• No results found

Omdat ensceneringen tegenwoordig een prominente rol spelen op uiteenlopende gebieden van het maatschappelijke leven rijst de vraag welke functie ze vervullen. Volgens Martin Seel komen ensceneringen tegemoet aan een sterk verlangen naar de ervaring van het „hier en nu‟ dat de huidige westerse samenleving kenmerkt. Men kan dit in verband brengen met de eerder genoemde belevenisoriëntatie, een verband dat ook door Früchtl en Zimmermann wordt gelegd (Früchtl/Zimmermann 2001, 15f). We hebben gezien dat de term beleving een sterke connotatie heeft van onmiddellijkheid en subjectiviteit: wat we beleefd hebben, kennen we niet alleen van horen-zeggen maar we hebben het zelf aan den lijve ondergaan. Daarnaast heeft de term belevenis de connotatie van een grote emotionele intensiteit en van een belang voor de samenhang die een persoon in haar leven ontwaart. Deze samenhang ontsluitende betekenis van onze belevenissen is weliswaar van meet af aan voelbaar maar zal zich pas retrospectief, in de loop der tijd uitkristalliseren. Helemaal bevatten kunnen we de betekenis van onze belevenissen echter nooit omdat ze zich met rationele middelen niet volledig laten ontginnen. De beleving verschaft ons een onmiddellijk maar enigszins ongrijpbaar besef van ons leven en zijn betekenis, in en door dit leven zelf.

Wellicht maakt de toegenomen honger naar belevenissen ons gevoelig voor ensceneringen omdat zij ervaringen mogelijk maken die dezelfde teneur hebben van onmiddellijkheid, gevoelsintensiteit en ongrijpbaarheid. Volgens Martin Seel produceren ensceneringen Gegenwart: ze attenderen ons op het „hier en nu‟, ze verankeren ons in het heden (Seel 2001, 53). Een enscenering zorgt ervoor dat iets zich hier en nu voltrekt, en dan wel op een nadrukkelijke, opvallende wijze. De onmiddellijkheid van dit gebeuren maakt dat we het slechts bij benadering kunnen bevatten: een geënsceneerd gebeuren wordt eerder beleefd dan begrepen. De ervaring van een geënsceneerd proces is bovendien niet volledig objectiveerbaar omdat ze steeds ook een bepaalde betrekking van de ervarende tot het geënsceneerde „hier en nu‟ behelst. Seel onderstreept dan ook dat dit „hier en nu‟ niet gelijk mag worden gesteld aan het loutere voorhanden zijn van objecten, respectievelijk het loutere voorbijgaan van gebeurtenissen. Gegenwart is ongrijpbaarder, ze is “een open – en daarmee niet te overzien, niet te bevatten en niet te beheersen – horizon van de voelende, handelende en begrijpende ontmoeting met wat voorhanden is” (Seel 2003, 61f, originele cursivering, vertaling A.N.).

De wijze waarop ensceneringen het hier en nu ervaarbaar maken, brengt hen dicht in de buurt van esthetische fenomenen en van kunst. Ensceneringen die een sterk esthetisch karakter hebben, maken het „hier en nu‟ dat ze teweegbrengen op een heel specifieke wijze ervaarbaar. Seel zet de esthetische verschijning van een object af tegen zijn fenomenale zo-zijn. De fenomenale gestalte van een object kunnen we beschrijven met behulp van begrippen als grootte, vorm en kleur, ritmische en harmonische principes, tactiele kwaliteiten, etc. Willen we echter zijn esthetische verschijning waarnemen, dan moeten we een dergelijke bepaling van het object opschorten en ons overgeven aan het complexe samengaan van kwaliteiten dat deze verschijningswijze kenmerkt. We stellen ons dan

104

open voor de unieke en eenmalige fenomenale rijkdom van het object, zoals het zich hier en nu aan ons voordoet.

De diversiteit van kwaliteiten die we waarnemen als we ons aan de esthetische verschijning van iets overgeven, is lastig te beschrijven omdat het om een gewaarwording gaat die buitengewoon complex, diffuus, vluchtig en bovendien synesthetisch van aard is. In het dagelijkse leven belet de noodzaak om ons op bepaalde zintuiglijke stimuli te concentreren een dergelijke omvattende gewaarwordingswijze. Een drukke weg zonder stoplichten kan ik alleen veilig oversteken als ik me concentreer op de afstand en de snelheid waarmee de auto‟s mijn oversteekplek naderen. Wordt mijn aandacht afgeleid, dan kan dit fatale gevolgen hebben. In de esthetische waarneming herstellen we volgens Seel van deze gedeeltelijke verdoving van de zintuigen. De synesthetische aard van de esthetische waarneming leidt bovendien tot een andere zelfgewaarwording dan degene die ons uit het dagelijkse leven vertrouwd is: het stilstaan bij de esthetische verschijning van een object gaat gepaard met een intense ervaring van de kwaliteit van mijn eigen aanwezigheid.

Hoe voelt het om hier en nu, te midden van dit alles alles aanwezig te zijn? Deze vraag is niet alleen kenmerkend voor de installatie-ervaring maar voor de ervaring van ensceneringen in het algemeen. Volgens Seel neigen alle ensceneringen naar het esthetische, ze nopen ons een „esthetische attitude‟ aan te nemen. Tevens zijn ensceneringen geen natuurlijke maar intentioneel op gang gebrachte, artificiële processen. Ze ontstaan niet vanzelf maar impliceren naast een toeschouwer ook een maker of regisseur. De combinatie van kunstmatigheid, intentionaliteit en de hang naar het esthetische maakt dat de enscenering dicht in de buurt komt van kunst. Inderdaad wordt ze ook veelvuldig ingezet als een artistiek middel. Voorbeelden van artistieke ensceneringen zijn onder andere theatervoorstellingen, installaties, performances en tentoonstellingen in het algemeen. Met dit alles is het lastig om aan te geven wat precies het verschil is tussen een esthetische, een artistieke of een anderssoortige (sociale, politieke, commerciële etc.) enscenering. In veel gevallen lopen deze categorieën dan ook door elkaar heen. Volgens Seel hebben artistieke ensceneringen echter een belangrijk kenmerk: ze maken Gegenwart niet alleen ervaarbaar maar representeren haar ook.

Artistieke ensceneringen verwijzen naar het „hier en nu‟ dat ze produceren, en dit geldt ook voor de presentie van degene die de enscenering ervaart. Zodoende maken artistieke ensceneringen niet alleen een specifieke ervaring van presentie mogelijk, maar ze offreren mij deze ook als een object van reflectie.

Wat we over artistieke esceneringen te weten zijn gekomen, geldt allemaal ook voor installaties. Waarin onderscheiden installaties zich dan van andere artistieke ensceneringen? Ze doen dit mijns inziens door de bezoeker op een specifieke wijze te positioneren. De installatiebezoeker neemt een immanente en dynamische positie in. Ze ervaart het geënsceneerde gebeuren als iets dat zij zelf ten uitvoer brengt en dat haar bovendien persoonlijk aangaat. Ze is niet alleen een toeschouwer of getuige van iets wat er zich buiten haar toedoen om voltrekt; ze is een performing observer, een uitvoerder die haar eigen uitvoering observeert.

105

De performance van de installatiebezoeker heb ik in hoofdstuk 5 nader bepaald als de intentionele act die het dramatisch proces, dat het intentionele object van de installatie-ervaring is, aan de performing observer doet verschijnen. Omdat ik het begrip „intentioneel object‟ heb ontleend aan Husserls fenomenologische opvatting van het beeld, kan de indruk zijn ontstaan dat de performance van de installatiebezoeker een louter mentale activiteit is. Niets is echter minder waar: installaties appelleren juist in sterke mate aan de bezoeker als een belichaamd wezen dat beschikt over een complexe zintuiglijkheid. In tegenstelling tot toneelvoorstellingen, die de lichamelijkheid en het rollenspel van acteurs ensceneren, ensceneren installaties de lichamelijkheid van de bezoeker. Het nadrukkelijk lichamelijke karakter van de installatie-ervaring is mede bepalend voor de gevoelde authenticiteit van deze ervaring. Sterker nog dan dat bij andere artistieke ensceneringen het geval is, ervaart de bezoeker de installatie in termen van haar eigen, ook lichamelijke presentie hier en nu. Hoe deze enscenering van lichamelijkheid in zijn werk gaat, wil ik nu laten zien aan de hand van een werk van Jan Fabre.

106