om leer te looien. De plukkers ontvingen 2 gulden per 100 pond in 1842. Het verzamelen van verf- of orchillagras leverde 15 cent per pond op.

38 Van Grol, 1980, pp. 148-149; E.J. Prins, 1955; Renkema, 1981, pp. 71-93, 144-59, 2009.

39 NA, OAC2 inv. nr. 375: Naamlijst van Personen, die op het Eiland Aruba gronden in bebouwing hebben, ...., 23 mei 1839. Heinze en Alofs, 1997, p. 181. In 1841 werden gronden in eigendom gegeven. Vanaf 1877 bedroeg de huur fl. 1,25 per hectare.

Al voor zijn benoeming tot hoofd van de deelkolonie kondigde Van Raders aan nieuwe bronnen van welvaart te zullen aanboren. Hij stelde de handel centraal, maar anders dan zijn voorgangers wilde hij ook exportproducten ontwikkelen en die zocht hij in de landbouw en de zoutwinning. Producten als schapenwol, katoen, tabak, cochenille (een pigment gevormd door insecten op zogenaamde nopaalcactussen) en aloë moesten de handel nieuw leven inblazen en de koloniale begroting in evenwicht brengen (41). Van Raders zag perspectieven voor de particuliere aloë- en de

nopaalteelt op Aruba en een modelboerderij moest als voorbeeld dienen. In 1839 kocht de overheid het terrein Socotoro. Voor de aanleg van het etablissement nam zij vrije arbeiders in dienst. In 1841 legde gouverneur-generaal J.C. Rijk de kostbare experimenten stil. Eerst moest Van Raders het nut van zijn onderneming aantonen. Commandeur Jarman (1839-1859) reageerde geschokt. De werkgelegenheid was nodig om de uitgehongerde bevolking in leven houden. Een jaar later smeekte hij het experiment in afgeslankte vorm te mogen hervatten (42). In 1843-1844 overtuigde Van Raders Den Haag van de waarde van zijn experimenten en hij mocht die hervatten. Socotoro bleek echter ongeschikt voor de cochenille- of nopaalteelt. Daarop kocht het gouvernement een terrein te Canashito. Zestig arbeiders vonden er werk en in 1847 bracht de oogst fl. 3320,50 op (43). Socotoro richtte zich op de aloë- en de behenteelt. De olie van de behenboom (moringa-oleifra) diende als

instrumentolie of als basis bij de bereiding van parfum. In 1845 steeg het aantal behenbomen van 3324 tot maar liefst 18 262. Het experiment was van korte duur. De kosten overtroffen de baten en de bomen werden een jaar later gerooid (44).

Voor zijn experimenten vrucht afwierpen werd Van Raders benoemd tot gouverneur van Suriname. De eenheidskolonie werd in 1845 opgeheven en Van Raders verloor zijn bemoeienis met de Benedenwinden. Net als de gouverneurs-generaal Rijk en Elias en was Van Raders‟ opvolger Esser niet te spreken over de kostbare experimenten. Hij stelde de aankoop van een derde landsplantage uit en maakte er een einde aan de nopaalteelt. Een deel van het werkvolk kreeg ontslag. Esser was tevreden over opzichter Wagner (de latere gouverneur) en deze kreeg het opzichterschap over beide plantages toegewezen, terwijl Jarman een ernstige

vermaning wegens misleidende berichtgeving ontving (45). Van Raders‟ poging om de koloniale begroting in evenwicht te brengen was mislukt. Esser verlaagde de tekorten door te snoeien op de landbouwuitgaven.

Wel legde de overheid aan de tot dan verlaten Commandeursbaai een

bescheiden derde plantage aan. Hier kreeg de verpauperde blanke bevolking nieuwe vestigings- en bestaansmogelijkheden aangeboden. Het dorp Savaneta was geboren (KV 1852, 1854; Alofs, 1997b). De exploitatie van Socotoro en Canashito kwam

41 Ook bepleitte hij intensivering van de nijverheid door het vervaardigen van meubels, sigaren en strohoeden. NA, Archief Gouverneur-Generaal te Paramaribo, inv. nr. 725; stuk nr. 9. 6-3-1836; Tweede Rapport 1856: 16; Van Soest, 1978, pp. 64-66; Renkema, 2009, p. 279 e.v.

42 NA, OAC2 inv. nr. 1238. 6-6-1842.

43 NA, OAC2 inv. nr. 118. 10-11-1843; 14-122-1843; ANA, Archief van de Gezaghebber, Verslag van de Cochenilleteelt 15-7-1850; Van Soest, 1978, p. 64.

44 CHA, Koloniaal Archief, Econ. aangelegenheden. inv. nr. 9: Register aantonende de stand der cultures op Curaçao, Aruba en Bonaire, april 1844 - februari 1853. Medio 1847 was op de eilanden fl. 8.573,– aan de behenteelt uitgegeven, de inkomsten bedroegen fl. 384,–. Op Curaçao en Bonaire werden de moringabomen in 1848 gerooid (Renkema, 1981, p. 89). 45 NA, OAC2 inv. nr. 1240. Extract etc. 25-7-1845.

alsnog ten einde. Canashito werd in 1857 verkocht en Socotoro in 1867 (KV 1857, 1867).

De grootgrondbezitters op Curaçao toonden weinig animo voor overname van Van Raders‟ experimenten; zij die zich daar toch aan waagden, kampten met

tegenvallende resultaten. Ook commandeur Jarman moest de inwoners van Aruba aansporen tot de commerciële landbouw. In 1837 vingen enkele burgers aan met de aloë-, cochenille- en katoenteelt, maar de resultaten waren negatief. In 1840 konden belangstellenden voor de katoenteelt een hectare grond in huur of concessie krijgen tegen een belasting van 2 gulden per jaar. Zodra het terrein beplant was kon men meer aanvragen. Louis Bazin was een van de weinigen die katoen verbouwde. In 1842 gaf hij zijn pogingen op (46). Steeds temperden droogtes, verwaarlozing van de velden of dalende afzetprijzen het optimisme. Zelfs toen Arubanen in 1850 kosteloos gronden konden aanvragen en nopaalplanten konden afhalen, hapte men niet toe. Aloë bleek Aruba‟s voornaamste handelsgewas, maar ook dat bleef geen leed bespaard als gevolg van schommelende afzetprijzen, bodemuitputting, terugkerende droogtes en

aanhoudende last van ongedierte.