• No results found

Commandovoering bij specifieke operaties en eenheden

In document Nederlandse maritiem-militaire doctrine (pagina 115-122)

DEEL 2 MARITIEM OPTREDEN

5. MARITIEME COMMANDOVOERING

5.8 Commandovoering bij specifieke operaties en eenheden

De in de vorige paragraaf geschetste Warfare Organisation wordt gebruikt bij het merendeel van de maritieme operaties. Bij specifieke operaties of bij de inzet van specifieke soorten eenheden worden afwijkende en aanvullende structuren van commandovoering gebruikt. Deze structuren zijn toegesneden op de operatie of het soort eenheid. Het betreft hier:

˜ 5aɕV]gW\YcdYfUh]Yg/

˜ =bnYhjUbcbXYfnYYVchYb/

˜ =bnYhjUbj`]Y[YbXYYYb\YXYb/

˜ =bnYhjUbSpecial Operations Forces (SOF);

˜ GUaYbkYf_]b[aYhYb]bnYhjUbW]j]Y`YgW\YYdjUUfh"

Indien bij het maritieme optreden ook actie ondernomen moet worden tegen specifieke doelen op land (maritime strike operations, strike warfare), kan een aparte Strike Warfare Commander (SWC) worden aangewezen.

Deze Warfare Commanders krijgen hierbij in de regel TACON over de eenheden voor het uitvoeren van hun taak.

˜ Functional Group Commanders worden toegewezen om met een (vaak afge-splitste) groep eenheden een specifieke (vaak tijdelijke) taak uit te voeren:

o Search and Attack Unit Commander (SAU Cdr, bij onderzeebootbestrijding);

o Surface Action Group Commander (SAG Cdr, bij oppervlakteoorlogvoering);

o Underway Replenishment Group Commander (URG Cdr, voor (her) bevoorrading op zee);

o Maritime Interdiction Operations Commander (MIO Cdr, bij het handhaven van een blokkade of embargo).

˜ Coordinators die de inzet en het gebruik van bepaalde middelen coördineren en deze verdelen over de warfare- of functionele groepscommandanten, zoals:

o Electronic Warfare Coordinator (EWC, coördinatie van elektronische oorlogvoering);

o Mine Warfare Coordinator (MWC, coördinatie van de mijnenbestrijding);

o Air Coordinator (AC, coördineert het gebruik van het luchtruim);

o Air Resource Element Coordinator (AREC, toewijzing van vliegtuigen);

o Helicopter Element Coordinator (HEC, toewijzing van helikopters);

o Submarine Element Coordinator (SEC, coördinatie van inzet van onderzeeboten);

o Primary Control Ship (PCS, coördinatie van de aanvalsgolven bij amfibische operaties).

5.8.1 Commandovoering bij amfibische operaties

Amfibische operaties89 kenmerken zich door de overgang van maritiem optreden naar landoptreden (en andersom). Een amfibische taakgroep bestaat naast schepen en vliegtuigen ook uit landingstroepen met hun vervoermiddelen en gevechtsondersteuning. Een amfibische taakgroep kent daarom naast een Commander Amphibious Task Force (CATF) ook een commandant van de landingstroepen (Commander Landing Force, CLF) (zie figuur). CATF heeft de verantwoordelijkheid over de gehele amfibische operatie en de leiding over zowel de maritieme eenheden als de

landingstroepen, voor zover het gaat om gecombineerde activiteiten van beide delen. De CLF heeft de leiding over de landingstroepen, daar waar het alleen om activiteiten van de LF gaat.90

Supporting/Supported

De relatie tussen CATF en CLF wordt ook wel uitgedrukt in termen van de steunrelatie supporting/supported.91 De supported commandant is de commandant die het zwaartepunt van de operatie levert (main effort). Zo kan bij een amfibische aanval CATF initieel de supported commandant zijn. Zodra voldoende voet aan de grond is gezet, zal de CLF de leiding over de operatie op land op zich nemen; de CATF kan dan supporting aan de CLF worden.

Uiteindelijk kan de CLF hierbij een andere positie binnen de joint strijdmacht krijgen, namelijk dat hij niet langer onder de MCC valt, maar onderdeel wordt van de Land Component onder de LCC. In dit geval maakt de LF geen deel meer uit van de ATF.

89 Zie Hoofdstuk 11 paragraaf 11.3.1 (Amfibische operaties).

90 Voor nadere uitleg over commandovoering bij amfibische operaties zie Leidraad Amfibisch Optreden (LAO) Hoofdstuk 2 en paragraaf 6.6 en ATP-8(B) Volume I Doctrine for Amphibious Operations, Hoofdstuk 2.

91 Voor nadere uitleg over de supporting/supported relatie zie JDP-5 Hoofdstuk 2 paragraaf 2.5.2.

Organisatie van een amfibische taakgroep

CATF

CATF Maritieme eenheden

Amfibische schepen

Transport-schepen

Escorte-schepen

Advance Force Group

Luchtsteun (vanaf zee)

Vuursteun (vanaf zee)

Overige toegewezen eenheden

Special Operations Forces CLF

Landingstroepen

Manoeuvre eenheden

Combat Support

Combat Service Support

5.8.2 Commandovoering bij operaties met onderzeeboten

De kracht van onderzeeboten komt voort uit het feit dat zij onderwater opereren: hierdoor kunnen zij veelal onopgemerkt blijven. Hier kleven wel twee nadelen aan. Ten eerste is niet altijd en onder alle omstandigheden verbinding met een onderzeeboot mogelijk. Daarnaast moet de aanwezigheid van een ‘onzichtbare’ onderzeeboot wel bekend zijn bij de eigen eenheden, om interferentie en blue-on-blue situaties te voorkomen. Onderzeeboten kunnen zelfstandig opereren, vaak in een strategische rol (bijvoorbeeld als afschrikking of om inlichtingen te verkrijgen), maar zij kunnen ook onderdeel zijn van een maritieme taakgroep (bijvoorbeeld ter bescherming van een vliegkampschip of een amfibische operatie). Dit alles heeft gevolgen voor de aansturing van operaties waar onderzeeboten bij betrokken zijn. Deze aansturing kenmerkt zich door centrale commandovoering, met liaison bij commandanten die te maken hebben met onderzeebootoperaties. In de NAVO zijn hierover afspraken gemaakt.92

Centraal in de commandovoering van onderzeeboten staat de Submarine Operating Authority (SUBOPAUTH). Deze commandant stuurt alle bewegingen en operaties van de eigen onderzeeboten aan. De SUBOPAUTH heeft in principe OPCON over de toegewezen onderzeeboten. Afhankelijk van de grootte van de (maritieme) operatie bevindt de SUBOPAUTH zich op het hoofdkwartier van het operationele niveau (bij de JFC) of op het tactisch niveau bij de MCC.

92 Voor details over de commandovoering van onderzeebootoperaties zie ATP-18(F) Allied Manual of Submarine Operations (gerubriceerd).

Het tegenovergestelde gebeurt bij een amfibische terugtrekking. Daarbij is de CLF initieel de supported commandant. Vanaf een bepaald moment, meestal het moment dat de hoofdmacht veilig van de kust is teruggetrokken, wordt CLF supporting aan CATF.

Amphibious Objective Area

Bij amfibische operaties spelen zich een groot aantal activiteiten af binnen een doorgaans beperkt gebied, zowel onder en op zee als op land als in de lucht boven land en zee. Naast het transport van de troepen dient er namelijk ook vuursteun geleverd te worden en dienen zowel de eenheden op zee als de troepen op land beschermd te worden tegen alle mogelijke dreigingen. Om bij al die verschillende activiteiten de doelgerichtheid, eenheid van inspanning en eenvoud te bewaken, is centrale leiding en coördinatie noodzakelijk. Dit komt mede tot stand door het bepalen van een Amphibious Objective Area (AOA). Een AOA is normaliter van kracht vanaf het moment dat de amfibische hoofdmacht in het gebied arriveert tot het moment dat de amfibische operatie is beëindigd. Binnen het gebied van een AOA is de CATF verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van alle activiteiten. Dit betekent dat de CATF bijvoorbeeld ook verantwoordelijk is voor het luchtruimgebruik binnen de AOA (zie paragraaf 5.8.3). In zijn staf heeft de CATF daarom de beschikking over stafelementen die de verschillende vormen van coördinatie voor hun rekening nemen, zoals een Tactical Air Control Centre (TACC) en een Supporting Arms Coordination Centre (SACC). Deze stafelementen zorgen ook voor de benodigde afstemming met andere autoriteiten, zoals de ACC en de LCC.

Liaisonofficieren met de andere componenten spelen hierbij een belangrijke rol.

˜ Prevention of Mutual Interference (PMI) is het geheel aan procedures en afspraken ter voorkoming van andere activiteiten die een onderzeeboot in gevaar kunnen brengen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de aanwezigheid van andere onderzeeboten en om zaken als mijnenbestrijding,

onderwaterrobots of door schepen gesleepte onderwatersensoren. Het coördineren van PMI is de verantwoordelijkheid van de SUBOPAUTH.

Uitgangspunt daarbij is wel dat elke eenheid die activiteiten onderneemt die kunnen leiden tot interferentie, dit kenbaar maakt bij de SUBOPAUTH’s.

Voor Nederlandse onderzeeboten fungeert de Directeur Operaties (D-OPS) van het Commando Zeestrijdkrachten als SUBOPAUTH. In voorkomende gevallen kan de CDS de OPCON over Nederlandse onderzeeboten overdragen aan een andere (lokale) SUBOPAUTH.

Staf NLMARFOR beschikt over staffunctionarissen die kunnen optreden als SEC of SOCA. Hiermee kan COMNLMARFOR TACOM of TACON over een toegewezen onderzeeboot uitoefenen.

5.8.3 Commandovoering bij inzet van (onbemande) vliegtuigen en helikopters

Bij vrijwel alle vormen van maritiem optreden is een belangrijke rol weggelegd voor het luchtwapen. Binnen een joint campagne is de ACC verantwoordelijk voor alle operaties in de lucht. Dit betekent dat er vrijwel altijd nauwe samenwerking en coördinatie tussen de MCC en de ACC nodig is.

Wanneer TACOM of TACON over een onderzeeboot wordt gedelegeerd aan de commandant van een TF of TG, dan vindt autorisatie en coördinatie van de inzet van de onderzeeboot plaats door een specialistisch team dat aan de TF/TG-staf wordt toegevoegd. Afhankelijk van de positie en de rol heet een dergelijk team Submarine Operations Coordinating Authority (SOCA), Submarine Element Coordinator (SEC) of Submarine Advisory Team (SAT).

Belangrijk onderdeel van de commandovoering van onderzeebootoperaties is het voorkomen van interferentie, zowel tussen onderzeeboten onderling als van onderzeeboten met andere activiteiten die onder water plaatsvinden.

Het deconflicteren van alle activiteiten onderwater geschiedt ofwel door het scheiden in tijd en/of plaats ofwel door het opleggen van beperkingen aan bepaalde onderwateractiviteiten. Hierbij worden twee vormen

onderscheiden:93

˜ Waterspace Management (WSM) is het geheel aan procedures en afspraken om te voorkomen dat onbedoeld eigen onderzeeboten worden

aangevallen (blue-on-blue). De verantwoordelijkheid voor WSM ligt bij de Submarine Movement Advisory Authority (SMAA), die meestal verantwoordelijk is voor een bepaald zeegebied. Zo zijn de wateren van het

NAVO-verdragsgebied verdeeld over drie SMAA’s. SMAA’s vaardigen hun WSM-maatregelen uit in nauw overleg met de betrokken SUBOPAUTH’s.

93 Voor details over Waterspace Management zie ATP-1 Volume I Chapter 6 Section VII en ATP-18(F) Allied Manual of Submarine Operations (beide publicaties zijn gerubriceerd).

sensoren. Deze maritieme luchtverdediging staat echter niet op zichzelf, maar vormt een integraal onderdeel van de luchtverdediging van het gehele operatiegebied en van de gehele joint strijdmacht, onder de verantwoordelijkheid van de Air Defence Commander (ADC) van de ACC. De maritieme AAWC werkt voor zijn luchtverdediging dus nauw samen met de ADC en andere onderdelen van de geïntegreerde luchtverdediging.

˜ Toewijzing van vliegende eenheden. Vliegende eenheden zijn doorgaans een schaars middel. Verdeling van deze schaarse middelen over de joint strijdmacht vereist prioriteitstelling. Daarnaast dienen alle eenheden binnen de joint strijdmacht op de hoogte te zijn van de geplande eigen vliegbewegingen. Beide zaken worden geregeld in het toewijzingsproces voor vliegende eenheden (apportionment en allocation), welke uiteindelijk resulteert in de dagelijks door de ACC uit te geven Air Tasking Order (ATO).

Bij toewijzing van vliegende eenheden is het onderscheid tussen organiek en niet-organiek van belang.

o Organieke vliegende eenheden zijn aan een maritieme commandant toegewezen en maken onderdeel uit van de betreffende TF, TG of TU. Het betreft hier meestal vliegende eenheden die vanaf schepen opereren, zoals boordhelikopters of de vliegtuigen van een vliegkampschip. Ook vliegtuigen die vanaf land opereren kunnen organiek toebehoren aan de zeestrijdkrachten: bijvoorbeeld maritieme patrouillevliegtuigen die zijn toegewezen aan de MCC. Voor organieke vliegtuigen geldt dat de betrokken maritieme commandant OPCON, TACOM of TACON heeft en dat de ACC slechts coördineert en

deconflicteert.

Deze samenwerking heet Air-Maritime Cooperation (AMC)94 en spitst zich toe op de volgende onderwerpen:

˜ Luchtruimgebruik (Airspace Control, ASC). Zeestrijdkrachten maken op verschillende manieren gebruik van het luchtruim: met vliegtuigen en helikopters, maar ook voor projectielen van geschut en voor geleide wapens. Alle vormen van gebruik van het luchtruim moeten gecoördineerd worden om onderlinge interferentie en ongevallen te voorkomen.95 Hiertoe behoort ook coördinatie en deconflictie met civiele luchtruimgebruikers zoals lijnvluchten. Deze Airspace Control is normaliter de verantwoordelijkheid van de ACC. In zijn hoedanigheid van Airspace Control Authority (ACA) stelt de ACC hiertoe een Airspace Control Plan (ACP) op en geeft een Airspace Control Order (ACO) uit. De MCC dient de behoefte aan luchtruimgebruik door zeestrijdkrachten in bij de ACC (per ACO Feeder bericht), waarna de ACC de prioriteiten stelt en coördineert.

In sommige gevallen kan een maritieme commandant door de ACC worden belast met de lokale coördinatie van het luchtruimgebruik. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij amfibische operaties: de ACC wijst dan de CATF aan als Sub-Area Airspace Control Authority (SACA) van de Amphibious Objective Area (AOA).

˜ Luchtverdediging (Air Defence, AD). Zeestrijdkrachten voorzien in de regel in hun eigen luchtverdediging door middel van vliegtuigen, geleide wapens, kanonsystemen en stoorzenders. Het daarvoor benodigde luchtbeeld kunnen zij zelf opbouwen door middel van radars en andere

94 Voor details zie AJP-3.3.3 Air-Maritime Co-ordination.

95 Voor details zie AJP-3.3.5 Allied Joint Doctrine for Airspace Control.

Bij de inzet van SOF wordt vaak gebruik gemaakt van de steunrelatie supporting/supported. Maritieme eenheden kunnen supporting zijn als zij als uitvalsbasis (en veilig terugkeerpunt) fungeren voor special operations. Dit is bijvoorbeeld het geval als een schip of onderzeeboot samen met een SOTU een speciale operatie uitvoert. Maritieme eenheden kunnen ook supported zijn, als SOF een maritieme operatie ondersteunen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als SOF voorafgaande aan een landing de beoogde landingsplaatsen verkennen, als onderdeel van de advance force operations.

5.8.5 Commandovoering bij samenwerking met en inzet van civiele scheepvaart Soms vindt maritiem optreden direct ten gunste van de scheepvaart plaats (bescherming tegen vijandelijkheden, terrorisme of piraterij) en soms vaart de scheepvaart ten dienste van een militaire operatie (strategisch zeetransport).

In deze gevallen moeten zeestrijdkrachten kunnen samenwerken met civiele schepen, rederijen en havenautoriteiten. Deze samenwerking is in feite ook een vorm van commandovoering, die vorm krijgt door gebruik te maken van de zeeverkeersorganisatie (Naval Cooperation and Guidance for Shipping, NCAGS).98

5.9 Steunrelaties

Net als bij andere vormen van militair optreden doen zich bij maritiem optreden situaties voor waarbij eenheden of groepen van eenheden die niet tot dezelfde commandostructuur behoren in hetzelfde gebied opereren. Uit oogpunt van economisch gebruik van middelen kunnen eenheden daarbij steun verlenen aan het optreden van andere eenheden. Om eenheid van inspanning te bereiken, moet de samenwerking tussen de verschillende

98 Zie Hoofdstuk 3 paragraaf 3.5.5 (Samenwerking met civiele scheepvaart).

o Niet-organieke vliegende eenheden zijn die vliegtuigen die niet zijn ingedeeld bij de MCC. Indien zeestrijdkrachten behoefte hebben aan ondersteuning door niet-organieke vliegtuigen (bijvoorbeeld gevechtsvliegtuigen vanaf vliegbases aan de wal), dienen zij hiervoor tijdig aanvragen in te dienen bij de ACC.

5.8.4 Commandovoering bij inzet van special operations forces

Ook bij maritiem optreden wordt gebruik gemaakt van Special Operations Forces (SOF).96 Deze eenheden worden doorgaans ingezet om doelstellingen op strategisch of operationeel niveau te bereiken. Dit vergt een grote mate van geheimhouding. SOF zijn daarom meestal georganiseerd in een eigen joint component, het Special Operations Component Command (SOCC, zie organigram bij paragraaf 5.2). Binnen deze component zijn de SOF-eenheden georganiseerd in Special Operations Task Groups (SOTG) die bestaan uit meerdere Special Operations Task Units (SOTU).97

Net als bij de inzet van vliegtuigen is dus ook bij inzet van SOF nauwe samenwerking en coördinatie tussen de betrokken component commanders nodig. Voor deze coördinatie wordt gebruik gemaakt van een Special Operations Command and Control Element (SOCCE) en van liaisonfuncties (Special Operations Liaison Element, SOLE). Het SOCCE bevindt zich doorgaans bij de staf van een andere component commander (bijvoorbeeld de MCC) en heeft OPCON of TACON over de betrokken SOTGs en/of SOTUs.

96 Zie Hoofdstuk 9 paragraaf 9.2.5 (Maritieme SOF) en Hoofdstuk 11 paragraaf 11.3.3 (Maritime special operations).

97 Voor meer informatie over de organisatie van SOF zie AJP-3.5 Allied Joint Doctrine for Special Operations.

5.9.2 Steunrelaties met individuele eenheden

Er zijn ook situaties waarin een individuele eenheid één of meerdere groepen eenheden ondersteund. Hiervoor zijn drie verschillende vormen:

˜ Direct Support. Direct Support is een vorm van support waarbij een eenheid of formatie, die niet behoort bij of onder bevel staat van de gesteunde eenheid of formatie, als belangrijkste taak heeft het verlenen van steun aan die eenheid of formatie. Een eenheid die is aangewezen om Direct Support te leveren, valt onder TACON van de gesteunde eenheid of formatie. OPCOM en TACOM blijven berusten bij de toewijzende commandant.

˜ Associated Support. Voor een eenheid die is aangewezen om Associated Support te leveren, veranderen de bevelsrelaties niet. De eenheid voert primair zijn hoofdtaak uit binnen zijn eigen bevelsrelatie. Voor zover de uitvoering van de hoofdtaak dit toestaat, verleent hij daarnaast steun aan anderen, bijvoorbeeld door informatie uit te wisselen en door een bijdrage te leveren aan de opbouw van het omgevingsbeeld. Bij deze vorm van steun ligt de nadruk op het efficiënt gebruik van schaarse middelen en het voorkomen van hinder en/of onduidelijkheid. Associated Support vindt voornamelijk toepassing bij eenheden die op doortocht zijn (transit) door een gebied waar andere eenheden operaties uitvoeren.

˜ Area Operations. Bij Area Operations is sprake van support op afstand, waarbij de bevelsrelaties niet veranderen. Een eenheid of formatie belast met Area Operations voert zijn hoofdtaak uit binnen een bepaald gebied. Daarnaast verleent hij steun, veelal in de vorm van aanvullende bescherming

(verdediging in diepte) aan andere eenheden of formaties die zich door zijn toegewezen gebied begeven.

eenheden gecoördineerd worden. Afspraken over deze samenwerking op horizontaal niveau worden steunrelaties (support) genoemd. Bij maritiem optreden wordt onderscheid gemaakt tussen steunrelaties tussen groepen eenheden onderling (support situations) en steunrelaties tussen groepen en individuele eenheden.99

5.9.1 Steunrelaties tussen groepen eenheden

Steunrelaties tussen groepen maritieme eenheden (TF/TG) kennen drie gedaanten:

˜ Support Situation A. De ondersteunde groep integreert met de steunende groep, waarbij de naasthogere gezamenlijke autoriteit een nieuwe commandant voor de gecombineerde groep aanwijst.

˜ Support Situation B. De beide groepen integreren niet. De mate waarin de beide groepen elkaar ondersteunen wordt bepaald door de

groepscommandant met de hoogste anciënniteit.

˜ Support Situation C. De beide groepen integreren niet. De commandant van de ondersteunende groep bepaalt de mate en vorm van de steun. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de ondersteunende groep meer dan één andere groep moet ondersteunen.

99 Voor nadere uitleg over maritieme steunrelaties zie AJP-3.1 Hoofdstuk 2 Sectie IV.

is een specifiek toegerust varend commandoplatform noodzakelijk. De communicatiemiddelen en de benodigde bandbreedte voor verbindingen zijn bij een zeegaand hoofdkwartier in beginsel beperkter dan bij een landgebonden hoofdkwartier.

Een zeegaand hoofdkwartier kan ook dienen voor de (tactische)

commandovoering van andere dan maritieme operaties. Ook het aansturen van het optreden van land- en luchtstrijdkrachten kan vanaf een varend commandoplatform geschieden, door bijvoorbeeld de staf van de landcomponent (Land Component Commander, LCC), van een Combined Air

Operations Centre (CAOC) of een Control and Reporting Centre (CRC) te embarkeren.

Dit kan plaatsvinden in de beginfasen van een militaire campagne, als er nog geen adequate landgebonden hoofdkwartieren beschikbaar zijn. maar ook wanneer het op land vestigen van een hoofdkwartier om politieke redenen of om redenen van veiligheid niet haalbaar is. Vanwege de vaak beperkt beschikbare ruimte aan boord betreft het dan meestal een gedeelte van de betrokken staf (een Forward Deployed Staff).

Op het tactische niveau van maritiem optreden vindt de commandovoering in principe plaats op zee. De grootte van de maritieme component en de opgedragen missie bepalen of voor de MCC en de OTC’s specifieke varende commandoplatformen benodigd zijn (een gespecialiseerd commandoschip) of dat kan worden volstaan met een schip dat voorzien is van extra stafruimtes en middelen (vliegkampschepen, amfibische schepen, kruisers, jagers of speciaal toegeruste fregatten). Specifieke tactische commandotaken (de duties zoals AAWC of EWC) worden meestal gedelegeerd aan schepen die hiervoor organiek geschikt zijn.

Deze steunrelaties zijn voornamelijk toegesneden op eenheden of formaties die veelal zelfstandig opereren, zoals onderzeeboten, of die een groot gebied kunnen bestrijken en meerdere in dat gebied opererende (groepen) eenheden kunnen ondersteunen, zoals maritieme patrouillevliegtuigen, AEW-vliegtuigen en onbemande vliegtuigen (UAV’s).

In document Nederlandse maritiem-militaire doctrine (pagina 115-122)