• No results found

Sluikhandel, quarantainebeleid en diplomatieke relaties

Hoofdstuk 5 De Raad van Politie, 1901-1906/7

5.2 Ethische politiek versus versobering: de Grondwetswijziging van 1901 Een eerste stap op den weg van de staatkundige ontwikkeling der kolonie is de

5.3.1 Sluikhandel, quarantainebeleid en diplomatieke relaties

De invoering van de Antillenrechten verlamde de toch al kwijnende handel en

scheepvaart (KV1880-1900; Pietersz, 1985, pp. 89-90). Rond de eeuwwisseling kwam daar enige verandering in. Arubaanse handelaren voerden geitenmest uit naar

Barbados en voeren incidenteel op Cuba en de VS. De vaart op Venezuela en Colombia veerde op terwijl de politieke spanningen tussen Nederland en Venezuela opliepen. Maatregelen om het illegale transport van wapens te bestrijden en de invoer van sterke drank zwaarder te belasten, hadden een tegengesteld effect. Hogere

ziektes buiten te houden aan om de sluikhandel te bestrijden en de diplomatieke spanningen met Venezuela te kanaliseren. Net als in de Koloniale Raad groeide in de Raad van Politie het verzet tegen de bestuurlijke machteloosheid.

Gouverneur Barge intensiveerde het toezicht op de scheepvaart tussen

Curaçao, Aruba en Venezuela. Voor Aruba kwam nieuwe wetgeving op de invoer van sterke drank tot stand waarbij de invoerrechten omhooggingen. Dit zette onbedoeld aan tot belastingontduiking: smokkel. Nog in 1894 werden de eerste Arubaanse schepen opgebracht. Ook de smokkel via Aruba nam toe (144). Curaçaose handelaren kozen Aruba (en Bonaire) als tussenhaven of eindbestemming omdat de Venezolaanse handelsagent op Curaçao verdachte schepen daar in het oog hield. De Venezolaanse kustwacht hield met grote regelmaat schepen aan die van en naar Aruba voeren (145).

Gouverneur Barge was vastbesloten om de smokkel van en naar Aruba een halt toe te roepen. Vanwege de grilligheid en verlatenheid van grote delen van de kustlijn, stelde Barge in 1898 voor om niet de kust, maar het vervoer van sterke drank aan land intensiever te controleren (146). De Koloniale Raad liet niet de diplomatieke belangen van Nederland, maar de commerciële belangen van Curaçao prevaleren. De Raad stelde dat transportcontrole even onrealistisch was als invoercontrole en men vreesde voor een terreur aan huiszoekingen. De Raad verwierp de

ontwerpverordening (147). Besluitvorming stagneerde en Barge instrueerde de gezaghebber om hem te informeren over verdachte schepen uit Curaçao zodat hij die bij terugkeer konden laten inspecteren.

Nadat de smokkelhandel in 1900 in het Nederlandse parlement andermaal ter sprake kwam, trachtte Barge die opnieuw te beteugelen. Met hetzelfde plan en hetzelfde resultaat. Barge hield de Koloniale Raad voor dat de smokkel weer toenam, maar de Raad wees de verordening ten tweeden male van de hand (148).

Ook gezondheidsomstandigheden veroorzaakten conflicten tussen bestuur en burgerij. In naburige havens als Rio Hacha en Maracaibo heersten met regelmaat

144 ANA, Brievenboek 13-3-1894, 31-7-1894; ANA, Brievenboek 10-3-1896. Schipper Adriaan Laclé staakte na de introductie van de accijnzen de invoer van sterke drank wat de autoriteiten deed vermoeden dat hij overstapte op de smokkel. In maart 1896 betrapte de districtsmeester Laclé‟s schip Esthetica in de doorgaans verlaten San Nicolas-baai. Bij gebrek aan bewijs kwam het niet tot een rechtszaak.

145 Maart 1897 hield de kustwacht de schoener Jupiter van J. Arends drie dagen vast in de haven van La Vela de Coro. Het schip beschikte over een visserspas, maar werd verdacht van smokkel. Arends ontving later een compensatie van 520 Bolivar (Corporaal, 1920, p. 419).

146 ANA, Brievenboek 27-10-1898. Volgens dit ontwerp zou drankvervoer naar de districten moeten gebeuren met een betalingsbewijs van de belastingontvanger. Ook wilde gouverneur Barge een voorraadbeperking aan de drankwinkels opleggen. Buiten de stad mocht men niet meer dan 7,2 liter sterkedrank in voorraad hebben.

147 CHA, OD 21-40 Ontwerpverordening houdende bepalingen omtrent het over land vervoeren van aan accijnsrecht onderhevige zaken op het eiland Aruba. Met MvT 14-5-1898; Voorlopig verslag van de Commissie van rapporteurs uit de afdelingen (v.d. Kol raad) 20-5-1898; Memorie van Antwoord 25-5-1898. ANA, Brievenboek 27-10-1898.

148 Plante Feburé, 1918, p. 187, CHA, OD 21-40 Ontwerpverordening, houdende bepalingen omtrent het over land vervoeren van aan accijnsrecht onderhevige zaken op het eiland Aruba, Memorie van Toelichting 17-2-1900 en Voorlopig Verslag Commissie van Rapporteurs 24-2-1900. Op 19 mei 1900 hield de kustwacht het barkje Arubaanse Philomena aan op verdenking van smokkel. Venezuela onderschepte de Leoncita afkomstig van Aruba op verdenking van het vervoeren van „politieke correspondentie‟ (CHA, OD 21-40 Brief gouverneur aan MvK 20-1-1900. Corporaal, 1920, p. 380.)

pokkenepidemieën die via scheepsverkeer naar de eilanden konden overslaan. Incidenteel werden schoolkinderen ingeënt met koepokstof, maar bij een massale pokkenuitbraak stond Aruba machteloos (149). Het bestuur nam maatregelen. Binnenkomende schippers moesten voortaan gezondheidspassen overleggen waaruit bleek dat zij uit veilige havens afkomstig waren. Een zogenaamde quarantaineloods visiteerde verdachte schepen.

Het bestuur zette het toezicht op de scheepvaart al snel in als wapen in de strijd tegen de sluikhandel. In juni 1900 werd de quarantaineloods aangewezen als ambtenaar „belast met het opsporen van misdaden en wanbedrijven, volgens de

onderscheidingen, bij algemene verordeningen gemaakt‟ (Pb 1900 no.21). Geneesheer Horacio Oduber controleerde tegen verplichte betaling van tien gulden schepen

zonder gezondheidspas. De Koloniale Raad bood tegenwerking en versoepelde het systeem: schepen zonder pas konden ook gedurende drie dagen in

observatiequarantaine gaan. Zo kon een schipper tien gulden uitsparen en, zeker zo belangrijk, inspectie door de arts vermijden. Willemstad en Den Haag noemden deze ingreep een provocatie. De Raad van Politie wilde bijdragen aan de

smokkelbestrijding. Op Aruba wijdde waarnemend gezaghebber Jacob Thielen (1900-1901) en de gezagsgetrouwe landraad J. Lampe een vergaderding aan het beperken van het aantal ligplaatsen voor schepen om de pakkans voor smokkelaars te vergroten. Landraad-handelaar Eman liet verstek gaan (150). De verhoging van de accijnsrechten en de inzet van marechaussee en quarantaineloods waren succesvol want de afdracht van accijnsrechten steeg van fl. 888,58 in 1901 naar fl. 17.456,60 in 1902 (151).

De diplomatieke spanningen met Venezuela liepen ondertussen op. De Venezolaanse kustwacht hield talloze schepen afkomstig van Aruba en elders aan, ladingen werden verbeurd verklaard, bemanningen aangeklaagd en eigenaren ondervraagd (152). Berichten rond landraad Cornelis Eman liepen in het oog. In juli 1902 zette een schip van Eman negen veronderstelde Venezolaanse revolutionairen aan land. Eman zou hen naar Curaçao varen, maar iedereen wist dat hij ze in Venezuela aan wal zou zetten, schreef gezaghebber Zeppenfeldt. Hij vreesde dat de kustwacht het schip zou oppakken en voorzag een internationale rel. Volgens de gezaghebber nam de landraad het niet al te nauw met de diplomatieke zorgvuldigheid (153).

149 KV 1899, 1901. In 1904 werden waterpokken geconstateerd in Oranjestad en de districten. In 1905 telde het buurtschap Ajo 50 gevallen van scheurbuik als gevolg van de slechte drinkwatervoorziening. ANA, Journaal 26-4-1902, 15-9-1905. Zie Van Soest, 1977, pp. 17-18.

150 ANA, RvP not. 16-1-1901.

151 De wetgeving belastte de handel, en scheepseigenaren verzochten al in 1901 om de accijnzen weer te verlagen. Scheidend gezaghebber Thielen toonde begrip. De hoge accijnzen zetten juist aan tot smokkel, stelde hij vast. Het verzoek was niet gehonoreerd en de smokkel nam weer toe. In 1903 ontving Aruba nog slechts fl. 4121,10 aan accijnzen. ANA,

Brievenboek 19-1-1901, 15-3-1901. ANA, Brievenboek 23-12-1902; ANA, Brievenboek 7-1-1904.

152 Op 6 februari 1902 passeerde het Venezolaanse stoomschip El Libertador de Arubaanse kust op geringe afstand, maar niet met de zichtbare bedoeling te landen.

Opvarenden waren opstandelingen die werden gezocht door het Venezolaanse bestuur (ANA, Journaal 6-2-1902). Twee maanden later arriveerden 74 vluchtelingen uit het nabijgelegen Rio Hacha op Aruba. Zij hadden hals over kop huis en have verlaten uit vrees te worden vermoord door revolutionairen (ANA, Journaal 25-4-1902. ANA, Brievenboek 11-6-1902; 12-6-1902, 16-6-1902. Corporaal, 1920, pp. 380-385; Van Vuurde, 1998, pp. 318, 326). 153 ANA, Brievenboek 5-7-1902; ANA, Journaal 2 en 4-7 1902.

De smokkelkwestie kwam nog in 1902 opnieuw in het Nederlandse parlement ter sprake en het koloniaal bestuur ondernam een nieuwe poging om de zaak aan te pakken. Gezaghebber Zeppenfeldt schatte dat de koloniale kas jaarlijks fl. 16.000,– aan belastinginkomsten misliep. Kustcontrole achtte hij ondoenlijk vanwege de grilligheid van de kustlijn en bovendien vreesde hij dat politie- en

rechercheambtenaren zich lieten omkopen. Hij stelde voor om, net als op Saba, een draw back-systeem te introduceren: schippers moesten de herkomst en bestemming van hun voorraden aantonen. Zoals Zeppenfeldt vreesde, schaarde de Koloniale Raad zich opnieuw aan de zijde van de (smokkel)handelaren en wees het voorstel af (154).

Op verzoek van Eman besprak de Raad van Politie de smokkel- en

quarantaineproblematiek. Eman wilde niet alleen de gezondheidspas, maar ook de vrijwillige quarantaine afschaffen. De voor de gelegenheid opgeroepen geneesheer Horacio Oduber stelde dat handhaving van de quarantaine noodzakelijk was om de volksgezondheid te beschermen. De aap kwam uit de mouw: Eman beschuldigde Oduber ervan de kapitein van zijn schip Nazarino tien gulden te hebben laten betalen onder dreigement van drie dagen quarantainestelling (155). Politieke tegenstellingen en persoonlijke vetes gingen hand in hand.

De verhouding tussen de nieuwe gezaghebber en de landraad bereikte een dieptepunt. Zeppenfeldt betitelde Eman als de spil van de „anti-gouvernementele‟ garde (156). In augustus 1902 adviseerde Zeppenfeldt gouverneur De Jong van Beek en Donk om bij zijn afwezigheid niet, zoals voorgeschreven, de langst zittende

landraad – op dat moment Eman – als waarnemend gezaghebber te benoemen. Die gaf zich in met smokkel, zette anderen daartoe aan en was „de grootste tegenstander van het Nederlandse gouvernement‟ (157). De gouverneur suggereerde om daarom griffier J.J. Beaujon aan te wijzen als waarnemend gezaghebber, hetgeen later regelmatig gebeurde (158). Eman van zijn kant klaagde bij de gouverneur over Zeppenfeldt. Die zou zich niet houden aan lokale verordeningen (de gezondheidspassen) en slecht zorgen voor het welzijn van Aruba. Zeppenfeldt reageerde, geheel in de trant van voorganger Jarman een halve eeuw eerder, met een klaagzang over de Arubaanse loyaliteit aan het Nederlandse gezag.

Ik kan UHEG de verzekering geven dat mijn taak als gezaghebber van dit eiland zeer dikwijls alles behalve gemakkelijk is, daar een gedeelte van de bevolking per se tegen het bestuur is, omdat ik hen volgens plicht en geweten niet mag laten smokkelen of doen hetgeen zij verkiezen. Een Gezaghebber die

154 Plante Feburé, 1918, p. 187; CHA, OD 8-40 Corr. 15-3, 27-3, 3-4-1902. ANA, archief Jacob Thielen 6-12-1902.

155 ANA, RvP not. 26-10-1902; ANA, archief Jacob Thielen geheim schrijven aan gouverneur 17-3-1903.

156 Jaarlijks werd op Aruba de verjaardag van koningin Wilhelmina gevierd: op

Hollandse wijze, met aubades, volksspelen en een receptie voor de voornaamste ingezeten bij de gezaghebber. In 1902 was het idee geopperd om de vorstin een fotoboek van Aruba aan te bieden. Om de kosten te dekken organiseerde Zeppenfeldt een inschrijving. Hij had daarin weinig vertrouwen en stelde dat het met loyaliteit aan het gouvernement slecht was gesteld. De inschrijving bracht zestig gulden op. Eman was met zestig gulden de meest gulle gever. ANA, Brievenboek 24-6-1902, ANA, Journaal 5-5-1903. ANA, algemeen, inschrijfdocument 1902.

157 ANA, archief Jacob Thielen, brief aan de gouverneur 15-8-1902.

158 ANA, archief Jacob Thielen, brief aan de gouverneur 20-8-1902, idem. 13-9-1902. Landraad Lampe trad wel op als waarnemend gezaghebber als hij de oudste landraad was.

op dit eiland zijn plicht doet, kan [het] niet een ieder naar den zin maken, en maakt zich daarmee vele vijanden (159).

Onder dit gesternte vonden in juli 1903 landraadsverkiezingen plaats (160). Het was Emans periodieke beurt van aftreden. Er trad een splitsing op tussen gezagsgetrouwe burgers, zoals landraad J. Lampe, en de handeldrijvende elite onder leiding van Eman. Eman won de verkiezingen, maar niet zonder tegenstand. Hij kreeg 31 stemmen; zijn tegenkandidaat, de gematigde B.E. van der Veen Zeppenfeldt (in 1906 werd hij de eerste Arubaan in de Koloniale Raad) verkreeg er 26 (161). De betrekkelijk hoge opkomst duidt erop dat de strijd om het landraadschap in relatieve hevigheid was uitgevochten. Het laat zich raden dat Van der Veen Zeppenfeldt naarvoor was geschoven door de gezaghebber, die aldus de werkelijke verliezer van de verkiezing was (162). De gezaghebber en landraad waren niet in staat hun verschillen te

overbruggen. Bij de bezoeken van gouverneur De Jong van Beek en Donk in augustus 1903, juli 1904 en oktober 1905 maakte de landraad geen deel uit van de

ontvangstcommissie. Gezaghebber Zeppenfeldt bezocht regelmatig de districten. Landraad Lampe vergezelde hem herhaaldelijk, Eman was zelden of nooit van de partij.

Het verkeer van wapens, vluchtelingen en revolutionairen van en naar

Venezuela vormden ook na de internationale blokkade van 1902-1903 een bedreiging voor de relatie met Venezuela. Hoewel de omvang niet vaststaat werden vanuit het Nederlandse eiland wapens naar Venezuela verhandeld (163). Dat de smokkel de gemoederen bleef bezighouden bleek toen schipper Gilberto G. Arends werd betrapt

159 ANA, RvP not. 26-10-1902; ANA, archief Jacob Thielen, geheim schrijven aan de gouverneur 17-3-1903. Ook het gebruik van het Papiamento in de Raad kwam ter sprake. Zeppenfeldt reageerde dat Eman zich slechts eenmaal tegen het stelsel van de

gezondheidspassen had gekeerd en dat hij tijdens die vergadering Papiamento had mogen spreken omdat zijn Nederlands ontoereikend was.

160 De conflicten stapelden zich in hoog tempo op. Op 8 april weigerde Zeppenfeldt om landraad Eman een zeebrief te verlenen en Eman klaagde bij de gouverneur. De gezaghebber beweerde dat Eman uit wraak handelde omdat hem een illegaal omheind stuk grond was afgenomen (ANA, archief Jacob Thielen 8-4-1903). Een week later brachten Eman en Max F. Arends (scheepsbezitter en volgens Zeppenfeldt eveneens smokkelaar) 48 halve okshoofden sterke drank naar Aruba, waarover zij fl. 3600,– invoer moesten betalen. Eman en Arends stelden dat ze de drank wilden doorvoeren en er geen rechten geheven konden worden. De gezaghebber zag kwade opzet. De schippers zouden hun waar daags daarna volgende dag alsnog illigaal aan land brengen (ANA, archief Jacob Thielen 24-4-1903).

161 ANA, Journaal 21-7-1903.

162 ANA, RvP not. 20-7 en 1-8-1903. ANA, Brievenboek 27-1903 en 7-9-1903. Tijdens de verkiezing deed zich weer een incident voor. Een veldwachter (met de gepaste naam Hollander) en stemmer Carmilio Gomez raakten slaags. Volgens Eman had de veldwachter Gomes geslagen; de gezaghebber en landraad Lampe beweerden dat hij hem slechts had geduwd.

163 Gezaghebber Zeppenfeldt hield de wapensmokkel angstvallig in de gaten. In mei 1904 controleerde hij het strand van Balashi op wapens (ANA, Journaal 5-5-1904). De vluchtelingenproblematiek hield eveneens aan. In oktober en november 1904 arriveerden tenminste viermaal Venezolaanse vluchtelingen op Aruba. In juni 1905 weken twee Venezolanen uit wegens een epidemie. Het Openbaar Ministerie verwijderde hen (ANA, Journaal 15-10-1905, 22-10-1904, 16-11-1904, 30-11-1905, 6-6-1905).

en veroordeeld tot een gevangenisstraf. In 1905 adviseerde Zeppenfeldt negatief op een gratieverzoek. Volgens hem moest de gouverneur een voorbeeld stellen (164).

Pas na de Nederlandse maritieme blokkade van 1908 en de val van president Cipriano keerde de rust in de Arubaanse wateren terug. Dat bleek uit het lot van scheepseigenaar Rosenberg. In oktober 1903 had de Venezolaanse kustwacht zijn schip de Estella aangehouden op verdenking van smokkel. De bemanning kwam na enkele dagen vrij, de schipper pas na twee maanden. Eigenaar Rosenberg kreeg zijn schip pas terug in 1908, na de blokkade (Corporaal, 1920, pp. 444-445).