• No results found

De Raad van Politie 1929-1937: bezuiniging en onvrede

Hoofdstuk 8 Opkomst van de Separacionbeweging, 1922/4-1949

8.1.3 De Raad van Politie 1929-1937: bezuiniging en onvrede

Tijdens de handelscrisis van 1929 en de malaise in de jaren dertig steeg de

bestuursonvrede. Gedwongen bezuinigingen leidden ertoe dat in de Raad van Politie, de lokale pers en de Kamer van Koophandel verzet rees tegen de bestuurlijke

centralisatie. De aankondiging van de Staatsregeling van 1936 zette aan tot

explicitering van de wens tot grotere autonomie en leidde tot het beroemd geworden 1933-verzoek.

In januari 1929 gaf de ontwerpbegroting nog geen reden tot discussie in de Raad van Politie, maar enkele maanden later resulteerden bezuinigingen op de „fatsoenering van de wegen‟ in een opleving van de politieke belangstelling. Het publiek kwam „in groten getale‟ naar de Raadsvergadering. Men wilde protesteren bij de minister van Koloniën (312). De rust keerde weer na bezoeken van een aantal leden van Koloniale Raad en van de nieuwe gouverneur Van Slobbe in 1930, die in het vooruitzicht stelde dat de begroting voor 1931 wel zou worden goedgekeurd (313). Begin 1931, toen de Wall-Streetcrisis de eilanden had bereikt, bezuinigde de overheid alsnog en nog wel op de voor velen letterlijk broodnodige werkverschaffing. De politieke belangstelling veerde op. Eman verwoordde de Arubaanse teleurstelling in de Raad van Politie:

De kleinste man op Aruba weet immers dat sinds op zijn geboorteplaats een

gemeenschap is georganiseerd, deze gemeenschap zich ruimschoots bedropen had, doch dat het surplus bestemd werd tot opheffing van het Zustereiland Curaçao. Aruba heeft aldus het overtuigend bewijs geleverd, nooit nijdig geweest te zijn op Curaçao, die wel contact had met [de] buitenwereld, terwijl Aruba niet, en gunde gaarne al hetgeen zij overhield, na noodzakelijke uitgaven voor een somber onderhoud, aan Curaçao toe als bijdrage in hare sociale voorzieningen. (...) aan dit nieuwe leven dient Aruba zich aanpassend te maken en heeft daarvoor dringend noodig wat haar overblijft, reden waarom zij meent Curaçao te moeten verzoeken, haar te willen verschonen van verdere offers ten bate van Curaçao en zulks

voortaan te laten behouden voor eigen gebiedende behoeften (314).

Eman concludeerde dat de houding van de Koloniale Raad bijdroeg „aan de wens van Aruba los van Curaçao‟. De nieuwe landraad dr. J.R. Arends voegde toe dat „de indruk van achterstelling reeds van jaren her‟ was.

Het stemrecht werd in 1931 een publieke aangelegenheid. Dat jaar boog de Raad zich over de aanpassing van de censuseisen van het kiesrecht voor de Raad van Politie. De voorzichtige Arends wilde de inkomensdrempel verhogen van fl. 500,– tot fl. 1.000,– om het aantal analfabeetkiezers terug te dringen. Eman wilde de deelname van de

311 Eman verscheen enige tijd niet ter vergadering omdat de landraden niet waren gehoord bij de advisering aan de gouverneur. In deze jaren sprak Eman zich incidenteel uit tegen de machteloosheid van het lokale bestuur. De politieke emancipatie van de arme bevolking kreeg weinig aandacht. Emans relatie met het bestuur en de handelsklasse bevond zich op een dieptepunt. Zie CHA, OD-4-32 RvP-Aruba not. 16-1-1928, rede Eman n.a.v. ontwerpbegroting 1929.

312 ANA, RvP not. 6-2-1929, 11-6-1929, 27-6-1929; Kasteel, 1956, pp. 31-32. Het protest tegen de bezuinigingen werd samen met de notulen naar de gouverneur gestuurd. 313 ANA, RvP not. 10-2-1930, 17-4-1930, 3-12-1930.

bevolking versterken en de inkomensgrens verlagen tot fl. 100,– (315). Voor de Raad een definitief standpunt bepaalde vonden nieuwe verkiezingen plaats. De plaats van Eman kwam vrij. Voor het eerst werd op Aruba uitgebreid campagne gevoerd. De kandidaten dr. A.F. Dussenbroek en Eman organiseerden parades. Eman wierp zich op als leider van de eenvoudige man en vrouw, deelde voedsel uit in het door honger geteisterde Noord en kon rekenen op de steun van 300 „propagandisten‟, grotendeels niet-stemgerechtigde districtsbewoners. Dussenbroek zocht en kreeg steun onder de stemgerechtigden. Nadat Dussenbroek de verkiezingen won, organiseerde Eman een demonstratie: 1300 „menschen, mannen en vrouwen, lui van buiten de stad‟ riepen Dussenbroek op zijn zetel op te geven. Hij was slechts verkozen door de „Heeren uit de stad‟ die zichzelf kunnen vertegenwoordigen. Dussenbroek, zo vervolgde Eman, „verloor uit het oog, dat wij [Eman] van het volk zijn, dat nergens invloed heeft; zonder roer om ons te sturen, zoals wij dat nu voelen, gelijk aan een schip, dat zonder kompas aan boord in een storm dobbert‟ (316).

De geregisseerde actie had geen resultaat en met Dussenbroek in de Raad kreeg het denken over decentralisatie en democratisering een gematigd

vooruitstrevende wending. De Grondwetswijziging van 1922 was nog altijd niet uitgewerkt en de aanbevelingen van de Commissie Staal wachtten op uitwerking en besluitvorming.

Bij zijn entree in de Raad betoogde Dussenbroek dat Aruba vanwege de economische kracht recht had op een soort gemeentebestuur. Hij hekelde de geringe decentralisatie en het ontbreken van een taakomschrijving voor de landraden.

Bezuinigingen en het ontbreken van budgetrecht versterkten de onmacht van de Raad. Het gemeentelijk denken van de Commissie Staal klonk door in Dussenbroeks oproep voor bestuurlijke vernieuwing. Gezaghebber Wagemaker wierp tegen dat er in tijden van recessie geen plaats was voor kritiek op de bestuursindeling van het gebiedsdeel of op de Groot-Nederlandse Gedachte van centralisatie en saamhorigheid (317). Ook het stemrecht kwam ter sprake: Wagemaker wilde de inkomenseis ongewijzigd laten om zo het electoraat geleidelijk te laten groeien. De Raad nam het voorstel over en legde het voor aan de gouverneur (318).

Op 30 mei 1932 liet gouverneur Van Slobbe aan Wagemaker weten dat hij een wijzigingsvoorstel van het Regeringsreglement met de landraden kon bespreken (319). Hoewel gematigde hervormingsstrevers de Raad van Politie domineerden, kwam een geagiteerde politieke discussie op gang. Dussenbroek kwam met een voorstel om de taken van de Raad van Politie in het Regeringsreglement vast te leggen. Arends en Dussenbroek wilden dat de Raad het recht kreeg zich tot alle Koninkrijksorganen te wenden. De kwestie dreef de landraden en de gezaghebber uiteen. Op 14 februari en 2 mei mislukten pogingen van Dussenbroek en Arends om

315 ANA, RvP not. 2-7-1931.

316 Volgens gezaghebber Wagemaker had Eman een processie overgehaald een ommetje te maken en een door hem geschreven toespraak voor te lezen. Overigens ging Wagemaker in de fout toen hij de demonstranten toesprak en hen in het vooruitzicht stelde dat de naderende wijziging van de Staatsregeling „waarschijnlijk een betere vertegenwoordiging van het volk‟ zou brengen. Van Slobbe keurde deze zinsnede nadrukkelijk af. ANA, Correspondentie van de gezaghebber aan de gouvnerneur 27-7-1931.

317 ANA, RvP not. 3-11-1931, 9-11-1931.

318 ANA, RvP not. 9-11-1931, 18-12-1931. Zij verwezen naar de koloniale schuld en het feit dat op Curaçao kosten gemaakt werden t.b.v. van het bestuur van de gehele kolonie. 319 ANA, Correspondentie gouverneur aan de gezaghebber 30-5-1932.

zich tot de Kroon te wenden als gevolg van tegenwerking door Wagemaker (320). Desondanks forceerde Dussenbroek de verzending van een rekest aan koningin, Staten-Generaal, gouverneur en Koloniale Raad. In dit beroemd geworden rekest van 3 juli 1933 (vaak ten onrechte toegeschreven aan Eman, die op dat moment niet in de Raad zat) vroeg de Raad om „eener meerdere mate van een het hoofd-eiland Curaçao onafhankelijke bevoegdheid‟, naar voorbeeld van het gemeentemodel en vastgelegd in het Regeringsreglement (321). De Raad gaf onder meer te kennen:

dat hij (de Raad van Politie. L.A.) overwegende het praktische belang eener meerdere mate van van een van het hoofd-eiland Curaçao onafhankelijke bevoegdheid, in het nieuwe regeeringsreglement zulks wenscht opgenomen te zien;

De landraden gingen, net als het rapport van de Commissie Staal uit van de rechten en bevoegdheden van Burgemeesters en Wethouders in Nederland en verzekerden dat dat zou leiden tot „dieper gevoelde gelijkvormige eenheid met Nederland‟ en „dat de eilanden op die wijze geen bloode onderhoorigheden blijken te zijn van het hoofd-eiland Curaçao.‟ Gezaghebber Wagemaker wees het voorstel af, maar kon verzending niet tegenhouden. De reactie van Koloniale Raad en gouverneur komen hieronder aan bod. Koningin en Staten-Generaal reageerden nimmer (Hartog, 1955, p. 233).

In december 1933 nam Eman opnieuw plaats in de Raad van Politie. Zijn politieke stijl bleek ongewijzigd: Eman wierp zich als gebruikelijk op als de uitverkoren spreekbuis van het volk en de stem van God; als Vox Populi, Vox Dei. Hij hekelde de dominantie van de gegoede (stemgerechtigde) klasse, maar werkte incidenteel met hen samen als het de Arubaanse handels- en havenbelangen betrof. Verder keerde hij zich tegen de Hollandse en Curaçaose bestuurders op het eiland, waarbij hij het vooral op gezaghebber Wagemaker had gemunt. Ondanks een

groeiende reeks gedeelde klachten, zoals die rond het politiecorps, de belastingheffing voor Arubanen bij Lago, kortingen op de begroting en de uitblijvende taakstelling van de Raad van Politie, bleef samenwerking tussen de landraden uit (322). De

tegenstelling tussen de gematigde hervormingsdenker Dussenbroek en de meer radicale Eman bleef te groot.

Wel nam dankzij de opkomst van lokale kranten en belangengroepen tijdens de crisisjaren de publieke belangstelling voor het bestuurlijke wel en wee op het eiland toe. Zo hekelde de Despertador (26-5-1934; 2-6-1934) de bestuursconstellatie. Redacteur G.A. Kuiperi stelde dat Aruba ondanks een bevolkingsaantal van 17 000 geen vertegenwoordiger in de Koloniale Raad had; dat Aruba onderbedeeld werd en dat Europese Nederlanders de beste banen kregen ten koste van de Arubanen.

Bezuinigingen op de infrastructuur brachten de Kamer van Koophandel er in 1934 toe haar ongenoegen uit te spreken: „de opbrengsten van dit eiland voor een groot deel kunnen besteed worden aan diverse werken van dit eiland‟ (323).

Het driehonderdjarig Nederlands bewind op de eilanden bracht aanvankelijk twijfels op Curaçao over de onvrede op Aruba met de bestaande bestuursinrichting. De Koloniale Raad besprak op 5 mei het feit dat op Aruba geen feestcommissie gevormd was om festiviteiten te organiseren tussen 25 en 28 juli. De Nederlandse minister Colijn had hiertoe het initiatief genomen en instellingen als het Algemeen

320 ANA, RvP not. 26-1-1933, 14-2-1933, 2-5-1933. Beide vergaderingen vonden plaats achter gesloten deuren.

321 ANA, RvP not. 3-7-1933.

322 ANA, RvP not. 25-10-1934, 27-4-1934, 28-8-1934. 323 KvK, Jaarverslag 1934.

Nederlands Verbond en de Vereniging Oost en West steunden hem. Het bleek mee te vallen, want er kwam alsnog een commissie van de grond. Die organiseerde

kinderspelen op de scholen, een herdenkingsavond in het theater, een vlaggenparade van de mariniers, volkspelen onder leiding van de Arubaanse afdeling van de

Koninklijke Nederlandse Padvindersvereniging, een optocht door de straten van Oranjestad en een huldebijeenkomst voor de koningin, vertegenwoordigd door de gezaghebber. In de commissie zaten fraters en ambtenaren, zakenlieden, de landraden Dussenbroek en Eman en bankier John G. Eman. Frits J.Q. Kwartsz was voorzitter en die verklaarde samen met de beide landraden van de Raad van Politie:

dat er geen sprake van is, dat het Arubaansche volk zich onderdrukt voelt; eveneens verklaarden die personen, dat er geen quaestie van was, dat het volk van Aruba niet tevreden zou zijn met het bestuur van Curaçao. Voor zover echter op Aruba ontevredenheid zou voorkomen, bestaat volgens genoemd college slechts onder een zeer klein percentage der bevolking. Bovendien spruit deze ontevredenheid niet voort uit een grief tegen een bepaald iets of tegen een bepaalden toestand, maar heeft elk der ontevredenen eigen grieven, waaraan veelal persoonlijk belang niet vreemd is (324).

De Koloniale Raad nam deze vaststelling voor waar en ging over tot de orde van de dag, maar de werkelijkheid was gecompliceerder. Het vertrek van Dussenbroek uit de Raad in mei 1935 ten gunste van L.J.M. Henriquez versterkte het protest binnen de Raad van Politie. Eman en Henriquez kwamen met Wagemaker in conflict over de taakstelling van de landraden. Er kwam een onderzoek „naar de bezwaren van de Landraden tegen de voorzitter van de Raad van Politie‟. De gouvernementssecretaris bezocht Aruba en had een onderhoud met de landraden, wier klachten niet werden gehonoreerd (325). Eman weigerde daarna de vergaderingen bij te wonen. Henriquez verliet uit protest de Raad.

De activiteiten van de Raad vielen stil. Op 21 maart 1936 verschenen er geen kiezers bij de stembus en in juli versloeg Eman (177 stemmen) – die aan de beurt van aftreden was – Dussenbroek (29 stemmen) en twee andere kandidaten. Even later keerde ook voormalige landraad J.C. Arends terug in de Raad (326). Een nieuwe aanvaring tussen landraden en gezaghebber deed zich voor naar aanleiding van het aanstaande huwelijk van koningin Juliana en prins Bernhard. Eman en Arends klaagden dat zij niet waren opgenomen in de feestcommissie en dat de

districtsbevolking ontevreden was over de geplande activiteiten. De landraden richtten een eigen commissie op en eisten de helft van de feestelijke begrotingspost van fl. 7.000,– op. Wagemaker wees erop dat niemand van deelneming in de commissie was uitgesloten en dat de feestcommissie wel degelijk activiteiten in de districten had gepland. Wagemaker verloor de stemming over het verzoek tot splitsing van de begroting over de twee feestcommissies met twee stemmen voor en één tegen. De landraden hadden hun best gedaan, maar gouverneur Van Slobbe legde, zoals kon worden verwacht, het raadsvoorstel naast zich neer (327). Eman en Arends voerden de druk op Wagemaker op en eisten dat de gouverneur Wagemaker een berisping gaf

324 GSNA, KS not. 7-8-1934.

325 ANA, RvP not. 23-12-1935, 29-8-1936; ANA, Journaal 16-1-1936; CHA, stukken betr. Raad van Politie 1923-1938 Radiogram 29-1-1936.

326 CHA, stukken betr. Raad van Politie Aruba 1923-1938 correspondentie 21-3-1936, 23-7-1936.

en hem verplichtte om de landraden meer bij het bestuur te betrekken. Van Slobbe weigerde (328).

In december 1936 kwam de haven- en wegenkwestie ter sprake. Eman stelde dat Curaçao havenverbeteringen zou traineren „omdat men (...) bevreesd is dat de haven van Aruba daardoor een ernstige concurrent (...) zou kunnen worden‟ (329). Hoewel Eman in de havenkwestie nadrukkelijk ook voor de gegoede klasse sprak en hij zowel de elite als de gewone Arubaan leek te vertegenwoordigen, verloor hij de raadsverkiezingen van juli 1937 van handelaar S.N. Ecury. Die verkreeg van vier van de slechts zeven uitgebrachte stemmen. Hij werd voor de tweede maal verkozen met minder dan een handvol stemmen en weer weigerde hij het landraadschap aan te nemen. Opnieuw diende J.C. Arends zich in oktober aan als gekozen landraad. Ook verloor Eman de Statenverkiezingen van 1937 (330). Diep teleurgesteld verliet hij de Raad van Politie. De radicale stem binnen dit orgaan verstomde.