• No results found

Mislukte Staatsregeling, geduldig nationalisme: 1937-1940

Hoofdstuk 8 Opkomst van de Separacionbeweging, 1922/4-1949

8.2 Mislukte Staatsregeling, geduldig nationalisme: 1937-1940

Op 1 januari 1937 werd de Curaçaose Staatsregeling van kracht (339). Da Costa Gomez‟ pleidooi was tevergeefs geweest. De Staatsregeling bood de structuur van de moderne staat, maar bevestigde ook de ondergeschiktheid van de kroonkolonie. De Staatsregeling was een ongelukkig document. Het was grotendeels tot stand gekomen zonder overleg met de bevolking of de politieke leiders. Besprekingen van het

voorontwerp van de Staatsregeling in de Koloniale Raad in 1934 bleven voor het publiek geheim (De Gaay Fortman, 1947, p. 34). Vaststelling en invoering vonden plaats zonder wat koningin Wilhelmina in december 1942 zou noemen „de

gelegenheid te scheppen om gezamenlijk te overleggen over een voor de veranderde omstandigheden passende bouw van het Koninkrijk en zijn delen‟.

De Staatsregeling kwam tot stand terwijl de ernstigste effecten van de

economische crisis van de jaren dertig wegebden. De druk op de koloniale begroting

339 Meel (1999, p. 26) noemde de Staatsregeling van 1936 voor Suriname een

achteruitgang: „de Staatsregeling van 1936 bepaalde dat de Koloniale Staten, voortaan Staten van Suriname geheten, uit vijftien leden bestonden. Tien leden werden rechtstreeks gekozen, vijf leden door de Gouverneur benoemd. De invloed van het moederland op de samenstelling van het vertegenwoordigende lichaam werd daarmee hersteld. Wel stond daar een beperkte uitbreiding van het kiesrecht tegenover, doordat het censuskiesrecht werd verruimd en capaciteitenkiesrecht werd geïntroduceerd. De herinvoering van het benoemingsrecht van de gouverneur had ten doel Hindoestanen en Javanen in de Staten een adequate

vertegenwoordiging te geven. Door hun lage sociale posities waren de meesten van hen niet in het bezit van het kiesrecht.‟

werd enigszins verlicht en de noodzaak tot het voeren van een welvaartspolitiek nam af. De uitbreidingen van het kiesrecht in 1936 en daarna in 1938 droegen bij aan de dynamiek van het politieke leven van de kolonie, maar het lot van de Staatsregeling werd bezegeld door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de bezetting van Nederland. Op de eilanden en in Suriname bloeide de (oorlogs)economie op en dankzij het gedwongen zelfbestuur nam het politieke zelfvertrouwen toe.

Economische groei en de theoretische mogelijkheid tot vergroting van het zelfbestuur via artikelen 117 en 118 van de Staatsregeling voedden de Arubaanse kwestie. Door de politieke afzijdigheid van Eman tussen 1937 en 1941 domineerde een gematigd hervormingsstreven.

8.2.1 De mislukte Staatsregeling van 1936

De Curaçaose Staatsregeling kwam tot stand zonder veel overleg met de koloniën. Het begrip „kolonie‟ verviel ten gunste van het meer neutrale „gebiedsdeel‟ (340). Welke onderwerpen behoorden tot het inwendig bestuur en welke

Koninkrijksaangelegenheden waren, stond niet vast. Het gouverneursbestuur kwam niet ten einde. Er was geen Regeringsraad en het koloniaal beleid kwam

onverminderd tot stand achter de bureaus van de gouverneur en zijn ambtenaren. De voornaamste wijziging in de Staatsregeling was het feit dat beperkt mannelijk stemrecht werd geïntroduceerd op alle eilanden, maar dat benoemde leden in de volksvertegenwoordiging weer terugkeerden. De Koloniale Raad heette voortaan Koloniale Staten. De bevolking koos tien Statenleden, maar de gouverneur wees, net als voor 1901 weer vijf leden aan, zogezegd om de stem te laten klinken van die groepen die niet over het stemrecht beschikten. De mogelijkheid om de kolonie per Koninklijk Besluit vanuit Nederland te besturen verviel. Wel kon Nederland via een Algemene Maatregel van Bestuur ingrijpen. De persvrijheid was van kracht en ook het recht van vereniging en vergadering.

Het staatsdeel bleef een gecentraliseerde eenheidsstaat. Van afscheiding van de Bovenwinden was geen sprake. In 1936, tijdens de behandeling van de

Staatsregeling besprak het Nederlandse parlement de decentralisatiebeweging en naamgeving van de kolonie Curaçao. De vraag rees of Curaçao de juiste benaming voor de eilandengroep was. De suggestie om een administratieve scheiding tussen de Boven- en de Benedenwindse eilanden tot stand te brengen en de kolonie een andere naam te geven werd van de hand gewezen. In de Memorie van Toelichting stelde minister Colijn zonder merkbaar spoor van twijfel: „de zeer geringe uitgestrektheid van de gezamenlijke Bovenwindse eilanden, met hunne schaarsche bevolking zou een dergelijke maatregel met al de daaruit voortvloeiende geldelijke en personele

bezwaren niet rechtvaardigen‟ (Van Helsdingen, 1956, p. 40). Wel boden de artikelen 117 en 118 de mogelijkheid tot het instellen van zelfstandige bestuursressorten in de trant van de Nederlandse Gemeentewet.

De landvoogd stond onverminderd aan het hoofd van het bestuur. De uitvoerende macht stond nog altijd boven de wetgevende macht. De wetgevende bevoegdheden van de Koloniale Staten waren voorwaardelijk en ingeperkt door beroeps- en conflictenregelingen. Bij conflicten of indien dringende omstandigheden dit vereisten, kon de gouverneur verordeningen vaststellen. Tijdens de Tweede

340 Voor de Curaçaose reacties op de Staatsregeling, zie Kasteel, 1956, pp. 36 e.v. ; Oostindie en Klinkers, 2001a, pp. 57-62. Tevens Van Balen, 1938, pp. 27-35 voor een optimistische, Nederlandse blik op de veronderstelde vooruitgang die de Staatsregeling had gebracht.

Wereldoorlog maakten de gouverneurs Wouters (1936-1942) en Kasteel (1942-1948) veelvuldig gebruik van deze mogelijkheid. De Staatsregeling verscherpte zodoende de machtsstrijd tussen gouverneur en Koloniale Staten, waarbij voor het eerst ook de eilanden buiten Curaçao hun stem konden laten horen.

Van belang voor de eilanden was de eigenaardige omissie dat de

Staatsregeling geen Raden van Politie kende en deze organen feitelijk buitenspel zette. De Raden behoorden tot de bestuurlijke inrichting van het Regeringsreglement van 1865, maar dat feit bleef lange tijd onopgemerkt. De Raden werkten aanvankelijk door, zich niet bewust van het gebrek aan legitimiteit. De geschiedenis van de Raad van Politie eindigde in 1952 zoals ze begon: vol onduidelijkheden over de

bevoegdheden, de verkiezingswijze en de samenstelling.

De Staatsregeling introduceerde nieuwe regels in het politieke leven in de kolonie en nieuwe spelers betraden het politieke veld. Gouverneur Van Slobbe keerde terug naar Nederland. Gielliam J. J. Wouters volgde hem op. Er ontstonden politieke partijen. De Katholieke Partij op Curaçao wilde het monopolie van de protestantse politieke elite doorbreken. Die op zijn beurt verenigde zich in de Curaçaose Protestantse Partij en het tijdschrift Curaçao dat zich sinds enkele jaren fel keerde tegen uitbreiding van het kiesrecht. Ook ontstonden er op de eilanden

persoonsgebonden lijsten. De politiek bloeide op dankzij de uitbreiding van het stemrecht.

8.2.2 De Statenverkiezingen van 1937

Kiezers kozen 10 van de 15 leden. Verkiezing vond plaats door beperkt census- en capaciteitenkiesrecht en voor het eerst gebeurde dat op alle eilanden. Slechts een klein deel van de mannelijke bevolking kreeg kiesrecht. Het Kiesreglement van 1937 bepaalde dat er 6 op Curaçao, 2 op Aruba en 1 op zowel Bonaire als op de

gezamenlijke Bovenwindse Eilanden werden bepaald. Stemgerechtigd waren mannen ouder van 25 jaar, die minimaal 7 jaar ULO-onderwijs hadden gevolgd. Voor de Benedenwinden gold een inkomensgrens van fl. 1200,–. Vrouwen kregen alleen actief kiesrecht (Kasteel, 1956, pp. 35, 46). Op Bonaire voldeden niet meer dan 31 van de 2619 mannen aan de stemrechteisen, ofwel 1,2 procent. Op Aruba en Curaçao was dat percentage 5,0 en 7,2 procent. Het geringe aantal stemgerechtigden in 1937 was al aanleiding om het stemrecht te verruimen. In 1938 vond de uitbreiding plaats.

Tijdens de eerste Statenverkiezing telde Aruba niet meer 553

stemgerechtigden waarvan 18 bekwaamheids- en 535 belastingkiezers (341). Zij kozen op 20 december 1937 2 Statenleden door het uitbrengen van een eerste en tweede voorkeurstem. Evenals op de andere eilanden geschiedde lijstvorming ten dele volgens confessionele lijnen, van duurzame partijen was op Aruba geen sprake. Landraad Eman maakte een slechte tijd door. Hij lag voordurend overhoop met gezaghebber Wagemaker. De landraadsverkiezingen van augustus en oktober waren door Ecury en L.C. Arends gewonnen en die waren hem niet welgezind.

De Despertador en de katholieke Amigoe volgden de aanloop naar de verkiezingen. De Despertador maakte zich zorgen omdat half november nog geen lijsten waren ingeleverd en weet het gebrek aan politieke belangstelling aan de havenkwestie. Deze stond september 1937 op de agenda, maar ambtenaren van de Diensten Openbare Werken en Financiën raadden uitdieping af en kregen hun gelijk (342). De Amigoe vreesde dat politieke desinteresse niet goed was voor „de katholieke

341 KV 1937; Rapport De la Try Ellis, 1946, p. 63; Kasteel, 1956, p. 47. 342 GSNA, KS not. 13-9-1937; Amigoe di Aruba 1-12-1938.

zaak‟. Het was duidelijk dat de katholieken veel te winnen hadden bij uitbreiding van het stemrecht (343).

De kiesgerechtigden kregen de keus uit vier lijsten, waaronder die van de recent opgerichte (Arubaanse) Katholieke Partij, die steun had van de katholieke geestelijkheid en de lijst van Henny Eman, die een eigen partijblad introduceerde. De Regulador verscheen als tegenhanger van de hem op dat moment niet welgezinde Despertador (Hartog, 1980, p. 489). De Amigoe nam het stemadvies van de Rooms-Katholieke Partij van Curaçao over dat aangaf hoe de kiezers de stembiljetten het best konden invullen en spoorde de Europees Nederlandse lezers aan om de katholieke partijen van Aruba en Curaçao te steunen. De kiezers brachten zowel een eerste als een tweede voorkeursstem uit, een systeem dat na één verkiezing verlaten werd (344).

De verkiezing werd een succes voor de katholieken, een debacle voor Eman. 381 personen op Aruba brachten geldige stemmen uit. Dr. J.R. Arends en J.M. de Cuba van de Rooms-Katholieke Partij waren de grote overwinnaars. Ondanks het voorzitterschap van de Arbeidersbond, zijn vele bemoeienissen met het volk en zijn recente inzet voor de havenkwestie, werd Eman niet gekozen. Een groot deel van zijn aanhang zal met het geldende kiesreglement geen stemrecht gehad. Eman moest zelfs de lijst van J.H. Beaujon laten voorgaan. Het katholieke dagblad Amigoe liet alle neutraliteit varen in een triomfantelijke bespreking van de verkiezingsuitslag.

Voor wat betreft (...) de Koloniale Staten achten we het verblijdend dat deze laatste (separatist Brouwer van de Bovenwinden, L.A.) er niet zijn intrede in doet, even min als de „de vertegenwoordiger van het volk Aruba‟, zoals zich zelf steeds betitelde, de heer Henny Eman (345).

Tabel 9 Uitslag Statenverkiezing 20-12-1937

Lijst/partij 1e stem 2e stem

RKP:

J.R. Arends 197 19

J.M. de Cuba 17 169

Lijst: A.T. de Boer 14 16

Lijst: J.H. Beaujon 119 27

Lijst: J.H.A. Eman 34 52

Bron: Amigoe 22-12-1937; ook Amigoe 18-11-1941 en KV 1937.

Uit teleurstelling kondigde Eman nog dezelfde week zijn vertrek uit de Raad van Politie aan. Eman, zelf een vrijmetselaar, hekelde het feit dat de verkiezingen tot een

343 Amigoe 10-11-1937, 31-12-1937; KV 1938. De katholieke partijen van Curaçao en Aruba hadden een samenwerkingsverband met de Roomsch-Katholieke Staatspartij uit Nederland.

344 Amigoe 24-11-1937, 18-12-1937.

345 Amigoe 22-12-1937. De op Sint Maarten woonachtige Sabaan Anthony Brouwer belichaamde de bestuurlijke onvrede op de Bovenwinden. Tussen 1934 en zijn onverwachte en onverklaarde dood in 1939 stelde hij de corruptie in het centrale bestuur in Willemstad ter discussie en hij verzocht koningin Wilhelmina om afscheiding. Hij beschuldigde Willemstad in 1937 van gerommel met de kieslijsten, waarvoor hij werd gearresteerd. Het is niet bekend hoe groot de steun was voor Brouwers acties (Dalhuis e.a. red., 2009, p. 155).

„godsdienstige strijd‟ waren geworden, waardoor om godsdienstige redenen „de eenvoudigste cunucu- of visscherman mij niet vertrouwt met zijn stem, omdat mijne gevoelens hoofdzakelijk trekken naar den mindere man, naar de proletarische klasse (...)‟ (346).

In totaal namen 6 rooms-katholieken, 3 protestanten en 1 jood plaats in de Koloniale Staten. Op Bonaire vond geen stemming plaats omdat zich slechts 1 kandidaat voor de luttele 31 stemmers aanmeldde. De gouverneur benoemde

vervolgens 2 katholieken, 2 protestanten en 1 jood, allen afkomstig van Curaçao als Statenlid (347). De Koloniale Staten gingen van start zonder radicale Arubaanse hervormingsdenkers. Het aantal stemmers viel tegen en gouverneur Wouters erkende het democratisch deficit van de Staatsregeling. Kort na de verkiezingen zegde hij toe het stemrecht te zullen uitbreiden. In 1938 kwam een nieuwe Kieswet tot stand die het aantal stemgerechtigden op Curaçao en vooral Aruba flink deed stijgen.

Tabel 10 Aantal volwassen mannen en stemgerechtigden 20-12-1937 en 26-10-1938 1937 1938 Totaal aantal mannen Stem- gerechtigden aantal mannen ouder dan 25 Stem- Gerechtigden Aruba 11 097 553 7635 1410 Bonaire 2619 31 - - Bovenwinden 2039 140 - - Curaçao 28 064 2030 17 710 2260 Bron: Kasteel, 1956, p. 47.

NB. De terugval van het aantal mannelijke inwoners ouder dan 25 jaar op Aruba en Curaçao tussen 1936 en 1937 is het gevolg van verschillend brongebruik.

8.2.3 Koloniale Staten en Raad van Politie, 1937-1940

De Staatsregeling van 1936 was een mislukking. De wetgevende onmacht van de Koloniale Staten bleef onveranderd; deelname van de eilanden had weinig effect. Veel vruchten wierp de Arubaanse participatie in de Koloniale Staten niet af. De Statenverkiezingen van 1937 waren een niet erg geslaagde stap in de richting van versterkte representatie van de bevolking in de Koloniale Raad. Het vernieuwde kiesrecht stelde teleur voor wat betreft het aantal kiesgerechtigden. Naar aanleiding van het tegenvallende aantal kiesgerechtigden kondigde gouverneur Wouters al bij de opening van de Staten een wijziging aan van het kiesreglement van 1937 (348). Op Curaçao barstte een strijd los tussen katholieke voorstanders onder leiding van Da Costa Gomez en niet-katholieke tegenstanders, die vreesden dat „de onrijpe zwarte bevolking‟ de Staten zou gaan domineren. Het tijdschrift Curaçao wierp zich op als spreekbuis van de tegenstanders (349). De Koloniale Staten bespraken de haperende bestuurlijke hervorming. Da Costa Gomez leidde het protest. De belofte van de Grondwetswijziging van 1922 was onvoldoende nagekomen. Da Costa Gomez

346 ANA, RvP not. 27-12-1937.

347 KV 1937, 1938; Arends in Amigoe 12-11-1941. Ook Kasteel, 1956, p. 48; Verton, 1977, pp. 44, 47; Klomp, 1983, pp. 98-99.

348 Kasteel, 1956, pp. 46-47, 51; Paula, 1989, p. 14; Goslinga, 1990, p. 536; Oostindie en Klinkers, 2001a, pp. 58, 206, noot 100.

349 Curaçao 5-12-1938; 16-11-1945; Kasteel, 1956, pp. 50-52, 64; Paula, 1989, pp. 13-15; Oostindie en Klinkers, 2003, pp. pp. 58-59.

„verwierp elke gedachte en elke herinnering aan een verhouding waarin (de kolonie) Curaçao, niet als een onverbrekelijk, gelijkgerechtigd en gelijkstandig deel van den grooten Nederlandsche Staat wordt beschouwd‟. De term gebiedsdeel was

onacceptabel en moest vervangen worden door Staatsdeel. De bevolking verdiende dezelfde rechten – stemrecht, Nederlanderschap – als Europese Nederlanders en daartoe diende de Wet op het Nederlandse onderdaanschap uit 1892 gewijzigd te worden. Ondanks bezwaren van bestuurszijde, nam de Koloniale Raad Gomez‟ voorstellen tot wijziging van de Wet op het onderdaanschap met unanieme stemmen aan (350).

Ook het stemrecht kwam ter sprake. In de uitgebreide spreekbeurten herhaalde Da Costa Gomez de argumenten uit zijn eerder aangehaalde proefschrift. Da Costa Gomez liet de geschiedenis van het koloniaal protest tegen het beperkte stemrecht de revue passeren. Over de onbeperkte trouw van de bevolking aan Nederland bestond geen twijfel, beperkt stemrecht was een paradox voor representatieve

vertegenwoordiging en het argument van de vermeende onrijpheid van de bevolking was inmiddels komen te vervallen. Gelijk Nederlanderschap wilde zeggen gelijk stemrecht. De wetgevende macht diende in handen van de kiezers te worden gesteld. Namens de Arubaanse katholieken meldde dr. J.R. Arends aan het standpunt van geestverwant Da Costa Gomez niets toe te voegen te hebben. Het nieuwe

kiesreglement werd in 1938 met acht (katholieke) stemmen voor en zeven (niet-katholieke) stemmen tegen gewijzigd. Er kwam algemeen mannen- en

vrouwenkiesrecht (351).

Statenlid dr. J.R. Arends hamerde op het belang van havenverbetering en andere infrastructurele werken. Arends was ontevreden met de stiefmoederlijke behandeling van Aruba en stelde dat de infrastructurele werken, de woningbouw en het onderwijs achterbleven. Hij constateerde met zeker cynisme dat Aruba „per correspondentie bestuurd‟ werd. Correspondentie tussen gouverneur Wouters en gezaghebber Wagemaker wel te verstaan (352). Ook op Curaçao kwam Wouters onder druk te staan toen hij op grond van de Staatsregeling zijn bevoegdheden

uitbreidde omdat de (volgens de gouverneur dringende) omstandigheden dat vereisten (Oostindie en Klinkers, 2001a, p. 57).

Het aantal stemgerechtigden voor de Raad van Politie steeg van 977 in 1937 tot 1041 in 1940 en 1077 in 1945 (353), maar voorlopig taande de belangstelling voor de politiek. Na het vertrek van Eman, werden de landraadsverkiezingen van 1938 tot tweemaal toe wegens gebrek aan kandidaten opgeschort. December 1938 keerde oudgediende Dussenbroek terug (354). Hoe gering de politieke belangstelling was, bleek uit de verkiezingsuitslag. Van de ruim 1000 stemgerechtigden verschenen er slechts 34 ter stembus. Zij stemden allen op Dussenbroek. Opnieuw zette hij in op de bestuurskwestie. Op zijn aandringen verzocht de Raad in november 1939 aan de gouverneur om het aantal landraden en de bevoegdheden van de Raad van Politie op basis van de nieuwe Staatsregeling (artikel 117 en 118) uit te breiden. De toenemende eisen aan het lokale bestuur en het bevolkingsaantal maakten dit streven ook voor gezaghebber Wagemaker acceptabel (355). De Commissie Wetgeving op Curaçao

350 GSNA, KR not. 3-6-1938.

351 GSNA, KS not. 20-12-1938. Zie ook Van Soest, 1981, p. 140. 352 GSNA, KS not. 3-6-1938, 22-5-1939.

353 ANA, RvP not. 3-9-1937, 8-4-1940, 25-1-1945. 354 ANA, Journaal 12-12-1938.

reageerde afwijzend op het Arubaanse verzoek. Waarschijnlijk vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd niets meer van de plannen vernomen (Kasteel, 1956, pp. 53-54).