• No results found

Hoofdstuk 7 Sociaaleconomische ontwikkelingen

7.3 Sociaaleconomische ontwikkelingen 1924-1954

7.3.3 De bloei-jaren: 1936-1948

De economische en sociale malaise ebde weg rond 1936. In het kielzog van de olie-industrie, stabiliseerde de handel in 1935, en na 1936 herstelde de groei (271). Het herstel leidde tot de definitieve ondergang van de commerciële landbouw en visserij. Pogingen om de landbouw nieuw leven in te blazen tussen 1939 en 1944 wierpen

268 Esso News 11-11-1949; Beurs 25-8-1951; ook Green, 1973, p. 102; Hartog, 1980, pp. 316-318.

269 KvK, Jaarverslagen 1931-1934; Alofs, 1991b. 270 Aruba Grafico 27-11-1932; KV 1935.

271 ANA, Manuscript 1935; KvK, Jaarverslag 1934. R.M. Croes‟ stelling dat de malaise geen handelscrisis veroorzaakte, is onjuist. De invoerwaarde consumptiegoederen daalde van fl. 9,5 miljoen in 1930 tot minder dan 4,7 miljoen in 1935. In 1937 werd het oude peil weer bereikt (R.M. Croes, 1987, pp. 79, 84).

geen vruchten af. De groei van de welvaart werd onderbroken aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. De opbloei ging gepaard met aanhoudende concurrentie tussen autochtone en allochtone arbeiders en zakenlieden.

7.3.3.1 Olie en oorlog

Aan het eind van de jaren dertig versomberden de economische perspectieven. Standard Oil investeerde in Venezuela; uitbreiding op Aruba bleef achterwege.

Venezuela dreigde met belastingmaatregelen tegen buitenlandse raffinage (272). Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ging de Engelse afzetmarkt verloren en de duikbootoorlog in de Caraïbische zee bemoeilijkte de aanvoer van ruwe olie (273). In 1940 daalde de uitvoer met drie achtste en het aantal werknemers met 1110. De betrokkenheid van de VS in de oorlog in 1942 en een akkoord tussen Standard en Venezuela over belasting- en royaltyheffingen in 1943 resulteerden echter in een nieuwe uitbreidingsgolf. De Lago werd ingezet om de geallieerde strijdkrachten van brandstof te voorzien. Na de oorlog vormde de wederopbouw in Europa een goede afzetmarkt. De waarde van de uitgevoerde olieproducten steeg van fl. 123,6 miljoen in 1940 naar fl. 411,7 miljoen in 1946 (Van Soest, 1978, pp. 285-289; R.M. Croes, 1987, pp. 25-30; Ridderstaat, 2007, pp. 53-76, 260).

Met de uitbreidingen steeg het aantal werknemers bij de Lago. De groei van het aantal Arubanen stagneerde omdat het arbeidsaanbod uitgeput raakte. Wel maakte een onbekend aantal Arubanen in 1938 promotie na het volgen van een

supervisorcursus (R.M. Croes, 1987, pp. 45-46). Het gebrek aan arbeid nam toe door de schuttersplicht voor Nederlandse onderdanen tussen 1942 en 1946. Daarom trok Lago opnieuw buitenlandse arbeiders aan, veelal op contractbasis. In 1936 vormden Arubanen 30% van het Lago-personeel; in 1944 was dat percentage 32. Daarna daalde het aandeel van de Arubaanse arbeid tot 26% in 1948. Het percentage „Inglés‟ was 40 (274).

De Arend verminderde de productie in 1938 en staakte die in 1942 omdat het bedrijf geen vliegtuigbenzine kon produceren. Het personeel vond elders emplooi, voornamelijk bij de Lago. Lago en Shell-Curaçao gebruikten de opslagfaciliteiten. Tussen 1945 en 1950 hervatte de Arend de productie. Cijfers van de werkgelegenheid zijn onvolledig. In 1938 waren 272 van de 359 arbeiders afkomstig uit de kolonie Curaçao. Tussen 1947 en 1951 telde het bedrijf circa 425 werknemers. In 1948 hadden van de 435 werknemers er 303 de Nederlandse, 82 de Engelse, 25 de Colombiaanse en 17 de Venezolaanse nationaliteit. De resterende 8 werknemers waren van elders afkomstig (R.M. Croes 1987: 46-7, Zwan en Merryweather 1948). 7.3.3.2 Handel en handelaren

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veroorzaakte aanvankelijk een terugval in de handel. Dit was het gevolg van prijsverhogingen in de VS, een verhoging van transportkosten en lange levertijden. De komst van Amerikaanse soldaten voor de verdediging van Aruba, uitbreidingen van Lago en een dollartekort leidden tot goederenschaarste, gedwongen import uit Zuid-Amerika en inflatie (275). In 1942

272 ANA, Journaal 6-11-1939, 7-11-1939, 18-1-1940, 29-2-1940.

273 De duikbootoorlog in de Caraïbische regio brak uit op Aruba. Op 16 februari 1942 trachtte een Duitse onderzeeër beide Arubaanse raffinaderijen op te blazen. Er vielen

tientallen doden, maar de schade bleef beperkt tot het zinken van enkele tankers in de havens van San Nicolas en Druifbaai.

274 BNA, Commissie Aruba-Curaçao, 1948b, p. 5; R.M. Croes, 1987, pp. 44-45. 275 Curaçao 19-8-44; Van Soest, 1978, pp. 314-320; R.M. Croes, 1987, pp. 79-81.

voerde de VS het Program License System in. Door exportregulatie wilde dat land ontwrichting van de binnenlandse markt voorkomen. Tot 1944 verliep de handel tussen de Antillen en de VS daarom via de Netherlands Purchasing Commission. Deze had een inkoopcentrale op Curaçao en een (sub-)commissie op Aruba, die in december 1942 zelfstandig werd (KV 1943, 1944, 1945; R.M. Croes, 1987, p. 80). De lokale overheid nam maatregelen om de goederen- en deviezenschaarste te reguleren. Vanaf 1941 zag een deviezencommissie toe op de invoer uit dollarlanden. Voor een aantal levensmiddelen werd een distributiesysteem ingevoerd. Dankzij de

oorlogsmaatregelen en de uitbreidingen bij de Lago herstelde de handel. In 1945 vond normalisering van het goederentransport plaats, maar de laatste oorlogsmaatregelen vervielen pas in 1948 (276).

De Arubaanse handelselite moest terrein prijsgeven aan de commissariaten, buitenlandse maatschappijen en nieuw gearriveerde handelaren. Buitenlandse straatventers verkochten hun waar huis-aan-huis voor prijzen waartegen lokale handelaren niet konden concurreren. Veelal deden zij dat zonder vergunning. Grotere buitenlandse bedrijven richtten zich op de luchtvaart en het bankwezen. Van de drie grote bankinstellingen was er een in Arubaanse handen (Nordlohne, 1951, p. 65; Van Soest, 1978, pp. 276-277; R.M. Croes, 1987, pp. 94-95, 98). Buitenlandse handelaren richtten zich op de lokale handel en de import en export. Aanvankelijk vestigden zij zich in San Nicolas, maar in toenemende mate moesten Arubaanse zakenlieden ook in Oranjestad nieuwe handelaren naast zich dulden. In de jaren dertig startten Chinezen detail- en groothandels in levensmiddelen. Libanese en Joodse migranten richtten importbedrijven op (R.M. Croes, 1987, pp. 86-99; Kalm, 1975, pp. 104, 119). Een bijzondere bron van inkomsten was de smokkelhandel. In de jaren veertig smokkelden Arubaanse, joodse en Libanese handelaren met enorme winsten grote voorraden sterke drank, kleding en sigaretten via Colombia naar Venezuela. In 1947

constateerde de Commissie Kropman (1947, p. 25): „De handel is in hoofdzaak in handen van Joden, (...), en van Arabieren en Chinezen.‟ Volgens R.M. Croes (1987, p. 100) liep het „aantal Arubaanse zakenlieden en hun aandeel in de activiteiten sterk achter bij dat van de buitenlandse ondernemers‟.

De Kamer van Koophandel was na 1935 weinig actief (Alofs, 1991b). Het conflict rond de buitenlandse straatventers verminderde na de invoering van nieuwe regelgeving in 1937. Alle handelaren moesten zichzelf voortaan inschrijven in het handelsregister (277). Tijdens de laatste oorlogsjaren blies de overheid de Kamer nieuw leven in. De Kamer kreeg een functie als handelsregister en adviesorgaan voor de overheid in verband met de oorlogsmaatregelen (278). Voortaan namen ook Libanese en Joodse handelaren zitting in het bestuur. Omdat het lidmaatschap slechts voorbehouden was aan Nederlandse onderdanen, werd in 1945-1946 de Vereniging van de Handel opgericht, de latere Vereniging voor Handel en Industrie, inmiddels

276 De invoer van consumptiegoederen daalde tot fl. 14,8 miljoen in 1941 en steeg daarna tot fl. 62,3 miljoen in 1948 (KV 1943). Zie ook Curaçao 19-8-1944; Van Soest, 1978, p. 317; R.M. Croes, 1987, pp. 80-83.

277 In 1936-1939 werd de haven uitgebaggerd en werden nieuwe pieren aangelegd, maar nog altijd had de Paardenbaai onvoldoende aanlegruimte en diepgang De haven bleef de aandacht vragen. Politicus Henny Eman leidde incidentele acties voor de verbetering van de haven (Van Soest, 1978, p. 239).

278 ANA, Journaal 22-12-1943; KV 1943, 1944, 1945. Tijdens de importcrisis voerde de gezaghebber regelmatig overleg met de Kamer. Geschillen rond de oorlogsmaatregelen en de bedrijfswinkels bemoeilijkten de samenwerking (ANA, Journaal 4-5-1945, 8-11-1946). R.M. Croes, 1987, p. 80.

bekend als Aruba Trade and Industry Association (ATIA). In deze vereniging bundelden handelaren van uiteenlopende herkomst hun belangen. In 1949 telde de vereniging 77 leden, ongeveer de helft van de geregistreerde handelaren.Chinezen en Indiase winkeliers traden niet of nauwelijks toe. Net als de arbeidersstand kende ook de handelsstand etnische scheidslijnen en ontbrak het geregeld aan organisatie en daadkracht (279).

7.3.4 Economie na de bloei, 1948-1954: olie en oorlog