• No results found

Hoofdstuk 5 De Raad van Politie, 1901-1906/7

5.2 Ethische politiek versus versobering: de Grondwetswijziging van 1901 Een eerste stap op den weg van de staatkundige ontwikkeling der kolonie is de

5.3.2 De haven ter discussie

Lokale handelaren kwamen op voor hun belangen. De haven in de Paardenbaai

kampte met voortdurende verzanding, terwijl de pieren verwaarloosd waren en met de opkomst van de stoomvaart voortdurend te kort waren (165). In januari 1902 richtte landraad Cornelis Eman met een aantal vooraanstaande inwoners een verzoekschrift tot het bestuur waarin zij verzochten om de stoomschepen van de Koninklijke West-Indische pakketdienst eens per week Aruba aan te laten doen om zo het post- en goederenverkeer zeker te stellen. De nog nieuwe gezaghebber Zeppenfeldt

ondersteunde het verzoek met het argument dat ook personen regelmatig meer dan drie dagen onderweg waren naar het eiland. De actie was tevergeefs want in 1905 voer de overheidsschoener twee maal per vier weken tussen Aruba en Curaçao (166).

Eveneens in januari 1902 werd een commissie in het leven geroepen die moest nagaan wat gedaan kon worden aan de verzanding van de Paardenbaai. De particuliere leden (handelaren en scheepseigenaren) meenden dat het uitbaggeren van de

groeiende zandbank het beste was. Opnieuw steunde de gezaghebber het voorstel van de commissie. Hij wilde de baggermachine uit Curaçao naar Aruba laten overkomen (167). De havencommissie berekende dat voor het uitbaggeren van de baai maar liefst fl. 30.000,– nodig was. De gezaghebber vond de kostenraming was te hoog en wees erop dat op Aruba schepen ontbraken die de bagger konden vervoeren (168).

In 1904 kwam de havenkwestie aan bod in de Koloniale Raad. De Raad vond dat de twee bestaande steigers voldoende waren. Zeppenfeldt bestreed dat en

memoreerde dat één steiger alleen door de Aruba Goudmaatschappij werd gebruikt en dat een andere steiger privé-eigendom was van J.B. Capriles. Die was in slechte staat en nauwelijks bruikbaar. De gouvernementssteiger moest daarom wel degelijk worden verlengd. In 1904 kregen de Arubaanse Goudmaatschappij en Capriles toestemming hun steigers te verlengen, maar voor de landssteiger was nog geen geld beschikbaar (169). De Raad van Politie werd herhaaldelijk voor advies geraadpleegd tijdens de besluitvorming rond de havenwerken (170). Februari 1905 besprak de Raad de

164 ANA, archief Jacob Thielen brieven aan de gouverneur 27-3-1905, 23-8-1905. 165 Hartog (1980, pp. 257-258, 376-377) beschreef de haven in deze tijd. Nabij Fort Zoutman was een kleine pier die bekend stond als „de Waf di Polis‟ (politiehaven); even verderop, centraal in de baai was de gouvernementssteiger, de „Waf di Rei‟ (letterlijk: haven van de Koning), waar mits deze in goede staat verkeerde en de baai niet was verzand, schoeners konden aanleggen. Ook was er de kleine pier die in 1865 door Juan Capriles was aangelegd. Westelijk in de Paardenbaai lagen de faciliteiten van de Aruba Gold Mining Company, het meest bedrijvige deel van de baai.

166 ANA, Brievenboek 28-1-1902; KV 1906. 167 ANA, Brievenboek 1-3-1902.

168 ANA, Brievenboek 7-5-1902.

169 ANA, Brievenboek 12-4-1904, 4-7-1904. 170 ANA, RvP not. 9-7-1904, 10-10-1904.

ontwerpbegroting voor Aruba, uiteraard slechts bij wijze van advies. De Raad vroeg aandacht voor de slechte wegen en verlichting, en uiteraard bracht landraad Eman de havenwerken ter sprake. Hij wilde fl. 1.500,– uittrekken voor het verlengen van de gouvernementssteiger en een even groot bedrag voor de (omstreden)

quarantainevoorziening (171).

In 1905 kwam de plaats van landraad J.G. Lampe beschikbaar. Twee kandidaten meldden zich aan, beiden uit het gematigde kamp. J.B. Arends bond de strijd aan tegen Lindoro C. Kwarts. Arends verwierf 38 stemmen, Kwarts kreeg er 31. Kwarts zou later zijn entree in de eilandpolitiek maken. Arends was maar korte tijd lid van de Raad. In juni 1905 bood hij zijn ontslag aan. Tijdens de daaropvolgende

verkiezingen werd oudgediende J.G. Lampe met alle 43 uitgebrachte stemmen herkozen. „De uitslag van deze verkiezing is een groot bewijs van de populariteit van den heer J.G. Lampe op Aruba‟, vertrouwde de opgeluchte gezaghebber toe aan zijn journaal. De machtsbalans in zijn Raad van Politie was behouden (172).

Eman bleef aandringen op uitbreiding van de haven. Begin 1906 besprak de Raad de conceptbegroting voor Aruba. Eman hamerde op de noodzaak van verdere

havenverbeteringen: de verzande Paardenbaai moest worden uitgebaggerd en de overheidssteiger moest worden verlengd om de handelskansen van het eiland te vergroten (173). Dat jaar werd de landssteiger met tien meter verlengd en konden Arubaanse schepen er aanleggen, maar nog altijd was de bevolking niet tevreden. Onder leiding van landraad Eman verzochten dertig handelaren en scheepseigenaren de Koloniale Raad om de gouvernementssteiger te verlengen en de steigerbelasting af te schaffen. Een verbeten gezaghebber Zeppenfeldt reageerde met te stellen dat twaalf ondertekenaars geen kooplieden of scheepseigenaren waren en dat sinds de laatste verlenging alle schoeners er uitstekend konden aanleggen. Volgens de gezaghebber viel het met de noodzaak tot nieuwe havenwerken dus mee. Wel moest de

steigerbelasting worden afgeschaft omdat deze een te zware last op de handel legde (174).

Tot samenwerking tussen de starre gezaghebber en de eigenzinnige landraad kwam het niet. Beiden stonden op het punt het politieke toneel te verlaten. In de resterende vergaderingen van 1906 en januari 1907 bleef landraad Eman steevast weg. Bij afwezigheid van de zieke Zeppenfeldt trad niet Eman op als waarnemend

gezaghebber, maar griffier J.J. Beaujon. Gezaghebber Hendrik J. Beaujon nam april 1907 het bestuur over (175). Eman trad in oktober 1907 uit de Raad. Zijn opvolger Max F. Arends had 45 van de 70 uitgebrachte stemmen verkregen (KV 1908). Of Eman verkiesbaar was is niet duidelijk. In 1909 werd oudgediende J.G. Lampe herkozen. In een weinig geanimeerde verkiezing verwierf hij 18 van de schamele 20 uitgebrachte stemmen. De politieke belangstelling daalde na het vertrek van Eman.

Verdere verbeteringen van de faciliteiten in de Paardenbaai lieten op zich wachten. In 1907 besprak de Tweede Kamer het idee om studie te doen naar de

171 ANA, RvP not. 2-2-1905.

172 ANA, Journaal 10-7-1905, 18-7-1905. L.C. Kwarts werd per november aangewezen als plaatsvervangend kantonrechter. CHA, OD 33-13 Gouvernementsbeschikking 31-10-1905.

173 ANA, RvP not. 13-1-1906.

174 KV 1906, ANA, Jacob Thielen brief aan de gouverneur 7-9-1906.

175 Hendrik J. Beaujon was de zoon van oud-gezaghebber J.H.R. Beaujon (1876-1883). Bij Beaujons bestuursovername op 18 april 1907 legde Eman een uitgebreide verklaring af die door beschadiging onleesbaar is. ANA, RvP not. 18-4-1907.

noodzaak van havenwerken op Aruba. De minister wees het voorstel van de hand omdat „het nut niet geëvenredigd zou zijn aan de hoge kosten‟ (Plante Feburé, 1918, p. 124). Een jaar later, tijdens de aanloop naar de Nederlandse blokkade van de Venezolaanse havens, trad het verzandingsprobleem pijnlijk aan het licht toen het enige Nederlandse marineschip „de Gelderlander‟ in de Paardenbaai aan de grond liep (Van Vuurde, 1998, p. 393). In 1910 vonden verbeteringen plaats: De

gouvernementssteiger werd opnieuw verlengd, er kwamen boeien in de baai en het radiografisch station kwam tot stand. Een jaar later verscheen een bescheiden koelhuis voor de visserij in de haven (KV 1911, 1912).

De haven voldeed nog niet aan de Arubaanse wensen. In 1912 pleitte landraad Juan C. Croes opnieuw voor het uitbaggeren van de Paardenbaai. Na 1914

protesteerden landraden Lindoro Kwarts en Max Arends vrijwel jaarlijks tegen het uitblijven van aanvullende havenwerken (176). In 1914 kwam de verzanding van de Paardenbaai opnieuw in de Tweede Kamer ter sprake. Kamerleden wilden de baggermachine uit Curaçao inzetten (Plante Feburé, 1918, p. 151). Pas in 1920 was het zover. Gouverneur Helfrich (1919-1921) en de Koloniale Raad vonden elkaar in een nieuw economisch beleid voor de kolonie. De uitbaggering vond plaats en er kwamen nieuwe kades. Emans naam bleef verbonden aan de haven, doordat een van de aanlegkades naar hem werd vernoemd. Hartog merkte op dat de Raad van Politie bij die zo belangrijke besluitvorming volledig buitenspel stond (KV1921; Hartog, 1980, pp. 257, 367-368).

Besluit: gescheiden machten, machteloze bestuursdeelname

De invoering van de Raad van Politie leek een stap in de richting van modern bestuur: een gekozen Raad van Politie verving de benoemde Adviserende Commissie, maar de wetgevende bevoegdheden van de Raad waren slechts van adviserende aard en het representatieve gehalte schoot tekort. Het aantal stemgerechtigden bleef laag; de opkomst bij verkiezingen meestal nog lager. Jarmans dilemma van het burgerlijk medebestuur kwam opnieuw aan de oppervlakte: hoe verzekerde de gezaghebber zich van deelname van burgers die bereid waren tot advies en medebestuur binnen de grenzen die het koloniale gezag stelde? Hoe verzekerde de gezaghebber zich van tenminste één medestander in de Raad van Politie: een „Ja-baas‟. De loyaliteit van een aanzienlijk deel van de vooraanstaande bevolking aan het Nederlandse gezag stond niet vast. De haven-, smokkel- en quarantainekwestie zweepten aan het begin van de twintigste eeuw de bestuurlijke spanningen in de Raad van Politie hoog op. Op Curaçao kwam de Holandisashon op gang kwam, maar op Aruba kwijnde de imperiale gedachte. De Paardenbaai was verzand en zo ook de verhoudingen in de Raad van Politie.