• No results found

Hoofdstuk 8 Opkomst van de Separacionbeweging, 1922/4-1949

8.3 Nationalisten naar de meerderheid: 1941-1947

8.3.7 In het kielzog van de autonomiebeweging

Tegen het einde van de oorlog was nog maar weinig gedaan aan de voorbereiding van de door koningin Wilhelmina toegezegde Rijksconferentie waarin de toekomstige structuren van het Koninkrijk zouden worden besproken (383). Kort voor de

verkiezingen in oktober 1945 werd daarom de Rijkscommissie De La Try Ellis (1945-1946) in het leven groepen. Deze moest de staatkundige wensen in het gebiedsdeel bestuderen. Naast zeven Curaçaoënaars waren gezaghebber Kwartsz en de op Curaçao woonachtige Arubaan Van der Veen Zeppenfeldt in de commissie opgenomen. De Raad van Politie begroette de commissie met terughoudendheid. De landraden wilden een gelijke Arubaanse vertegenwoordiging in de commissie. Gouverneur Kasteel repliceerde dat er van vertegenwoordiging per eiland geen sprake was (384).

Concrete voorbereidingen van een conferentie ter voorbereiding op de werkelijke Rijksconferentie lieten op zich wachten. De Staten drongen daar wel op aan, maar Nederland had de handen vol aan de relatie met Indië en sloot de

gebiedsdelen in de West uit van de besprekingen over de postkoloniale verhoudingen met de Oost (Oostindie en Klinkers, 2001a, pp. 77-79, 82, 87). Om de Nederlandse regering toch onder druk te zetten, wilden de Staten een commissie naar Nederland sturen om de autonomie te bepleiten. Kern van het pleidooi van de Statencommissie – de Autonomiecommissie – vormde het streven naar autonomie en gelijkwaardigheid tussen de delen van het Koninkrijk. Daartoe moest de macht van de gouverneur worden ingeperkt en verdiende het gebiedsdeel vertegenwoordiging in de Koninkrijksorganen (Kasteel, 1956, pp. 101-104).

De groep Eman koos de Raad van Politie als platform voor het uitdragen van het eigen oordeel op de missie van de Autonomiecommissie. Op 21 februari 1946 gaf Albert Eman zijn visie. Zijn voorkeur ging uit naar een Arubaans-Curaçaose eenheid, maar stelde deze wel afhankelijk van de nieuwe bestuursverhoudingen:

Aruba kan zijn zelfrespect niet te kort doen. Zonder nu in detail te gaan treden over de wijze waarop dit eiland sinds onheuglijke tijden vanuit Curaçao werd

381 ANA, RvP not. 16-4-1945; 9-7-1945, correspondentie Aristides Wever aan

gezaghebber 9-7-1945; ANA, RvP not. 13-9-1945, 27-9-1945; ANA, RvP Correspondentie Raad van Politie aan gouverneur 26-9-1945.

382 ANA, RvP not. 28-6-1945, 6-6-1947, 11-10-1945, 7-11-1946.

383 Voor de gebiedsdelen bestond al in 1945 een plan om die door samenvoeging tot één Gewest Nederlands West-Indië te maken dat zou komen te bestaan uit twee provincies: Suriname en de Antillen, die verder werd verdeeld in bestuursgemeenschappen (Commissie Van Helsdingen, 1946, pp. 62, 71-72). Dit plan was zonder enig van overleg tot stand gekomen.

en nog wordt bestuurd, wensch ik hier hedenavond van uit deze plaats te zeggen, dat Aruba NIMMER genoegen zal nemen met een aan het eiland Curaçao ondergeschikte plaats in haar nieuwe staatsrechtelijke structuur. Wij wensen als broer en zus met en naast het eiland Curaçao samen te werken, tot heil van het geheel gebiedsdeel, doch wij zullen met klem protesteren als eventueel de oude toestand zal zijn gehandhaafd. Iedereen hier is reikhalzend naar een goede verstandhouding tusschen Aruba en Curaçao. (...) Curaçao en Aruba moeten in de toekomst EEN zijn en blijven. En slechts door EENHEID kunnen wij verwachten dat de economische bronnen onzer eilanden tot hun recht komen.

Van een afscheidingseis was nog geen sprake. Antilliaanse eenheid was aanvaardbaar, maar afhankelijk van de aard van het inwendige bestuur. De Raad van Politie stuurde een telegram met dergelijke strekking naar de minister van Overzeese Gebiedsdelen. Gezaghebber Kwartsz stemde tegen verzending, Eman en Wever uiteraard vóór (385).

In hetzelfde voorjaar van 1946 maakte Da Costa Gomez, gangmaker van de Autonomiecommissie, in een viertal lezingen en in zijn Proeve van een Grondwet van de Nederlandse Antillen zijn ideeën over de toekomstige verhoudingen binnen het Koninkrijk en tussen de zes eilanden wereldkundig (386). Gomez vond dat het zelfbeschikkingsrecht de ongelijke verhoudingen binnen het Koninkrijk moest opheffen. Volgens Gomez kwam het decentralisatieontwerp Oppenheim te laat. De eilanden moesten weliswaar één gezamenlijke vertegenwoordiger van de Kroon behouden, maar Gomez benadrukte dat het bestuurlijke zwaartepunt ook kon liggen op de eilanden als afzonderlijke rechtsgebieden. Het overkoepelende bestuur zou in dat geval beperkte, overwegend coördinerende bevoegdheden krijgen. Afbraak van de gecentraliseerde bestuursvorm was vooral ten behoeve van Aruba nodig. Gomez beriep zich daarbij op „den verklaarden wil van de twee grote partijen in Curaçao en van de Arubaansche Volkspartij‟ en hij liep zodoende vooruit op de federatieve gedachten van de Commissie Aruba-Curaçao onder leiding van Van Poelje uit 1948 (Da Costa Gomez, 1946, p. 115; Kasteel, 1956, pp. 116-121). Kennelijk was de politieke relatie met Eman hersteld.

In haar nieuwe samenstelling, zetten de Staten vaart achter de

autonomiekwestie. Een delegatie met daarin AVP-statenlid Frits Kwartsz vertrok naar Suriname om te kijken of beide gebiedsdelen tot samenwerking konden komen

(Kasteel, 1956, p. 121). Toen dit het geval bleek, formuleerde de Staten een opdracht voor de Commissie die daarmee naar Den Haag vertrok. De opdracht was

geïnspireerd op de Proeve van Da Costa Gomez. Die haalde Eman over de Autonomiecommissie te steunen. Voor de Staten nieuwe stijl stelde hij een zetelverdeling van 8-8-2-1-1-1 voor. Eman kreeg bovendien de toezegging dat hij twee personen in de commissie kon afvaardigen en in Nederland de Arubaanse kwestie naar voren mocht brengen (387).

385 ANA, RvP not. 21-2-1946; ANA, RvP Radiogram RvP aan Ministerie Overzeese Gebiedsdelen 26-6-1946.

386 Da Costa Gomez, 1946; Kasteel, 1956, pp. 114-121.

387 Dat wil zeggen dat Curaçao en Aruba ieder acht Statenzetels zouden krijgen, Bonaire twee en de Bovenwindse eilanden ieder een. Statenlid Frits Kwartsz en landraad Albert Eman namen zitting in de delegatie. Deze verkreeg het recht tot bespreking van de Staatsregeling. Eman en Arends hadden hier bezwaar tegen, zie De Gaay Fortman, 1947, p. 64; Kasteel, 1956, pp. 122-133; Van der Kuyp en Fingal, 1975, p. 18.

De Autonomiecommissie ondervond weerstand op Curaçao. De Shell en de Joodse bevolking waren niet in de Commissie vertegenwoordigd en een aantal (benoemde) Statenleden had bezwaren tegen de missie. De Raad van Bestuur, waarin de Arubanen J.E.M. Arends en Van der Veen Zeppenfeldt zitting hadden, zond een schrijven naar de Kroon, waarin men argumenten tegen de autonomieopdracht naar voren bracht (388). De Autonomiecommissie verdiepte de kloof tussen Da Costa Gomez en de KVP-top (Kasteel, 1956, pp. 124-130; Boeldak. 1984, pp. 12-13). De werkzaamheden van de Commissie De La Try Ellis en de Autonomiecommissie hadden belangrijke overeenkomsten. Beide commissies bogen zich over de

toekomstige relaties in het Koninkrijk en zij dienden rekening te houden met de Arubaanse onvrede. In mei 1946 presenteerde de commissie Ellis haar rapport: In het gebiedsdeel overheerste de wens tot inwendig zelfbestuur en „zeggenschap in de gemeenschappelijke belangen‟. Het gekozen deel van de Staten had te weinig bevoegdheden en als gevolg van de benoeming van vijf leden te weinig politieke invloed. Aangaande Aruba stelde de commissie dat de bestuurlijke afhankelijkheid van Curaçao sterker knelde dan de banden met Nederland. De kwestie werd

aangemerkt als interne aangelegenheid van het gebiedsdeel, waarvoor men een oplossing zag in financiële zelfstandigheid. Een zelfstandige positie „naast en los van Curaçao‟ achtte de commissie onmogelijk en onwenselijk (Commissie De la Try Ellis, 1946, pp. 79, 90). De commissie oordeelde dat de Rijksconferentie snel moest

plaatsvinden om de naoorlogse verhoudingen vorm te geven.

Het rapport leek een gematigde rechtvaardiging van de Autonomiecommissie en ook Henny Eman zag er „werkelijk redelijke dingen‟ in. Hij beschouwde het als basis voor Aruba‟s autonomie: „De tijd is gekomen dat ook tussen Aruba en Curaçao boedelscheiding moet komen‟, concludeerde Eman (389). Naar aanleiding van een mogelijke verhoging van de loonbelasting door middel van opcenten, vervolgde Eman zijn betoog voor Arubaanse autonomie:

Dat de Arubanen wel weten te zeggen wat zij wenschen, wil ik bewijzen door het voorlezen van het volgende citaat uit de „kerkgeschiedenis‟ van de hand van pater Brada: „In het jaar 1627 waren de Hollanders langs Aruba gevaren en de Indianen hebben toen staan kijken naar die vreemde schepen. In

hetzelfde jaar had Dirk Simmons een landing op het programma, doch toen hij eenige menschen te paard zag durfde hij zijn voorgenomen landing op Aruba toch maar niet uit te voeren.‟ Zij waren dus bang voor Arubanen, Mijnheer de Voorzitter, omdat zij wisten dat de Arubanen sterke kerels zijn. Verder: „Aruba had geen goede naam. De Engelsman Middelton was in het jaar 1601 op Aruba geland, doch werd overvallen door de Indianen die hem zonder genade doodden. Dit lijkt mij niet erg christelijk.‟ U ziet dus Mijnheer de Voorzitter, omdat zij zeggen: wij willen op ons eiland zelfstandig staan en wij willen geen

388 De Raad van Bestuur stelde onder meer dat de vertegenwoordiging van Aruba niet representatief was. Zie Da Costa Gomez, z.j., pp. 49-91.

389 GSNA, KS not. 31-5-1946, 18-7-1946. In partijblad Democraat toonde de Curaçaose DP begrip voor het Arubaanse afscheidingsstreven, maar wel miste Aruba nog een

georganiseerd partijleven. De liefde voor het eiland was er helaas „gemaakt tot afkeer van een ander eiland‟. Bij de dekolonisatie wilde de DP Aruba niet tegenwerken in het

autonomiestreven en in een „gelijkgerechtigde bestuursdecentralisatie‟ zag de DP een mogelijkheid tot het bundelen van de politieke krachten van beide eilanden. Een jaar later wees de DP Henny Eman aan als de motor achter de anti-Curaçaose hetze op Aruba (CHA, Democraat 23-8-1946, 8-8-1947).

inmenging. Zo ook, wanneer ik op dit ogenblik zeg dat die Arubanen graag [geen] opcenten opgebracht willen hebben, is dat een sterke wil van de

Arubanen, en ik hoop dat de Staten daarmee werkelijk rekening zullen houden, omdat die gelden nodig zijn voor de noodzakelijke werken op Aruba als

havenuitbreiding, vliegstation en andere productieve werken, die wij hard nodig hebben.

De Autonomiecommissie werd gesterkt door de bevindingen van de Commissie De la Try Ellis, maar de Arubaanse politicus en zijn achterban maakten duidelijk dat

eilandelijke autonomie wat hen betreft voorging. In juni 1946 vonden Antilliaanse en Surinaamse commissies in Den Haag een luisterend oor. De Nederlandse regering wilde het autonomievoorstel uitwerken in ontwerpen ter wijziging van de

Staatsregelingen van Suriname en Curaçao voor zover de Grondwet dat toeliet. Voor de andere onderdelen zou men op de Rijksconferentie oplossingen zoeken (De Gaay Fortman, 1947, pp. 64-65; Kasteel, 1956, pp. 133-134; Oostindie en Klinkers, 2001a, p. 79).

Het Nederlandse parlement stuurde in januari 1947 de parlementaire Commissie Kropman naar de Antillen om er de bestuurssituatie te bestuderen. De commissie stond sympathiek tegenover de plannen de koloniale structuren te vervangen door structuren waarin gelijkwaardigheid en zelfbestuur mogelijk werden (Commissie Kropman, 1947; Oostindie en Klinkers, 2001a, pp. 88-93, 306-307, noot 36). Ook in het verslag van deze commissie stond het vraagstuk van het inwendig bestuur in het teken van de Arubaanse kwestie. Mede naar aanleiding van gesprekken met Emans Arbeidersbond, de Kamer van Koophandel en de Arubaansche handelsvereniging stelde de commissie – geheel in de trant van het Rapport De la Try Ellis – voor om Aruba een status te geven „waardoor het eiland zijn eigen zaken in eigen sfeer binnen het verband van het gebiedsdeel zal kunnen regelen‟. Voor het eerst wierp zich een duidelijk oppositionele groepering op. Een groep Hollanders en Arubanen onder aanvoering van slager Van Aggelen toonde zich sceptisch over de autonomiewens en gaf aan de voorkeur te hebben voor een status als Nederlandse gemeente (Commissie Kropman, 1947, pp. 24-25; Van Helsdingen, 1955, p. 116).

Een eerste resultaat van de Autonomiecommissie was dat de Nederlandse regering toezegde om de macht van de Staten en gouverneur te zullen herverdelen op basis van (uitvoerend) medebestuur. De Staten werkten vervolgens mee aan de invoering van een College van Medebestuur dat een aantal uitvoerende taken met de gouverneur zou delen. De emancipatie van de volksvertegenwoordiging stagneerde. Het zogenoemde College van Gecommitteerden kwam er niet omdat Staten en gouverneur het niet eens werden over de samenstelling en taken van dit orgaan (Kasteel, 1956, pp. 142-145).

Een tweede resultaat van de Autonomiecommissie was dat de eilanden en Suriname vaste vertegenwoordigers in Den Haag kregen, maar ook hier stagneerde de vooruitgang. Opnieuw kwamen gouverneur en Staten in conflict en pas in november 1947 reisde Da Costa Gomez af naar Den Haag. Tot de invoering van de

Staatsregeling van 1948 trad hij op als de voorloper van de gevolmachtigde minister van het gebiedsdeel (Kasteel, 1956, pp. 146-151; Boeldak, 1984, p. 9; Oostindie en Klinkers, 2001a, pp. 93, 184-186).

Met Da Costa Gomez in Den Haag leek ook de derde toezegging van Nederland, namelijk die tot het opstellen van een nieuwe Staatsregeling voor het gebiedsdeel, te zijn verzilverd. Deze zou binnen de Grondwet het inwendig bestuur

van de kolonie herzien. De deelname van de groep Eman was overigens gebaseerd op de Curaçaose (lees: Gomez‟) toezegging dat Curaçao en Aruba gelijke

vertegenwoordiging in de nieuwe landsorganen zouden krijgen. 8.4 Separacion!, 1947-1949

De relatie tussen gouverneur Kasteel en de Staten bereikte een dieptepunt toen dezen er niet in slaagden een College van Medebestuur van de grond te krijgen. De

ogenschijnlijke successen van de Autonomiecommissie liepen op het thuisfront vast bij de steeds behoudender gouverneur. Nu de hervormingen stagneerden, was het wachten op Nederlandse voorstellen rond de wijziging van de Staatsregeling. Dit ontwerp zou de Curaçaos-Arubaanse eenheid splijten en leiden tot de geboorte van de Separacionbeweging.