• No results found

Comme tout le monde, j‟ai des difficultés avec les mots performance, performer

– Lyotard 1977, 35 –

196

Inleiding

We hebben de installatie leren kennen als een enscenering die de bezoeker noopt om haar uit te voeren. Over ensceneringen zijn we al het een en ander te weten gekomen. Een enscenering behelst een ordening van uiteenlopende elementen in ruimte en tijd. Ze is niet natuurlijk maar artificieel en met een bepaalde intentie tot stand gebracht. Bovendien richt ze zich nadrukkelijk tot de bezoeker en betrekt haar in een opvallende wijze bij haar manifestatie. De bezoeker ervaart de enscenering in termen van een dramatisch proces dat zich voornamelijk in haar eigen beleving afspeelt maar wel verankerd is in de installatie als een zintuiglijk waarneembare omgeving of situatie. Zoals ik aan de hand van A Station of the Cross heb laten zien, stelt de installatie strikt genomen niets voor, ze representeert niets concreets maar is eerder een setting die bij de bezoeker allerlei gevoelens, herinneringen, associaties en verlangens losmaakt. In de ervaring van een installatie vervaagt de grens tussen de innerlijke en de uiterlijke ruimte, tussen wat „daar‟ onloochenbaar gegeven is en wat afkomstig is van mijzelf. In mijn performance van de installatie lopen het innerlijke en het uiterlijke landschap in elkaar over.

De gewoonte om de ervaring van een installatie aan te duiden als een performance heb ik tot nu toe overgenomen zonder nader bij dit begrip stil te staan. „Performance‟ is echter alles behalve een neutraal begrip: aan dit woord kleven allerlei connotaties, die afkomstig zijn uit zijn uiteenlopende toepassingsgebieden. Is het wel toepasselijk om de ervaring van een installatie aan te duiden als een performance, om het toeschouwerschap dat we met de installatiekunst associëren te karakteriseren als performatief? Om hier een uitspraak over te kunnen doen, zal ik in dit laatste deel van mijn boek het begrip performance, evenals het hieraan verwante begrip performativiteit onder de loep nemen. De invulling die deze begrippen krijgen binnen verschillende gebieden van onderzoek, zal ik gebruiken om structuurmomenten van de performance van een installatie door de bezoeker te verduidelijken. Het uitgangspunt van deze theoretische exercitie is de hypothese dat de performance van een installatie door de bezoeker een eigen categorie vormt, die weliswaar overeenkomsten vertoont met de performances die we op andere gebieden tegenkomen maar niet tot één van deze andere categorieën kan worden herleid.

„Performance‟ en „performativiteit‟ zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw uitgegroeid tot belangrijke geesteswetenschappelijke concepten. Ondanks hun grote populariteit zijn het nogal lastige begrippen, die in uiteenlopende betekenissen worden gebruikt.126 Bovendien is de theorievorming over performance en performativiteit nog steeds in ontwikkeling. Verwarrend is ook dat beide begrippen weliswaar nauw met elkaar verwant zijn en elkaar ook veronderstellen maar

126 Met het oog op het groeiende belang van de concepten performance en performativiteit, dat zich in de tweede helft van de vorige eeuw heeft afgetekend, spreekt Erika Fischer-Lichte zelfs van een performative turn (Fischer-Lichte 2000). Voor een overzicht van uiteenlopende invullingen en toepassingen van deze concepten zie bijvoorbeeld Carlson 1996; Culler 2000; Wirth 2002 en Kertscher/Mersch 2003. Deze publicaties bevatten uitgebreide bibliografieën waarin de verschillende deelgebieden van het onderzoeksveld aan bod komen.

197

desondanks niet hetzelfde betekenen (vgl. Bal 2002, 175f). Etymologisch gezien zijn beide woorden afkomstig uit het Latijn. Ze zijn samengesteld uit de prepositie per en het werkwoord formare. Per heeft een veeltal betekenissen: in ruimtelijke zin betekent het „door, doorheen, langs‟, in temporele zin

„tijdens, in verloop van‟, in causale zin „wegens, tengevolge van‟, en in modale zin „middels‟.

Formare betekent vormgeven, beelden, scheppen. In het licht van zijn etymologie is een performance dus zoiets als een proces (of een verschijning) dat (of die) zich niet vanzelf voordoet maar het gevolg is van een vormgevende handeling.

Tegenwoordig zullen „performance‟ en „performativiteit‟ vooral worden opgevat als afgeleiden van het Engelse werkwoord to perform. In het Nederlands moet dit woord op verschillende manieren worden vertaald, al naar gelang de context waarin het wordt gebuikt. To perform betekent in eerste instantie „iets doen, handelen‟. Een performance is echter een bijzonder soort handeling: het is een handeling die in het kader van bepaalde conventionele (talige, sociale, culturele, economische, juridische etc.) structuren plaatsvindt en door deze wordt gereguleerd. To perform betekent dan ook

„uitvoeren, voltrekken, nakomen‟: we voeren een wet uit, voltrekken een huwelijk of komen een belofte na. Deze betekenis van to perform staat centraal in de zogenoemde taalhandelingstheorieën. In het kunsthistorische debat over performancekunst wordt aan deze tak van theorievorming naar mijn idee te weinig aandacht besteed, daarom zal ik er in het volgende hoofdstuk iets uitgebreider op ingaan. Nauw verwant met de taalhandelingstheorieën is de theorievorming over sociale performances waar ik eveneens nader bij stil zal staan.

Een andere context waarin het woord „performance‟ een belangrijke rol speelt, is uiteraard die van de uitvoerende kunsten. To perform betekent hier „optreden, een voorstelling geven, spelen, een (theater-, muziek-, of dans-)stuk uitvoeren. Het is, kortom, wat uitvoerende kunstenaars doen ten overstaan van hun publiek. Een dergelijke uitvoering is nauw verstrengeld met de enscenering: de enscenering wordt pas ervaarbaar in en door de performance. De performance veronderstelt op haar beurt de enscenering, het in scène zetten, anders zou ze mogelijkerwijs niet van een alledaagse handeling te onderscheiden zijn. De verstrengeling van performance en enscenering wordt bijzonder duidelijk in de performancekunst, waarbij veelal handelingen worden verricht die zich op het eerste gezicht niet van alledaagse handelingen onderscheiden. Door deze handelingen op een opvallende wijze te ensceneren, plaatst de performancekunstenaar hun in een artistiek kader waarin ze een andere, niet alledaagse lading en betekenis krijgen. Binnen de context van de uitvoerende kunsten hebben zowel „performance‟ als „enscenering‟ bovendien de connotatie van iets dat berust op een specifieke interpretatie van een dramatisch gegeven.

Op het gebied van de beeldende kunst komt men het begrip performance voornamelijk tegen met betrekking tot twee fenomenen: de performancekunst en het toeschouwerschap dat de installatiekunst typeert. Hierdoor ontstaat de indruk dat beide verschijnselen vergelijkbaar zijn: het toeschouwerschap lijkt iets weg te hebben van een kunstperformance. Of deze vergelijking hout snijdt, valt echter nog te bezien. „Performativiteit‟, een term die we vooral binnen de taalfilosofie

198

tegenkomen, speelt op het gebied van de beeldende kunst een minder belangrijke rol. Wordt deze term met betrekking tot een beeldend kunstwerk gebruikt, dan meestal in de betekenis van „performance-achtig‟ of „een performance uitlokkend of veronderstellend‟. Als een installatie „performatief‟ wordt genoemd, dan wordt hier gewoonlijk mee bedoeld dat de installatie deel uitmaakt van een kunstperformance of vice versa, of dat de installatie bij de bezoeker een waarneembaar gedrag uitlokt dat overeenkomsten met een kunstperformance vertoont.

Ten slotte betekent to perform ook „functioneren, presteren, werken‟. Managers kunnen zich zorgen maken over de performance van hun medewerkers, de directeur van een bedrijf over de performance van het bedrijf als geheel en een systeemanalist zal proberen de performance van een computersysteem te optimaliseren. „Performance‟ kan zelfs in een volstrekt onpersoonlijke zin worden gebruikt: het is ook gewoon het functioneren van een computer, auto of ander apparaat. Met betrekking tot het handelen van personen kan „performance‟ dan ook een zekere connotatie van automatisme of geprogrammering hebben. Juist hierdoor wijst het begrip echter steeds op het spanningsveld tussen individuele vrijheid en de bepaaldheid van ons handelen door allerlei regels en conventies. Het peilen van dit spanningsveld is een van de opgaven die de taalhandelingstheorie zich heeft gesteld. In dit opzicht is er een zekere overeenkomst met het performancebegrip dat ontstaan is binnen de linguïstiek, waar Noam Chomsky de dichotomie van competence en performance heeft geïntroduceerd. Onder competence wordt de vertrouwdheid met de fonologische, syntactische en lexicale regels van de moedertaal verstaan, die een native speaker in de kindertijd verwerft.

Performance is het gebruik van taal in concrete, specifieke situaties, dat enerzijds competence vereist maar er anderzijds ook van afwijkt. Vergeleken bij de competence van een taalgebruiker is zijn performance grilliger, onvolmaakter en veranderlijker.

199

11 Performativiteit

De taalhandelingstheorie is een uitloper van de linguistic turn, die zich in de twintigste eeuw heeft voorgedaan op het gebied van de filosofie om van daaruit over te waaien naar andere disciplines binnen de humaniora. Als haar grondlegger geldt de Britse filosoof John Austin. In zijn postuum gepubliceerde lezingenreeks How to Do Things with Words (Austin 1976) maakt Austin onderscheid tussen taaluitingen waarmee we uitspraken doen die feiten beschrijven (zoals „de kat zit op de mat‟) en een groep tot dan toe door de taalfilosofie verwaarloosde taaluitingen waarmee we daadwerkelijk handelingen voltrekken. De eerste groep noemt Austin „constatieve‟ taaluitingen en de tweede groep

„performatieve‟ taaluitingen of kortweg performativa. Tot de performativa rekent Austin onder meer beloften, geboden en verboden. Ook taaluitingen die onderdeel zijn van ceremonies, zoals een huwelijksvoltrekking of de doop van een schip, behoren tot de performativa. Spreekt de bruidegom in het kader van een huwelijksvoltrekking de woorden “I do (take this woman to be my lawful wedded wife)” uit, dan beschrijven deze woorden niet louter een stand van zaken maar brengen deze stand van zaken teweeg.

11.1 Dingen doen met taal

Austin trachtte in eerste instantie performatieve taaluitingen als groep nader te beschrijven. Een kenmerk van performativa is dat ze, in tegenstelling tot constatieve taaluitingen, niet „waar‟ of „niet-waar‟ zijn. Wel kunnen performativa slagen of juist mislukken. Een huwelijksvoltrekking mislukt bijvoorbeeld als de bruid of bruidegom al met iemand anders getrouwd blijken te zijn of als de persoon die het huwelijk sluit hier niet toe bevoegd is. Austin noemt een geslaagde performatieve taaluiting „gelukkig‟ (felicitous) en een niet geslaagde „ongelukkig‟ (infelicitous) of een misfire. Een mislukte performatieve taalhandeling „gaat niet af‟, ze mist haar uitwerking.

Een interessant aspect van het al dan niet slagen van performativa is dat dit niet afhankelijk is van de intentie van de spreker. Voor het slagen van een huwelijksvoltrekking is de oprechte intentie van bruid en bruidegom om te trouwen niet van doorslaggevend belang. Van belang is alleen dat er voldaan wordt aan de conventionele eisen die aan de procedure van de huwelijkssluiting worden gesteld. Er is hier iets vreemds aan de hand: enerzijds heeft performatieve taal het vermogen om een bepaalde stand van zaken daadwerkelijk voort te brengen – dit wordt haar werkelijkheidstichtende kracht (world-making force) genoemd – maar anderzijds onttrekt dit vermogen zich aan de controle van de spreker. De macht van performatieve taal is niet de macht van de individuele spreker.