INLEIDING
In de praktijk werden verschillen geconstateerd binnen partijen witlof die onder verschillende omstandigheden werden ontdooid. In dit onderzoek wordt het effect nagegaan van de omge
vingstemperatuur bij ontdooien van witlofwortels op de lofproduktie en kwaliteit van het gepro
duceerde lof. Mogelijke effecten werden voorzien van enerzijds uitdroging van wortels, vooral aan de buitenzijde van de kist, en anderzijds van de temperatuurstoot die bij hogere tempera
turen gegeven wordt. Een temperatuurstoot zou effect kunnen hebben vanwege suikeromzet
tingen die erdoor geïnduceerd worden.
PROEFOPZET
In tabel 1 staan de ontdooibehandelingen vermeld. Daarnaast worden wortelmonsters onder
zocht afkomstig van diverse plaatsen in de kisten waarin de wortels worden bewaard en behan
deld.
De ontdooibehandelingen bestaan uit drie temperaturen en twee tijdstippen van uitvoering.
Twee weken voor opzetten van de wortels worden de eerste drie ontdooibehandelingen uitge
voerd. Per temperatuur kan dan worden bepaald hoelang het duurt voor de kisten geheel zijn ontdooid. Vervolgens wordt het tijdstip van de tweede serie van ontdooitemperaturen gekozen op grond van de vastgestelde benodigde tijd. Dit betekent dat de wortels van deze tweede serie in alle gevallen op de dag voor opzetten ontdooid zijn.
Tabel 1. Opzet van de proef.
behandeling tijdstip temperatuur
A 2 weken voor opzetten _ 5 °C
B 2 weken voor opzetten " 12 °C
C 2 weken voor opzetten 17 °C
D kort.voor opzetten 5 °C
E kort voor opzetten 12 °C
F kort voor opzetten 17 °C
Iedere behandeling wordt met drie (kuubs)kisten uitgevoerd. In iedere kist wordt onderscheid gemaakt naar drie plaatsen in de kist:
monster 1. halverwege de kist in het midden
monster 2. halverwege de kist naast wand van de kist monster 3. bovenop de kist in het midden
Aldus zijn er 18 objecten. De proef wordt in drievoud uitgevoerd.
PROEFVELDGEGEVENS EN UITVOERING
De proef werd uitgevoerd met wortels van het ras Salsa. Per veldje werden 60 wortels in een netzak op de betreffende plaats in een kuubskist geplaatst. De wortels in de kuubskisten wer
den bij het in bewaring brengen op 23 november natgemaakt en ingehoesd in plasticfolie.
De eerste keer dat wortels te ontdooien werden gezet (behandelingen A, B en C) was op 16 maart. Het temperatuurverloop van de diverse plaatsen in de kist werd geregistreerd. Nadat alle wortels van een temperatuurbehandeling waren ontdooid werden de kisten bij 1 °C gezet.
De kisten van behandeling D werden op 23 maart te ontdooien gezet. Voor de behandelingen E en F (respectievelijk 12 °C en 17 °C) was dit 25 maart en 26 maart. De wortels van alle 6 tem
peratuur/tijdstip behandelingen werden op 1 april opgezet. De luchttemperatuur was 13 °C en de watertemperatuur was 15 °C. De proef werd 21 maart geoogst. Hierbij werd per sortering de opbrengst bepaald. Ook werd de pitlengte en het percentage bruine pit bepaald. Het lof werd vervolgens gedurende een week bij 12 °C weggezet om de houdbaarheid van het lof te beoor
delen. De gemeten opbrengsten werden verrekend met de gemeten pitlengte om opbrengstef
fecten door verschillen van rijpheid van het lof te corrigeren.
RESULTATEN
De wortels die bij 5 °C ontdooid werden, waren na 2 tot 8 dagen ontdooid afhankelijk van de plaats van de wortels in de kist. Bij 12 °C bedroeg de tijd die benodigd bleek om te ontdooien 1 tot 5 dagen en bij 17 °C bedroeg deze tijd 1 tot 4 dagen.
In tabel 2 staan de opbrengsten vermeld voor alle zes behandelingen. Van kwaliteit I staan de opbrengsten voor de drie monsters (plaats van de wortels in de kuubskist) per object apart ver
meld. Van de objecten die twee weken voor opzetten werden ontdooid werden de hoogste opbrengsten gemiddeld over de behandelingen, gevonden bij de laagste ontdooitemperatuur:
5 °C (object A). Van de objecten die kort voor opzetten van de wortels werden ontdooid, heeft
daarentegen het object met de hoogste ontdooitemperatuur (17 °C) de hoogste opbrengsten.
Dit effect is bij de totale opbrengst groter dan bij de opbrengst kwaliteit I. Er werd geen betrouw
bare invloed gevonden van de plaats van de wortels in de kuubskist op de opbrengst kwaliteit I. Dit is opvallend gezien het temperatuurverloop van de wortels op verschillende plaatsen in de kist gedurende het ontdooien. Wel hebben sommige combinaties van behandeling en wor
tellocatie in de kist, een gemiddeld hogere opbrengst dan andere. Het is voorstelbaar dat dit samenhangt met het temperatuursverloop en de bereikte temperatuur op een bepaalde plaats in de kist. Zo heeft van object E (12 °C) monster 3 (bovenop kist) een relatief hoge opbrengst en hebben juist monster 1 en 2 (wortels halverwege in de kist) van object F ook een relatief hoge opbrengst. Het gemeten temperatuurverloop van deze objecten op deze plaatsen in de kist was vergelijkbaar.
Tabel 2. Opbrengsten (kg/100 wortels) per object en opbrengst (kg/100 wortels) kwaliteit-I per object en per plaats van wortel in de kist, percentage kort lof en % bruine pit.
behandeling . totaal opzetten werden ontdooid bij 12 °C of 17 °C, had voor circa 25% last van holle pitten tegen 10%
gemiddeld in de proef.
Hoewel bij de monsters afkomstig van boven uit de kist iets meer vochtverlies werd gemeten liep het percentage holle pit in de proef niet gelijk op met het gemeten vochtverlies. Het per
centage vochtverlies vanaf inslag tot en met opzetten van de wortels was bij de wortels bove
nin de kist gemiddeld 2,4%, middenin maar aan de kant van de kist was dit 0,9% en middenin de kist nam het gewicht van de wortels gemiddeld toe met 1,1%. Daarbij was het gewichtsver
lies van de wortels als, gemiddelde van de drie monsters per kist, iets groter naarmate de omgevingstemperatuur bij ontdooien lager was geweest en het ontdooien dus langer had geduurd; het vochtverlies bedroeg respectievelijk 1,8%, 0,4% en 0,1% voor 5°C, 12 °Cen 17 °C.
Tabel 3. Beoordeling van de houdbaarheid van het lof (0-9).
behandeling roodverkleuring bruinrand natrot alg. indruk
A 8 9 7 6
In tabel 3 staan de resultaten van de houdbaarheidstest vermeld. De verschillen tussen de objecten waren niet groot. De beoordeling voor natrot van de objecten die kort voor opzetten van de wortels werden ontdooid was iets beter dan van de objecten die twee weken voor opzet
ten werden ontdooid.
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
Bij een lage ontdooitemperatuur en een langere ontdooiperiode trad iets meer vochtverlies op dan bij hogere temperatuur en een korte ontdooiperiode. Deze verschillen waren echter maar gering.
Wanneer in deze proef de wortels twee weken voor opzetten werden ontdooid was het trekre-sultaat beter naarmate bij lagere temperatuur werden ontdooid. Wanneer deze wortels kort voor opzetten werden ontdooid was het trekresultaat juist beter wanneer de wortels bij hogere temperatuur werden ontdooid. De beste objecten in deze proef waren ontdooien bij 5 °C twee weken voor opzetten en ontdooien bij 17 °C kort voor opzetten. Blijkbaar was het bij deze par
tij wortels mogelijk de trekgeschiktheid te beïnvloeden door de temperatuur bij en moment van ontdooien. Of dit soort effecten algemeen te verwachten zijn en of deze dan ook altijd in dezelf
de richting zullen werken is niet duidelijk. Verder onderzoek naar ontdooitemperaturen en in zijn algemeenheid naar temperatuurbehandelingen tijdens de bewaring van witlofwortels wordt komend jaar op diverse plaatsen uitgevoerd en moet meer duidelijkheid brengen.
Enigszins tegen de verwachting in, was invloed van de plaats van de wortels in de kist op de verkregen opbrengsten in zijn algemeenheid beperkt.
De aantasting door natrot in de nabewaring was werd bij de objecten die twee weken voor opzetten werden ontdooid iets beter beoordeeld dan van de objecten die vlak voor opzetten werden ontdooid.
IJSBERGSLA ZW706
BESTRIJDING VAN BLADLUIS M.B.V. INSEKTENGAAS
INLEIDING
De teelt van ijsbergsla kent enkele grote plagen, waaronder bladluizen. Deze proef is een ver
volg op het onderzoek met insektengaas van het PAGV, waaruit bleek dat insektengaas het gewas beschermt tegen mineervlieg en luizen. De kwaliteit van het geoogste produkt viel ech
ter tegen onder het insektengaas. Door het gaas een eindje van het gewas af te halen, zal wor
den getracht de kwaliteit van de ijsbergsla te verbeteren.
Om de teelt vrij van luis te houden, is het erg belangrijk dat de grond en de slaplantjes vrij zijn van luizen op het moment dat het insektengaas over de planten gaat. Vandaar dat er altijd voor het aanbrengen van het gaas op het gewas en als het gaas erop ligt met insecticide wordt ges
poten.
PROEFOPZET
De volgende objecten zijn in de proef opgenomen.
A: onbedekt en geen luisbestrijding.
B: insektengaas ongeveer 35 cm van grond af.
C: insektengaas op gewas.
D: onbedekt met regelmatige luisbestrijding.
Als insektengaas is het Lanet insektengaas gebruikt met maaswijdte van 0,6 x 0,6 mm. Dit gaas was vorig jaar ook al eens gebruikt. De proef lag in vier herhalingen.
Bij object B is er om het gaas van het gewas af te halen gebruik gemaakt van plastic bogen.
PROEFVELDGEGEVENS EN UITVOERING
Ras: Keivin
Plantdatum: 26 juli 1994 Plantafstand: 30 x 30 cm
Oogstdata: 8 en 12 september 1994
De objecten met insektengaas zijn net na het planten gespoten met Pirimor. Twee dagen na het planten is er nog een keer over het gaas met Pirimor gespoten. De bespuitingen van object D zijn uitgevoerd op 2 augustus (Dimethoaat), 9 augustus (Mevinfos), 12 augustus (Pirimor), 16 augustus (Pirimor), 18 augustus (Mevinfos), 24 augustus (Pirimor), 1 september (Pirimor), 8 september (Mevinfos).
Op 4 augustus heeft een hagelbui de onbedekte veldjes enigszins beschadigd. De veldjes met insektengaas hadden weinig schade. Het hele veld heeft zich vrij snel hersteld.
Er is geoogst op 8 en 12 septemer. Bij de oogst werden er 25 planten per veldje gesneden.
Deze planten werden gewogen, en gesorteerd op klasse I, II of niet veilbaar. Van 10 bollen werd de diameter en vastheid bepaald. Op 12 september werd van 25 planten het aantal luizen in de bol en op het omblad bepaald. Het produkt werd na de oogst vernietigd.
RESULTATEN
In tabel 1 zijn het aantal luizen in de bol en op het omblad op 12 september vermeld.
Tabef 1. Aantal luizen in bol en omblad van ijsbergsla (gevleugeld en ongevleugeld) op 12 september 1994.
object omblad bol
object
gevleugeld ongevleugeld gevleugeld ongevleugeld
A 0,4 7,7 0,3 19,1 object D (praktijk) betrouwbaar minder ongevleugelde luizen in zowel het omblad als de bol dan in de overige objecten. Ook zaten er bij onbehandeld betrouwbaar minder luizen in het omblad dan bij insektengaas. Bij gebruik van insektengaas op het gewas was het aantal luizen in de bol minder dan bij insektengaas een eindje van gewas en onbehandeld.
Bij object A zater er zeker in het omblad minder luizen dan bij de objecten met insektengaas.
Dit zou kunnen komen door de gunstige temperaturen onder het gaas, zodat de luizen zich daar beter thuis voelen. Ook zou het ontbreken van natuurlijke vijanden onder het insektengaas een rol kunnen spelen.
Bij veel bespuitingen was het aantal luizén in het omblad goed onder controle gehouden. In de bol waren toch nog luizen te vinden.
De resultaten van de oogst zijn weergegeven in tabel 2 en 3.
Tabel 2. Opbrengst en kwaliteit ijsbergsla op 8 september 1994 (eerste oogst).
object gemiddeld
Bij gebruik van insektengaas een eindje van gewas af was het bolgewicht betrouwbaar hoger.
Dit is een gevolg van vervroeging door afdekking. Bij de objecten A (onbehandeld) en D (prak
tijk) viel ongeveer 10% van de bollen niet in klasse I omdat ze te licht waren. De bollen bij het insektengaas een eindje van het gewas af hadden een grotere omvang en waren vaster dan de onbedekte objecten. Tussen de objecten B (insektengaas een eindje boven gewas) en C (insektengaas op gewas) zaten betrouwbare verschillen qua bolgewicht, diameter en pitlengte, waarbij het insektengaas een eindje van het gewas afhalen er beter uit kwam.
Qua gewicht bleven de onbedekte veldjes (onbehandeld en praktijk) een eind achter. Dit komt waarschijnlijk door de hagelbui op 4 augustus.
De kwaliteit van object C was betrouwbaar slechter dan van de andere objecten. Het lagere percentage kwaliteit I bij de objecten B en C werd voornamelijk veroorzaakt door rand en bol-rot. Bij object B kwam 17% in niet veilbaar terecht door rand en bolrot en bij object C was dit 28%.
Tabel 3. Opbrengst en kwaliteit ijsbergsla op 12 september 1994 (tweede oogst).
object gemiddeld
Bij de oogst op 12 september was het bolgewicht van object B (insektengaas een eindje van het gewas af) betrouwbaar hoger en de diameter betrouwbaar groter dan bij de andere objec
ten. Tussen de objecten met insektengaas zaten er significante verschillen qua bolgewicht, dia
meter en 'pitlengte. Uit tabel 3 blijkt dat de objecten met insektengaas kwalitatief slechter waren dan de andere objecten. Er zat weinig kwaliteitsverschil tussen de objecten A en D. Bij de objecten met insektengaas kwam er erg veel rand en bolrot voor. Bij object B was 37% van de bollen niet veilbaar door rand en bolrot. Bij object C was dit 45%.
CONCLUSIE
* Het insektengaas heeft in deze proef niet voldaan. Onder het insektengaas kwamen meer lui
zen én meer rand en bolrot voor.
* Het gebruik van insektengaas leidt in deze proef tot vervroeging, hoewel hagelschade van de onbedekte veldjes ook een rol kan spelen.
* Het insektengaas een eindje van het gewas afhalen gaf geen betrouwbaar beter resultaat op de kwaliteit dan het insektengaas op het gewas leggen.
* Bij de oogst werden er nog veel luizen op het omblad en de bol aangetroffen.
* De kwaliteit van de ijssla van de onbedekte veldjes was beter dan van de veldjes waarbij het insektengaas op het gewas lag. Dit komt waarschijnlijk door meer rand en bolrot.
* Door bedekking en zo mogelijk ook door hagelschade werd de oogst van de objecten B en C met ongeveer een week vervroegd. Bij gelijke oogstdatum waren de kroppen van deze objec
ten ongeveer 200 gram zwaarder.