• No results found

Verzamelen van gegevens voor de beeldopbouw

In document Nederlandse maritiem-militaire doctrine (pagina 166-169)

DEEL 2 MARITIEM OPTREDEN

6. MARITIEME INLICHTINGEN EN BEELDOPBOUW

6.7 Maritieme inlichtingen

6.8.1.2 Verzamelen van gegevens voor de beeldopbouw

Gegevens over objecten in de omgeving wordt verzameld met een veelheid aan sensoren, die daar vaak ook specifiek voor zijn ontwikkeld:

˜ Radar. Waarschuwingsradars vormen de belangrijkste sensoren voor het detecteren van objecten in de lucht en op het water. Sommige radars, zoals de Inverse Synthetic Aperture Radar (ISAR) kunnen daarnaast ook op grote afstand silhouetten onderscheiden en daarmee bijdragen aan de herkenning van objecten. Wanneer zeer nauwkeurige en actuele gegevens van een bepaald object nodig zijn, bijvoorbeeld voor wapeninzet, wordt gebruik gemaakt van richtbare vuurleidingsradars.

˜ Sonar. Sonarsystemen fungeren als sensor onder water. Sonar kan zowel actief als passief worden gebruikt.148 Passieve sonar wordt daarbij niet alleen gebruikt om signalen van actieve sonars op te vangen, maar alle vormen van geluid en geruis die onderwater voorkomen: schroefgeruis, gedreun van scheepsmotoren, geluiden van dierlijk leven en zelfs het lawaai van laagvliegende vliegtuigen en helikopters. Hiermee kan niet alleen de aanwezigheid van geluidsbronnen worden bepaald, maar vaak ook de richting en de karakteristieken van het geluid of het geruis.

De kenmerken van het ontvangen geluid zijn vooral van belang bij de herkenning.

˜ Optische en thermische sensoren. Het blote oog, daglichtcamera’s, nachtzichtcamera’s en infraroodcamera’s zijn belangrijke sensoren bij de herkenning van objecten.

148 Zie kader bij Hoofdstuk 1 paragraaf 1.2.1.

Iedere detectie van een contact wordt in het commandovoeringssysteem ingevoerd: hiermee ontstaat een track. Het combineren van verschillende detecties die blijkbaar bij hetzelfde object behoren heet correlation.

˜ Plaatsbepaling (localisation) is het bepalen van de positie en bewegingen (koers, vaart) van een object. Indien sprake is van een (radar- of sonar) contact, kunnen de positie en de bewegingen van een gedetecteerd object (track) meestal eenvoudig en automatisch bepaald en berekend worden.

Vaak is dan alleen het bepalen van de hoogte (in de lucht) of de diepte (onder water) minder eenvoudig. L okalisatie is een stuk lastiger als de detectie slechts bestaat uit de richting (peiling) van een ontvangen signaal, zoals met ESM of passieve sonar. In deze gevallen is plaatsbepaling alleen mogelijk door peilingen vanuit verschillende posities te combineren (door triangulatie vanuit meerdere stations of door Target Motion Analysis, TMA).

Het bepalen van hoogte of diepte is op basis van peilingen meestal niet mogelijk.

˜ Herkenning (recognition) is het bepalen van zoveel mogelijk

karakteristieken van een gedetecteerd object. Dit gebeurt door alle beschikbare gegevens te combineren: niet alleen die van verschillende sensoren, maar ook uit inlichtingen en databases.

Allereerst moet de aard (categorie) van het object worden vastgesteld:

onderwater (subsurface), oppervlakte (surface) of lucht (air). Vaak is weinig twijfel mogelijk, omdat actieve sensoren zoals radars en sonars meestal zijn ingesteld op een specifieke categorie objecten. In sommige gevallen is de aard van een object echter minder eenvoudig vast te stellen.

Radars, optische apparatuur, IFF en radiozenders en -ontvangers in de geïntegreerde mast van een Nederlands patrouilleschip (Foto: Edwin Benschop)

Voor vliegtuigen is er geen aparte systematiek van herkenningsniveaus maar worden de identificatiecriteria gebruikt.

˜ Identificatie (identification) is het toekennen van één van de standaard identiteiten.151 Het streven is daarbij om slechts de positive identities toe te kennen: hostile (vijandelijk), friendly (vriendschappelijk) of neutral (onpartijdig). Als de herkenning nog onzeker is, kan dat worden aangegeven met de identiteiten assumed friend, suspect (verdacht) of unknown. In deze gevallen zal dus nog meer gegevens moeten worden ingewonnen om tot een positieve identificatie te komen.

Net als bij herkenning is ook het toekennen van identiteiten afhankelijk van de criteria die de commandant hiervoor heeft gesteld. Deze identification criteria (IDCRITs) bestaan meestal uit een combinatie van waarnemingen en gedragingen.152 Een identiteit wordt toegekend aan een object dat voldoet aan die combinatie. Zo kan bepaald zijn dat een schip dat met een hoge vaart nadert en niet antwoord op oproepen via de marifoon initieel suspect is en pas als hostile mag worden aangemerkt als er wapens zichtbaar zijn.

De standaard identiteiten zijn oorspronkelijk ontwikkeld voor toepassing in gevechtsoperaties, waarbij het optreden gericht is op een militaire tegenstander (zee- en luchtstrijdkrachten). Voor andere vormen van maritiem optreden, bijvoorbeeld bij rechtshandhaving en bij embargo’s, bieden de standaard identiteiten echter te weinig onderscheidend vermogen. In dergelijke gevallen worden de identiteiten aangevuld met

151 De te gebruiken identiteiten zijn binnen de NAVO gestandaardiseerd in STANAG 1241 - NATO Standard Identity Description Structure for Tactical Use.

152 Voor voorbeelden van gebruikelijke maritieme identification criteria zie Tabel 6-1 in ATP-1 Volume 1.

Een radarcontact dat niet beweegt kan zich op het zeeoppervlak bevinden (een schip, een boorplatform of een rots) maar kan ook een in de lucht stilhangende helikopter zijn.

Nadat is vastgesteld tot welke categorie een object behoort, moet

bekeken worden of het object van natuurlijke oorsprong is. Een bewegend sonarcontact hoeft immers geen onderzeeboot te zijn, maar kan ook een walvis of een school vissen zijn.

Als duidelijk is dat men te maken heeft met een onderzeeboot, vaartuig of vliegtuig moet worden bepaald of het om een civiel of militair object gaat.

Daarna moet verdere herkenning volgen naar nationaliteit, type schip of vliegtuig enzovoort.

In zijn instructies voor de beeldopbouw geeft een commandant aan hoe, en tot welke mate van detail, de herkenning moet worden uitgevoerd. Vanwege de verschillen in omgeving kent elke categorie (air, surface en subsurface) hiervoor zijn eigen systeem. Ten aanzien van oppervlakteschepen gebruikt men de recognition levels (RECLEVEL) en de bijbehorende recognition confidence levels (mate van zekerheid, aangegeven als certain, probable of possible).149 Bij objecten onderwater bestaan twee systemen die elk gebruik maken van classificatie (classification). Bij de onderzeebootbestrijding wordt gebruik gemaakt van de classificaties CERTSUB (certain submarine), PROBSUB (probable submarine), POSSUB (possible submarine) en NONSUB (not a submarine).150 Bij de bestrijding van zeemijnen gaat het om de classificaties mine like object en non mine like object.

149 Voor de definities van de recognition confidence levels zie ATP-1 Volume 1 artikel 6243.

150 Voor de definities van de submarine contact classification terms zie ATP-1 Volume 1 artikel 9202.

Beeldopbouw: presentatie op een

CMS-beeldscherm aan boord van een fregat

6.8.1.4 Verspreiden van het

In document Nederlandse maritiem-militaire doctrine (pagina 166-169)