• No results found

2e FASE TEELTKUNDIGE ASPECTEN VAN EEN GESLOTEN SYSTEEM OP SEMI-PRAKTIJKSCHAAL MET BOTERSLA

INLEIDING

Vorig seizoen is een start gemaakt met onderzoek naar een gesloten teeltsysteem voor glas­

groenten. Het spanningsveld van de milieuwetgeving ligt voor een groot gedeelte bij de teelt van 'grondgebonden' oftewel éénmalig oogstbare gewassen. Deze gewassen worden volvelds geteeld en geplant of ter plaatse gezaaid en kunnen om technische en economische redenen niet op substraat worden geteeld.

Door het aanbrengen van folie op de kasgrond, waarin een drainagesysteem voor de opvang van water is aangebracht, met een téeltmedium, worden de teeltmogelijkheden van divérse gewassen onderzocht. In de onderzoeksverslagen ZW559 van 1993 en ZW559a van 1994 zijn de resultaten vermeld van een eerste opzet.

Bij het vergelijken van de substraatmaterialen en laagdiktes deden zich vaak dezelfde kwali­

teitsproblemen voor. De onderlinge verschillen tussen de behandelingen waren daarbij niet beduidend groot. Omdat het watergeefsysteem vaak onduidelijkheden opleverde en van invloed lijkt te zijn op de ontwikkeling van het gewas is een nieuw systeem aangelegd geba­

seerd op verschillende watergeefsystemen.

Een ander gewijzigd uitgangspunt was het terugbrengen van de laagdikte, tot een minimum aanvaardbaar teeltmedium. Ook de keuze van het substraatmateriaal werd beinvloed door de kosten. Uiteindelijk is gekozen voor grof metselzand, omwille van lage aanschafkosten, en een laagdikte van 10 cm. Hierdoor kunnen de investeringskosten behoorlijk worden verlaagd.

Mogelijkerwijs zal na het afronden van het onderzoek met botersla ook knolgewassen (radijs) of andere bladgewassen (andijvie, veldsla) en een vruchtgroentengewas (komkommer) op dit systeem geteeld worden. Eén en ander is afhankelijk van de verdere voortgang van dit projekt.

Dit onderzoek is een onderdeel van het projekt 'ontwikkeling en toetsing van gesloten bedrijfs­

systemen voor de glastuinbouw'. Dit projekt wordt op drie lokaties uitgevoerd, nl. het PTG in Naaldwijk en op semi-praktijkschaal op de ROC's in Horst en Westmaas.

PROEFOPZET

Systeem A is vergelijkbaar met de praktijk. Het gietwater wordt van bovenaf door middel van beregening gegeven. Het teveel wordt als drainwater afgevoerd en hergebruikt.

In Systeem B vindt de watergift door de drains plaats. Er wordt een vast niveau (eb) aange­

houden, als buffer, waar bovenop meerdere malen per dag een vloedniveau op wordt gegeven, welke na 30 minuten weer wordt verlaagd naar het eb-niveau. Dit eb-niveau wordt geregeld door een overloop. Het teveel aan water wordt als drainwater afgevoerd en hergebruikt. Het teeltmedium in dit systeem is lava (fractie 1-4 mm). Hiervoor is gekozen vanwege de tegenge­

stelde lucht/waterhuishouding t.o.v. zand. In dit systeem wordt een hoger eb-niveau aange­

houden als in systeem D.

In Systeem C vindt de watergift door de drains plaats. Er wordt geen niveau aangehouden. Er wordt meerdere malen per dag een vloedniveau gegeven, welke na 30 minuten weer wordt ver­

laagd. Dit water wordt als drainwater afgevoerd en hergebruikt; Het nadeel van dit systeem is de grote waterverplaatsing bij iedere gietbeurt.

Systeem D is vergelijkbaar met B. De watergift vindt plaats door de drains. Er wordt een vast niveau (eb) aangehouden, als buffer, waar bovenop meerdere malen per dag een vloedniveau op wordt gegeven, welke na 30 minuten weer wordt verlaagd naar het eb-niveau. Dit eb-niveau wordt geregeld door een overloop. Het teveel aan water wordt als drainwater afgevoerd en her­

gebruikt. In dit systeem is het teeltmedium het zand, door de ongunstige lucht/water huishou­

ding wordt een laag eb-niveau aangehouden.

In alle systemen wordt aan het gietwater de benodigde voeding toegevoegd. Er vindt geen voorraadbemesting plaats. Omdat het een 'nat' of 'waterig' systeem betreft wordt het voe­

dingsschema voor de NFT-teelt toegepast. Het water wordt tweemaal per teelt bemonsterd.

Eenmaal aan het begin of het eind (= begin volgteelt) en een monster halverwege, juist voor de kropvormingsfase.

Teeltsysteem: uitvoering en gebruikte materialen

De vakgrootte bedraagt 3,20 m x 7,50 m. Hierin ligt een stoombaar folie, type LDPE, van 0,8 mm dik. Dit folie bevat geen weekmakers, maar wel Carbon Black. In de vakken liggen 3 PP-drainslangen. Middels een ondergronds leidingsysteem wordt het water verzameld in een drainput. Via een meetstraat kan het water van hieruit naar een opslagsilo wordt getranspor­

teerd, waar het opnieuw door recirculatie als gietwater gebruikt kan worden. De leidingsmate­

rialen in de kas zijn van stoombare PP-leidingen. Voor het opzetten van het water in de drains is het inlaatpunt tegenover het uitlaatpunt.

PROEFOMSTANDIGHEDEN Teeltgegevens 1994

gewas ras zaaidatum plantdatum oogstdatum planten/m2 teelt 1 Kropsla Rex 4 aug. 18 aug. 12 okt. 17 (grond 18 st) teelt 2 Kropsla Maëstro 29 sep. 25 okt. 1995 14,8 (grond 14,5 st)

Teeltverloop/ge wasbescherming Teelt 1:

De eerste teelt (met inregeltechnische problemen) op de nieuw aangelegde substraatbedden is van start gegaan onder extreem zomerse omstandigheden. Er is in het begin van de teelt van bovenaf watergegeven m.b.v. beregening. De gebruikelijk smetbestrijding heeft plaatsgevon­

den. Met het Aliette-schema is de meeldauwbestrijding uitgevoerd.

Teelt 2:

Na de eerste (inregel)teelt is een volgteelt van start gegaan die onder najaarsomstandigheden te bewolkt en te warm van start ging. Het gewas groeide weelderig en was daardoor vrij zwak.

Er is in het begin van de teelt van bovenaf watergegeven m.b.v. beregening. Later is afhanke­

lijk van de proefbehandeling omgeschakeld naar watergeven van onderaf. De smetbestrijding is in twee fasen uitgevoerd. De eerste keer is met halve doseringen gespoten. De tweede keer is Thiram gestoven in plaats spuiten. In deze teelt is met Aliette de meeldauwbestrijding uitge­

voerd.

Uitvoering en waarnemingen Teelt 1:

Van de objecten is per objekt de produktie d.m.v. het bruto- en afvalgewicht bepaald.

Daarnaast zijn kwalitatieve waarnemingen verricht om de kwaliteitsaspekten vast te stellen. Om inzicht te krijgen in de waterstromen zijn van de behandelingen afzonderlijk door registratie de watergift, het drainwater, het percentage drainwater en de wateropname bepaald.

Teelt 2:

In deze teelt zijn evenals in de 1e teelt produktie- en kwaliteitswaarnemingen gedaan. Ook de registratie van de watergift en drain is omwille van berekening van drainpercentages en water­

opname weergegeven in dit verslag.

RESULTATEN

Tabel 1. Produktiegegevens 1e teelt.

watergeefsysteem teeltmedium nettogewicht (kg/100 stuks) afval %

A. traditioneel zand 28,4 22,6

B. hoog waterniveau lava 22,6 18,6

C. eb/vloed zand 30,6 18,9

D. laag waterniveau zand 22,7 15,4

D. laag waterniveau

kasgrond 27,6 22,8

De Objekten A (tradioneel) en C (eb/vloed) hebben betrouwbaar hogere kropgewichten dan de behandelingen B en D (niveaus). Het percentage afval is van tradioneel watergeven (A) het hoogst. Doordat in de overige behandelingen niet van bovenaf is watergegeven is de onder­

kant van het gewas beter.

De belangrijkste oorzaak voor het sterk achterblijven van de Objekten B en D is zuurstofgebrek in het wortelmedium. Het blijvend natte substraat en te weinig uitwisseling van lucht gaven een sterk vertraagde groei. Het gewas bleef achter in omvang, waardoor weinig kropvorming opt­

rad. Opvallend detail was de pleksgewijze groeiachterstand. Naarmate de afstand van het waterinlaatpunt groter werd, was het beeld duidelijker. De verklaring hiervoor kan gezocht wor­

den in het feit dat bij het aanvullen van het waterniveau bij het inlaatpunt een korte periode een pleksgewijze vloedniveau ontstond. Hierdoor werd na het wegzakken van het water een lucht-uitwisseling bereikt.

De belangrijkste kwaliteitsvergelijkingen tussen de Objekten betroffen de eerder genoemde groeiafwijkingen tussen de Objekten als gevolg van de watergeefbehandelingen.

In vergelijking met de teelt op kasgrond kwam er beduidend minder geel blad voor. In de behan­

delingen waarin van onderaf werd watergegeven werd minder geel blad en vooral weinig smet gevonden. In de standaardbehandeling waarin van bovenaf is watergegeven kwam het mees­

te geel blad en vooral veel smet voor.

De omvang van de kroppen waren voldoende, behalve de behandeling met niveauregeling. De hartvulling was van de substraten beter dan van de grond.

In de volgende teelt worden de behandelingen met de vaste waterniveaus aangepast, vanwe­

ge de teleurstellende resultaten en het feit dat in het winterseizoen problemen met zuurstof nog groter zullen worden.

Tabel 2. Registratiegegevens watergift en drain 1e teelt.

watergeefsysteem teeltmedium watergift % drain verdamping

periode 9 periode 10 periode 11 totaal gemidd. totaal A. traditioneel zand 123,28 83,16 53,03 218,39 39 61,84 B. hoog waterniveau lava 102,96 69,82 44,56 183,32 133 22,23 C. eb/vloed zand 634,49 494,07 104,78 1178,22 nb nb D. laag waterniveau zand 128,45 69,98 46,18 208,95 51 30,79

In tabel 2 zijn de resultaten van de registratie van watergift en het drainwater weergegeven. De cijfers (in liters/m2 totaal) geven een indicatie op basis van etmaalcijfers. Door technische pro­

blemen zijn een aantal registraties onjuist. Deze niet beschikbare cijfers zijn in de tabel door 'nb' aangegeven. De gerealiseerde watergift is onderverdeeld in de drie teeltperioden waarin de teelt heeft plaatsgevonden.

Bij de gerealiseerde watergift valt de hoge watergift op van het eb- en vloed-systeem. Ook is de watergift van de behandeling traditioneel beregenen hoger dan de behandelingen met vaste waterniveaus. Met name uit de verdampingscijfers blijkt (voor zover beschikbaar) het waterge­

ven door beregenen een hogere verdamping te hebben dan de behandelingen met onderlangs watergeven. De behandeling eb en vloed is niet volledig geregistreerd, met name door een aantal aanloopproblemen in het begin van de teelt. Van dit systeem mag worden verwacht dat door het opzetten van het water en het verlagen ervan de hoeveelheid gegeven water even­

eens als drainwater wordt ingezameld. De hoeveelheid verdampt water zal ongeveer tussen behandeling A en de behandelingen B en D liggen. Doordat lava weinig water vasthoudt ligt het drainpercentage hoog. De verdamping is bij dit materiaal kleiner, doordat er minder verdamping van water uit de oppervlakte plaatsvindt.

De produktie van de substraatbedden geeft in de eerste teelt onderling grote verschillen. Na de tweede teelt zijn de onderlinge verschillen kleiner geworden door aanpassing van de behan­

delingen.

De traditionele watergeef methode, d.m.v. beregenen geeft een goed netto kropgewicht, waar­

bij de hoeveelhied beduidend groter is dan van de behandelingen met watergeven van onder­

af. De eb- en vloed-methode voldoet erg goed. Uit de watergiftregistratie blijkt dat deze metho­

de veel water wordt verplaatst, hetgeen de kosten van het systeem aanzienlijk duurder maakt.

Omdat door te weinig luchtuitwisseling in de behandelingen met vaste waterniveaus zuurstof­

gebrek ontstond bleven deze Objekten teveel achter in produktie. Deze behandelingen zijn in de 2e teelt aangevuld met het opzetten van een klein vloed-niveau. De resultaten hiervan zijn aanmerkelijk beter dan in de 1 e teelt. De eerder gevonden verschillen blijken in de 2e teelt sterk gereduceerd te zijn. De watergift is bij de behandelingen met waterniveaus wel toegenomen.

Het totaal blijft echter wel achter bij de behandeling eb en vloed.

CONCLUSIE

Uit de ervaringen met de materialen blijkt dat de laagdikte van 10 cm laag is. Grof metselzand blijft door de geringe laagdikte erg nat, waardoor snel zuurstof gebrek optreedt. Vooral aan de oppervlakte vindt door veel verdamping een snelle uitdroging plaats. Ook perspotten drogen hierdoor makkelijk uit. De beste ervaringen zijn opgedaan met het bovenlangs watergeven door de beregening tijdens de start van de teelt. Dieper planten voorkomt een snelle uitdroging van de perspotten.

Lava heeft geen capillaire opstijging door de vrij grove opbouw. Met dit materiaal is in het mate­

riaal geen vochtbuffering aanwezig waardoor het watergeven kritisch uitgevoerd moet worden.

In dit materiaal is een hoger waterniveau aangehouden. In deze behandeling zijn na de aan­

loopproblemen door zuurstofgebrek redelijk goede resultaten bereikt.

Van bovenaf watergeven moet bij regelmatig water geven worden beperkt. Minder beurten zijn nodig om teveel produktieverlies te voorkomen. Van onderaf water geven heeft een positief effekt op de kleinere hoeveelheid smet en geel blad. Met name de omvang wordt positief beïn­

vloed. De verschillen in hartvulling zijn onduidelijk.

Door het watergeven van onderaf is de smetbestrijding minder noodzakelijk. In de proeven is met lagere concentraties gewerkt.

In het jaarverslag van 1995 zullen opnieuw resultaten worden gepubliceerd.

KOMKOMMER ZW564

ONDERZOEK NAAR DE INVLOED VAN OOGSTFREQUENTIE EN WATERGIFT OP 'ZWARTE' VRUCHTEN IN EEN STOOKTEELT

INLEIDING

Met name in stookteelten komt bijna ieder voorjaar een moment voor dat er op vele bedrijven 'zwarte' vruchten ontstaan. Zwarte vruchten zijn donkergroene vruchten met licht vruchtvlees, ze smaken zoet, ze zijn korter en ze zijn slechter houdbaar. Ten onrechte worden vaak donke­

re komkommers als zwarte vruchten gezien. 'Zwarte' vruchten worden ook wel 'gummiberen' genoemd.

Afwijkende vruchten veroorzaken ongewenste opbrengstderving. Door registratie en enquêtes blijken op de meeste bedrijven in meer of mindere mate zwarte vruchten aangetroffen te wor­

den. De periode waarin zwarte vruchten voorkomen is afhankelijk van de plantdatum en varieert van eind maart tot half mei. Vaak is er in deze periode sprake van sterke wisselingen in het weer. In week 9 -12 is er gemiddeld meestal minder licht. In deze periode neemt de plant-belasting sterk toe. Vaak wordt, vanwege de verminderde lichtsom, de (etmaal)temperatuur in die periode niet aangepast.

Zwarte vruchten lijken vooral vruchten te zijn met een langere uitgroeiduur (ongeveer 40 dagen). Bovendien betreft het vaak de laatste vruchten van de hoofdrank of juist de eerste van een nieuwe rank. In deze gevallen is er een grote plantbelasting. Naast de hogere plantbelas-ting spelen hierbij de buitenomstandigheden, de wortelactiviteit en de uitgroeiduur van de vruchten een rol. Tijdens perioden met veel zwarte vruchten wordt doorgaans ook meer stek gesneden. Ook weersovergangen van dompig weer (donker, hoge R.V.) naar scherp weer wor­

den vaak gevolgd door zwarte vruchten. In deze gevallen lijken halfwas vruchten te stoppen met groeien en worden zwart. De kleine vruchten worden stek, terwijl de grote vruchten nor­

maal uitgroeien. Een vaak gehoorde opmerking is ook dat plaatsen met meeldauw en langs gevels meer zwarte vruchten geven.

PROEFOPZET Code : Behandeling

1. praktijkgift, 's nachts niet watergeven

2. praktijkgift + 's nachts watergeven vanaf toenemende kansen op zwarte vruchten Code : Behandeling

A Eén keer per week oogsten C Drie keer per week oogsten D Vijf keer per week oogsten

E Eén keer per week, na weersomslag vijf keer per week F Vijf keer per week, na weersomslag één keer per week

De behandelingen zijn gericht op het beïnvloeden van de plantbelasting en de invloed van het wel of niet continu watergeven. De wisselobjekten E en F zijn bedoeld om een schokeffekt teweeg te brengen in de plantbelasting van de plant.

PROEFOMSTANDIGHEDEN

In vergelijking met de praktijk hebben zich geen teelttechnische problemen voorgedaan De bio­

logische bestrijding is goed verlopen. Er is met een temperatuur van 21 °C 's nachts en 23 °C overdag naar de draad gestookt, waarna de teelt is voortgezet met een stooktemperatuur van ongeveer 19 °C 's nachts en 21 °C overdag. Er is geen gebruik gemaakt van een voornacht­

verlaging. Door de invloed van de proefbehandelingen is de gemiddelde gewasstand en het produktieniveau beïnvloed.

Uitvoering en waarnemingen

Door oogstfrequentie is getracht verschillende niveaus van plantbelasting te krijgen. Uit erva­

ringen is bekend dat vaker oogsten leidt tot meer oogstbare vruchten, maar dat minder vaak oogsten leidt tot meer kg's en zwaardere vruchten. In deze teelt is uitgegaan van drie variaties, nl. 1 x, 3x en 5x oogsten per week. Aanvullend is een extra behandeling in de proef opgeno­

men. In twee extra Objekten wordt bij ongunstige omstandigheden gewisseld in oogstfrequen­

tie. Bij deze twee extremen zal resp. van 1x per week oogsten naar 5x per week gaan en zal de andere behandeling van 5x oogsten daarna nog 1 x per week worden geoogst. Het moment van wisselen hing af van de buitenomstandigheden, nl. overgang van donker naar scherp weer, en de hoeveelheid stam- en rankvrachten aan de plant. Dit zal in de plant leiden tot een

schok-effekt. Met de wissel is gewacht tot de oogst van de laatste stamvruchten en de eerste rank-vruchten. Bij alle vijf behandelingen is bovendien op twee verschillende manieren watergege-ven. In twee afzonderlijke kraanvakken is watergeven zoals gebruikelijk in de praktijk (alleen overdag). In het andere kraanvak is tevens 's nachts watergegeven.

De oogstfrequentiebehandelingen zijn ook onderzocht op ROC Vleuten, terwijl naar watergeef-behandelingen onderzoek is gedaan door ROC Klazienaveen. Van iedere oogst zijn de gebrui­

kelijke oogstwaarnemingen gedaan, aangevuld door het registreren van zwarte vruchten. In het begin van de teelt waren er veel twijfelachtige vruchten en bleek in veel gevallen 'zwarte' vruch­

ten een donkere komkommer te zijn. Later waren er meer zwarte vruchten. In de houdbaar­

heidscontrole zijn alle geoogste 'zwarte' vruchten weggezet. In de gevallen waar ten onrechte sprake van 'zwarte' vruchten was zijn alsnog de desbetreffende vruchten bij de exportproduk-tie opgeteld.

RESULTATEN

Tabel 1. Produktiegegevens 's nachts niet druppelen.

st. tot/m2 kg tot/m2 gem.vr.gew. kg stek/m2

A1 x/week 52,1 31,94 521 4,78

C 3x/week 59,9 28,24 382 5,32

D 5x/week 61,1 28,07 360 6,04

E 1-5x/week 58,0 27,77 387 5,31

F 5-1 x/week 54,3 29,87 467 4,49

Toelichting en bespreking

In tabel 1 zijn de produktiegegevens tot en met 24 mei 1994 weergegeven. Dit was het einde van de teelt. De resultaten zijn afkomstig van het kraanvak waarin uitsluitend overdag is water-gegeven. Naarmate de oogstfrequentie groter is neemt het aantal geoogste vruchten toe. De behandelingen A en F geven een betrouwbaar hogere produktie dan de behandelingen C, D en E. De verschillen tussen A en F onderling zijn klein en zijn evenals de verschillen tussen C, D en E en niet betrouwbaar.

Tabel 2. Produktiegegevens 's nachts wel druppelen.

st. tot/m2 kg tot/m2 gem.vr.gew. kg stek/m2

A 1 x/week 52,0 31,01 510 4,48

C 3x/week 52,7 25,38 390 4,82

D 5x/week 58,5 27,31 364 6,05

E 1-5x/week 58,9 28,87 395 5,63

F 5-1 x/week 55,0 30,44 472 4,49

Toelichting en bespreking

In tabel 2 zijn eveneens de produktiegegevens tot het eind van de teelt weergegeven. Deze resultaten zijn van het kraanvak waarin aanvullend 's nachts is gedruppeld vanaf 18 februari 1994. Halverwege de teelt neemt naarmate vaker wordt geoogst het aantal geoogste vruchten toe, maar zijn als gevolg van verschillen in het gemiddeld vruchtgewicht geen duidelijke ver­

schillen in kg-produktie tussen de oogstfrequentie behandelingen. De conclusies aan het eind van de teelt, zoals is weergegeven in de tabel, verschillen niet van tabel 1.

Tabel 3. Kwaliteitsgegevens wel/niet 's nachts druppelen.

kg/m2 klasse 1 +2 percentage binnenland

nacht - nacht + nacht - nacht +

A1 x/week 27,16 26,53 9;9 10,9

C 3x/week 22,92 20,55 11,8 13,2

D 5x/week 22,03 21,26 13,0 13,1

E 1-5x/week 22,46 23,24 11,1 12,2

F 5-1 x/week 25,38 25,96 10,7 10,5

Toelichting en bespreking

In tabel 3 worden de kwaliteitsverschillen vergeleken van het effekt van het wel of niet 's nachts druppelen.

De watergiftbehandelingen onderling geven tot begin april betrouwbare verschillen. Hierbij geeft 's nachts niet watergeven een hogere kg-produktie klasse 1+2. Deze verschillen zijn aan het eind van de teelt niet meer betrouwbaar. Het percentage binnenland wordt niet beïnvloed door het wel of niet 's nachts watergeven. Uit de resultaten kan worden afgeleid dat minder vaak oogsten een gunstig effekt heeft op de hoeveelheid klasse 1+2 in kg/m2.

Tabel 4. Zwarte vruchten.

kg/m2 st/m2 percentage

nacht - nacht + nacht - nacht + nacht - nacht +

A 1 x/week 0,45 0,29 1,23 0,68 2,31 1,28

C 3x/week 0,20 0,06 0,64 0,23 1,07 0,42

D 5x/week 0,14 0,29 0,50 1,09 0,80 1,80

E 1-5x/week 0,12 0,12 0,59 0,41 0,99 0,69

F 5-1 x/week 0,69 0,17 1,45 0,55 2,69 0,96

Toelichting en bespreking

In de tabel 4 zijn de resultaten van de oogstfrequentie en het wel of niet 's nachts watergeven op de hoeveelheid zwarte vruchten weergegeven. Hieruit blijkt dat er geen overtuigende ver­

schillen in zwarte vruchten tussen de behandelingen zijn. De verschillen zijn bij het niet 's nachts druppelen wat duidelijker. Door verschillen tussen de herhalingen zijn de resultaten onbetrouwbaar. De resultaten van 's nachts wel druppelen geven een onduidelijk beeld op de invloed van zwarte vruchten.

Overige informatie

De resultaten van dezelfde proefopzet in Vleuten (zonder watergift behandelingen) gaven dezelfde uitkomsten als in Westmaas. Naarmate minder vaak werd geoogst kwamen iets meer zwarte vruchten voor. Dit was eveneens het geval in de wisselobjekten E en F. De verschillen waren echter klein. De hoeveelheden zwarte vruchten die werden aangetroffen zijn daarvoor evenals in Westmaas te klein. Enkele andere gemaakte opmerkingen over zwarte vruchten houden eveneens een verband met de plantbelasting. De vruchten, zowel licht als zwaar, wor­

den vooral in april en mei geconstateerd. De uitgroei is lang (wachtkamervrucht). Bij de eerste stralingspiek in het voorjaar hangen de gewassen vol met veel vruchten. Uit de veranderingen in klimaat en watergift ontstaan zwarte vruchten. Veelal zijn dit de laatste vruchten van de stam

den vooral in april en mei geconstateerd. De uitgroei is lang (wachtkamervrucht). Bij de eerste stralingspiek in het voorjaar hangen de gewassen vol met veel vruchten. Uit de veranderingen in klimaat en watergift ontstaan zwarte vruchten. Veelal zijn dit de laatste vruchten van de stam