• No results found

Kroniek: de Arubaanse Raad van Politie, 1865-1901

Hoofdstuk 4 De kolonie Curaçao, 1865 en verder

4.3 Kroniek: de Arubaanse Raad van Politie, 1865-1901

De Raad van Politie op Aruba kende een moeizame aanloop. Twee zaken waren nog niet geregeld. Het kiesrecht voor de aanwijzing van de landraden en het Reglement van orde van de Raad van Politie moesten bij Koloniale Verordening worden vastgesteld. Dat gebeurde pas na de inwerkingtreding van het Regeringsreglement.

Allereerst moest het kiesrecht worden vastgelegd. Er zou een beperkt

mannelijk census- en capaciteitenkiesrecht komen; vrouwen kregen bij voorbaat geen stemrecht. De vaststelling zou in overleg met de gezaghebber plaatsvinden. Op 18 november 1865 gaf gezaghebber Van den Bossche (1863-1866) zijn visie op het stemrechtvraagstuk, maar zijn advies is niet aangetroffen. Later dat jaar besprak gezaghebber Ferguson (1866-1871) het onderwerp in de Adviserende Commissie. Feit is dat in 1866 een ruimhartig reglement voor het stemrecht werd afgekondigd. Aruba kende tussen 1867 en 1869 algemeen actief kiesrecht voor volwassen mannelijke ingezetenen die in het bezit waren van burgerrechten, langer dan een jaar en zes weken op het eiland woonden en geen belastingschulden hadden. Waren zij langer dan twee jaar op het eiland woonachtig, dan kwamen zij ook in aanmerking voor passief kiesrecht. De landraden kregen een benoeming voor twee jaar. Zij werden beurtelings vervangen of herkozen in de maand november (Pb. 1866 no.27, art 1, 9, 39).

Een tweede punt van aandacht was het reglement van orde en de vaststelling van taken en bevoegdheden van de landraden. De kwestie nam geruime tijd in beslag en veroorzaakte spanningen binnen de Raad. Begin 1867 was de Adviserende

Commissie nog altijd actief. In januari besprak de Commissie op verzoek van de gouverneur een ontwerpreglement van orde voor de op te richten Raad van Politie, maar een daadwerkelijk advies is niet aangetroffen (122).

De eerste verkiezingen voor de Raad vonden plaats op 6 maart 1867. Die werden gewonnen door de geneesheer Alexander de Hoffman (die werd belast met de burgerlijke stand) en de Joodse handelaar Juan B. Capriles (die de functie van

hulpambtenaar kreeg). P.J.C. Lampe was de eerste griffier van de Raad. Er ontstonden

122 CHA, Koloniaal Archief inv. nr. 4958-4966; CHA, Correspondentie Gouverneur aan gezaghebber 1844-1879; inv. nr. 4962, 14-1-1867, 1-2-1867.

al snel problemen toen de landraden schriftelijk verzochten een raadsvergadering te beleggen. De gezaghebber aarzelde omdat de Raad nog geen Reglement van orde had. De Hoffman legde uit protest zijn ambt neer. In juni stapte hij op, formeel wegens drukke werkzaamheden (123). Een maand later werd de Verordening houdende vaststelling van het Reglement van orde voor de Raden van Policie van kracht (Pb. 1867no.10). Landraden mochten de gezaghebber wel degelijk verzoeken een vergadering te beleggen. Ook stelde het dat indien landraden vier maal achtereen zonder bericht wegbleven zij geacht werden ontslag te hebben genomen. Dit artikel werd na een half jaar vernietigd (Pb. 1867 10 art. 3-5; Pb 1868 no.1).

Johan Michael Eman verving De Hoffman, maar hij legde in november, na enkele dagen als waarnemend gezaghebber te zijn opgetreden, het landraadschap naast zich neer. Jan van der Biest, voormalig lid van de Adviserende Commissie, volgde Eman op zonder dat er verkiezingen aan te pas kwamen. Het kiesrecht was kennelijk buiten werking gesteld. De eerste poging de Raad van Politie tot leven te wekken was mislukt.

Met een vers Reglement van orde voor de Raad van Politie vonden in juli 1869 nieuwe verkiezingen plaats. Het kwam tot ongeregeldheden. Een geagiteerde gezaghebber Ferguson schreef dat de landraden Van der Biest en Capriles de verkiezingen hadden verstoord door burgers te informeren dat zij de stembiljetten – deze waren voorafgaand aan de verkiezing uitgereikt – moesten inleveren bij het lokaal van de Raad van Politie en niet – zoals hoorde – bij het gezaghebberkantoor. Ferguson onthief de landraden uit hun functie als stemopnemer en wees vervangers aan. Uit het proces verbaal bleek dat Capriles het inleveren van de stembriefjes verstoorde omdat die volgens hem niet goed waren uitgereikt (124). Pas in december bleek wat de motieven van de landraden waren: zij waren niet voor advies

geraadpleegd bij de vaststelling van de censuseis van het kiesreglement (125). B. van der Veen Quant won de verkiezing met een meerderheid van 121 van de 123 geldig uitgebrachte stemmen. Van der Veen Quant werd (voor zover de stukken dat vertellen) niet benoemd en de activiteiten van de Raad vielen stil (126). Ook de tweede poging om de Raad nieuw leven in te blazen was op een mislukking uitgelopen.

De omstreden publicatie omtrent het kiesreglement uit november 1869 (Pb. 1869 no.24) bepaalde dat mannelijke inwoners ouder dan 25 jaar, die beschikten over burgerrechten en onroerende goederen ter waarde van fl. 500,– ofwel een bepaalde militaire of ambtelijke status hadden of voldoende opleiding hadden genoten, mochten

123 ANA, Beschikkingen van de gezaghebber 4-3-1867; 7-4-1867; 18-6-1867. 124 ANA, Brievenboek 20-7-1869. Volgens de gezaghebber deden zich tijdens de voorbereidingen van de verkiezingen geen problemen voor.

125 De Curaçaosche Courant (11-12-1869) plaatste een bericht van Van der Biest en Capriles: „In het verslag van het verhandelde in den zitting van den Kolonialen Raad van den 22 sten November, opgenomen in uw geacht blad No. 47, komt voor, dat eene vraag door het achtbaar lid H. Evertsz gedaan “of de opgave der census geschied is in overleg met den betrokken Raad van policie” bevestigend is beantwoord. De ondergetekenden leden van den Raad van Policie van Aruba verklaren dat zij nimmer omtrent het vaststellen der census door den Gezaghebber zijn geraadpleegd geworden. Voor hun eiland dus, is de vaststelling deser census, vereischt om stemgeregtigd te zijn, niet geschiedt in overleg met den Raad van policie.‟

126 ANA, RvP Afschrift Proces verbaal van de inlevering van de stembiljetten, 20-7-1869; RvP not. 18-9-1869.

stemmen en gekozen konden worden. Wel moest men tenminste een jaar officieel in de kolonie verblijven. Vrouwen waren van stemrecht uitgesloten.

Het door Van der Biest en Capriles bestreden reglement was niet in overleg met de Raad tot stand gekomen en de onvrede hield aan. De nog altijd opstandige landraden verschenen niet ter vergadering toen de kieslijst moest worden opgesteld. In de daaropvolgende raadsvergadering herhaalden zij hun bezwaar en werkten onder protest mee aan het opstellen van de kiezerslijst. Er woonden 3862 personen op het eiland, daarvan waren 116 mannen kiesgerechtigd, ofwel drie procent van de bevolking (127).

De Raad ging eindelijk van start en vergaderde tot april 1873 maar liefst 33 maal. Tijdens de droogte van 1867 en 1868 versoepelde de Raad de reglementering rond het weiden en schutten van vee ten behoeve van de arme veetelers. De Raad besprak de herziening van het belastingstelsel, de ontheffing van de grondbelasting in tijden van droogte en hongersnood (1868-1869); de armenzorg, de arbeidsmigratie en de ambtenarensalarissen (1870), steeds in de hoop dat het bestuur te Curaçao de adviezen zou overnemen.

Toch hielden de kinderziekten aan. Talloze incidenten speelden zich af in en rond de Raad. In juni 1870 traineerden de landraden de vaststelling van een reglement van veiligheid in de mijnen, een reglement dat nodig was geworden nadat twee doden waren gevallen bij het instorten van een mijnschacht (128). In 1871 ging de

bekendmaking van de verkiezingsdatum niet door omdat de politiepaarden tijdens de droogte waren bezweken (129). In 1875 speelde de taalkwestie. Eén van de landraden sprak geen Nederlands en hij was daarom niet in staat om het werk van ambtenaar van de burgerlijke stand uit te oefenen. Er ontstonden irritaties toen twee personen niet op de kieslijst waren geplaatst. Gouverneur Wagner (1870/1-1877), die ongetwijfeld was geïnformeerd door gezaghebber Bennenbroek Gravenhorst (1871-1876) waarschuwde landraad Croes om de bevolking niet op te zetten tegen het bestuur (130).

Het kiesrecht hield de gemoederen ook in 1877 bezig. Burger B.T. Henriquez protesteerde tegen de kiezerslijst. Hij wilde de veldwachters van de lijst laten

schrappen. Zij verkregen stemrecht op grond van hun functie als ambtenaar, maar Henriquez merkte op dat zij geen volwaardige ambtenaren waren: zij genoten geen pensioen en hadden geen vaste benoeming. Henriquez vond dat de veldwachters behoorden tot de „onkundigen en onwetenden man‟, en daarom geen stemrecht verdienden. De Raad van Politie wees Henriquez‟ redenering van de hand.

Ook een tweede bezwaarschrift haalde het niet. Henriquez protesteerde dat twee scheepseigenaren van de lijst waren afgevoerd omdat hun schip geen

Nederlandse, maar Venezolaanse papieren had. Eén landraad viel Henriquez bij. Gezaghebber J.H.R. Beaujon was het beu. Na bestudering van de stukken van de Raad en zijn voorgangers oordeelde de gezaghebber dat tien jaar na de invoering van de Raad

geene verkiezing van een landraad alhier bedaard en zonder moeijelijkheden kan plaatsvinden; dat allerhande onderhandsche middelen worden aangewend om den anderen partij te belagen, dat personaliteiten en persoonlijke veten in het leven worden geroepen,... en dat ... het heel [goed] zou zijn, zou de verkiezing van landraden voor goed afgeschaft werd (131).

127 ANA, RvP not. 21-2-1870, KV 1870. 128 ANA, Brievenboek 18-6-1870. 129 ANA, Brievenboek 26-3-1871.

130 ANA, Beschikkingen van de gouverneur d.d. 1-3-1875; 5-3-1875. 131 ANA, Brievenboek 16-2-1877.

Naderhand maakte de Raad een verbleekte indruk. Men hield plichtmatig de

administratie van de kieslijst en de armenkas bij en zag toe op de werkzaamheden van de schoolcommissie. In zowel 1878 als 1879 kwam de Raad zeven maal bijeen zonder dat er serieuze beleidsonderwerpen aan bod kwamen. In 1880 vergaderde de Raad vijf maal.

Na een aantal jaren van plichtmatige werkzaamheden stond gezaghebber tevens kantonrechter Beaujon (1876-1883) in maart 1882 tegenover de landraden en een groot deel van de burgerij. In een schriftelijk rekwest „door de aanzienlijkste ingezetenen ondertekend‟, maakte de burgerij kenbaar dat zij naar voorbeeld van Sint Maarten en Sint Eustatius een eigen Raad van Justitie wenste. Hierdoor kon men voortaan op het eiland zelf in beroep gaan tegen vonnissen van de kantonrechter (132). De rekwestranten vonden dat criminele zaken ter plaatse en niet op Curaçao moesten voorkomen. De landraden verzochten – al dan niet via de Raad – de gouverneur om een Raad van Justitie in het leven te roepen. Het verzoek werd afgewezen.

Na het vertrek van gezaghebber Beaujon in 1883, verslapten de activiteiten van de Raad van Politie opnieuw. Landraad J.N. Oduber bijvoorbeeld woonde in 1883 geen enkele vergadering bij. Ook de deelname aan de verkiezingen verbleekte. Aruba telde in 1870 116 stemgerechtigden. Later daalde dit aantal tot 90 à 100 in de jaren 1871-1882 en nog slechts ongeveer 30 begin 1884. De daling kwam aan het licht na nieuwe incidenten in de eilandpolitiek. In augustus 1883 moest de verkiezingsuitslag worden vernietigd wegens (onbekend gebleven) onregelmatigheden (133). Nieuwe verkiezingen brachten geen oplossing. Landraad Zeppenfeldt maakte bezwaar tegen de benoeming van de gekozen kandidaat Generoso Maduro omdat hij minder dan twee jaar op Aruba ingeschreven was. Hoewel de nieuwe gezaghebber David Gäerste (1883-1888) opmerkte dat deze eis rond het passief kiesrecht nimmer was nageleefd, trad hij in overleg met de gouverneur. Het resultaat was dat Maduro niet werd benoemd (134). In oktober haalden nog maar 21 personen hun biljet af voor een volgende stemming (135). In januari 1884 voldeden nog 30 Arubanen aan de eisen van het kiesrecht.

Op de andere eilanden hing de electorale vlag er niet veel beter bij. In het Koloniaal Verslag verklaarde gouverneur Van den Brandhof (1882-1890) de terugloop van de burgerparticipatie in het eilandbestuur:

Waarschijnlijk ten gevolge van nalatigheid zijn vele, zo niet de meeste inwoners van de onderhoorige eilanden niet ingeschreven, waardoor zij geen deel kunnen nemen aan de bij het Regeringsreglement aan de ingezetenen toegekende

bevoegdheid tot het verkiezen van landraden, terwijl zij om dezelfde reden een der vereischten missen om tot landraad benoembaar te zijn...

De gouverneur stelde dat kandidaat-stemmers zich overeenkomstig de bestaande verordeningen opnieuw moesten inschrijven opdat zij na één jaar opnieuw

kiesgerechtigd waren en na twee jaar weer verkiesbaar zouden zijn. Het verzoek van

132 ANA, RvP not. 16-3-1882. Zie ook KV 1881; Van Aller, 1994, pp. 155-159; Alofs, 2006a, 2006b. Het verzoek volgde op een aanvaring met de gezaghebber/kantonrechter over een gerechtelijke uitspraak.

133 ANA, RvP not. 20-8-1883.

134 ANA, RvP not. 3-9-1883. ANA Beschikkingen gouverneur 25-10-1883; ANA RvP not. 30-1-1884.

een groep burgers om met terugwerkende kracht niet uitgeschreven te worden, vond geen gehoor. Ofschoon de gouverneur zijn gezaghebbers aanspoorde om „alles aan te wenden wat in hun vermogen ligt om de inwoners te bewegen dat zij zich alsnog als ingezetenen laten inschrijven‟, bleef de opkomst bij verkiezingen ook nadien beperkt. Doorgaans werden er omtrent 50 Arubanen kiesgerechtigd verklaard. Op 18 februari 1885 werd E.L. Zeppenfeldt tot landraad gekozen, „welke verkiezing wegens gebrek aan kiesbevoegden niet eerder had kunnen plaatshebben‟ (136).

De Raad hervatte de werkzaamheden op de oude voet. In geval van

orkaanschade (1886) of armoede en hongersnood (1885-1887, 1889) overlegde men over gepaste maatregelen. In 1888 vergaderde de Raad slechts eenmaal. Het aantal stemgerechtigden nam af tot 44 in 1901 en klom daarna tot 67 in 1902. Een bijzonder punt van zorg betrof het uitdelen van de stembriefjes aan de stemgerechtigden. Meestal gebeurde dat geruime tijd voor de feitelijke verkiezingen, soms zelfs enkele maanden. Hierdoor ontstond het gevaar van fraude, bijvoorbeeld indien katholieke pastores hun gelovigen opriepen de stembriefjes bij hen in te leveren. In 1904 werd daarom de termijn tussen uitreiking en inlevering van de stembriefjes bekort (137). In 1905 stonden 83 personen op de kieslijst.

De Raad koerste af op een mislukking. De toch al impopulaire gezaghebber G.R. Zeppenfeldt kwam hard in aanvaring met de burgerij over de havenuitbreidingen en de smokkelhandel, over het quarantainebeleid en over de neutraliteit ten aanzien van Venezuela. Ondertussen veranderde de samenstelling van de Koloniale Raad en verhoudingen op het politieke krachtenveld. De koloniale banden gingen knellen, op Curaçao én op de onderhorige eilanden.

136 ANA Brievenboek 24-2-1885.

137 CHA, OD 4-29 Stukken betr. wijziging van de verordening aangaande de verkiezing van Landraden (1904-1934) brief gezaghebber Zeppenfeldt. 9-4-1904.