• No results found

2 De achtergronden van de Ad Alexandrum

3 De hoofdlijnen van de

3.1 Zeven typen redevoeringen (deel 1)

Deel 1, hoofdstuk 1-5, kan in hoofdzaak54 als volgt in schema gebracht worden.

genos dêmêgorikon eidos protreptikon

politieke rede, letterlijk (aanradende ondersoort) rede voor het eidos apotreptikon

volk55) (afradende ondersoort)

genos epideiktikon eidos enkômiastikon

(gelegenheidsrede) (lovende ondersoort)

eidos psektikon

(lakende ondersoort)

genos dikanikon eidos katêgorikon

(gerechtelijke rede) (aanklagende ondersoort)

eidos apologêtikon

eidos exetastikon

(kritisch-onderzoekende ondersoort)

Dit schema doet, op de onderzoekende ondersoort na, erg denken aan de hoofd- en ondersoorten die Aristoteles in Rhetorica 1.3 bij de redevoerin-gen onderscheidt. Het is echter de vraag of de hoofdsoorten uit de eerste kolom wel in de oorspronkelijke tekst van de Ad Alexandrum genoemd zijn. Misschien zijn ze in latere tijden in de openingszin en enkele verder-opstaande overgangszinnen toegevoegd om de uiteenzetting meer in overeenstemming te brengen met de leer van Aristoteles, de toen veron-derstelde auteur.56Voor de zakelijke inhoud van de Ad Alexandrum maakt dit niet veel uit. Of de hoofdsoorten nu wel of niet als begrippen aanwe-zig waren, het is duidelijk dat de schrijver in elk geval de drie argumenta-tieve situaties die ermee corresponderen in het vizier had.57Ja, we kunnen zelfs constateren dat door de consequent paarsgewijze behandeling bij hem beter dan bij Aristoteles uitkomt dat aan- en afraden, loven en laken en aanklagen en verdedigen de tegengestelde bijdragen van twee partijen aan één discussie (kunnen) zijn.

In feite vormen in hoofdstuk 1-5 de zeven subtypen de kaders van de uiteenzetting. De volgende analyse volgt deze aanpak op de voet. Hierbij moet bedacht worden dat de drie paren ondersoorten weliswaar in het bij-zonder vallen onder de hoofdsoorten waar ze achter staan (of, als deze toegevoegd zijn, horen bij de drie argumentatieve situaties), maar dat bij-voorbeeld ook een gerechtelijke spreker kan laken (onder meer de getui-gen van de tegetui-genpartij) en een politieke spreker zich kan verdedigetui-gen (onder andere tegen een verdachtmaking).58De ondersoorten moeten met andere woorden niet slechts als soorten redevoeringen, maar ook als func-tionele categorieën opgevat worden: als taalhandelingen die de strekking van een bepaalde passage in een redevoering bepalen.59De onderzoeken-de subsoort kan ook op zichzelf, zononderzoeken-der aparte naam voor onderzoeken-de hoofdsoort, gebruikt worden, maar wordt meestal in het kader van de zes andere sub-soorten toegepast (37.1: 45a30-31). Een voorbeeld van dit laatste is het atta-queren van een getuige (15.4).

Aan- en afraden (hoofdstuk 1 en 2)

De behandeling bij aan- en afraden, die het meest uitvoerig en systema-tisch is, valt in tweeën uiteen. In hoofdstuk 1 worden algemene richtlijnen gegeven voor overleg over privézaken en politieke redes over welke onderwerpen dan ook. In hoofdstuk 2 volgen specifieke adviezen voor politieke vergaderingen over bepaalde onderwerpen.

Hoofdstuk 1 bevat een van de beste en belangrijkste uiteenzettingen van het gehele werk. De grote lijn ervan is als volgt.60

De schrijver opent in 1.3 met definities van aan- en afraden: mensen tot 32

bepaalde handelingen aanzetten, respectievelijk van bepaalde handelin-gen afhouden.61

Daarna geeft hij in 1.4-5 een uitputtende opsomming van eigenschap-pen waarvan de aanrader moet aantonen dat de aanbevolen handelingen die bezitten (de afrader moet aantonen dat deze handelingen de tegenge-stelde eigenschappen bezitten): rechtvaardig (dikaion), wettig (nomimon), voordelig (sympheron), eervol (kalon), aangenaam (hêdy) en gemakkelijk uitvoerbaar (rhaidion). Als dit laatste, bij moeilijke zaken, niet mogelijk is, moet aangetoond worden dat ze mogelijk (dynaton) en noodzakelijk

(anan-kaion) zijn (1.4-5: 21b23-27).62

In de derde plaats volgt vanaf 1.7 een nadere behandeling van deze eigenschappen. Er worden vooral verschillende toestanden, gebeurtenis-sen of handelingen onderscheiden die aanspraak kunnen maken op de predikaten ‘rechtvaardig’ enzovoorts. Met de zo ontstane indelingen kan men aantonen dat de aanbevolen of ontraden handeling een bepaalde eigenschap heeft. Om bijvoorbeeld het ‘voordelige’ van iets aan te tonen, kan gebruikgemaakt worden van indelingen van voordelige zaken (1.9-11). Zo kan iets voordelig zijn voor het individu en voor de gemeenschap (respectievelijk te gebruiken in privé- en publieke deliberaties?). In het eerste geval kan het voordeel betrekking hebben op het lichaam, de geest en bezittingen. Elk van deze drie valt weer in subsoorten uiteen, lichame-lijke voordelen bijvoorbeeld in kracht, schoonheid en gezondheid. Met het argument dat het gezondheid bevordert, kan men iemand aanraden aan gymnastiek te doen.

In de vierde en laatste plaats (1.13) bespreekt de auteur drie aanvullen-de argumentatiewijzen. Hierbij woraanvullen-den aanvullen-de eigenschappen niet direct toe-gekend aan de besproken daden, maar argumenteert men op basis van analoge handelingen (ek tôn homoiôn), van tegengestelde handelingen (ek

tôn enantiôn) of van gezaghebbende oordelen over eerdere vergelijkbare

handelingen (ek tôn kekrimenôn). Per eigenschap worden concrete aanvul-lende argumentaties gegeven. Een voorbeeld van analogie bij ‘rechtvaar-dig’ is: ‘zoals het rechtvaardig is iemand goed te behandelen die ons goed behandelt, zo is het rechtvaardig iemand niet slecht te behandelen die ons niet slecht behandelt’. Een voorbeeld van het tegendeel bij dezelfde eigen-schap is: ‘zoals het rechtvaardig is iemand slecht te behandelen die ons slecht behandelt, zo is het rechtvaardig iemand goed te behandelen die ons goed behandelt’ (1.14-15: 22a31-37).

In hoofdstuk 2 worden ook deliberatieve argumentatierichtlijnen gegeven, maar nu toegespitst op de politieke onderwerpen waarover in de raad (boulê) en de volksvergadering (ekklêsia) gesproken werd: religie, wetge-ving en staatsinrichting, bondgenootschappen en verdragen met andere staten, oorlog en vrede, financiën (2.1-2).63De meeste richtlijnen betreffen onderwerp-specifieke varianten van argumentaties op basis van recht-de hoofdlijnen van recht-de ad alexandrum

vaardigheid, wettigheid, voordeligheid en verder. Veel richtlijnen zijn heel concreet-clichématig, zoals ‘ons is kwaad gedaan en nu zich de gelegen-heid voordoet, moeten we dit vergelden’ (argument voor het standpunt dat de oorlog verklaard moet worden, dat impliciet onder ‘rechtvaardig-heid’ lijkt te vallen) (2.26: 25a11-12).

Loven en laken (hoofdstuk 3)

Het enigszins gebrekkig ingerichte en vrij korte hoofdstuk 3 begint (3.1) weer met definities, nu van loven en laken: het vergroten van verdienste-lijke handelingen64en het toeschrijven van niet aanwezige positieve eigen-schappen,65respectievelijk het verkleinen van verdienstelijke handelingen en vergroten van verwerpelijke. Nog in dezelfde paragraaf volgt een opsomming van prijzenswaardige handelingen:66rechtvaardige, wettige, enzovoort (praktisch dezelfde lijst als in hoofdstuk 1).

Belangrijk in dit hoofdstuk zijn verder paragraaf 3.6 en volgende, waarin een hele reeks methoden besproken wordt om het gewicht van de veronderstelde handeling te vergroten (auxêsis) of te verkleinen

(tapeinô-sis). Men kan bijvoorbeeld wijzen op de talrijke goede of slechte gevolgen

van iemands handelingen of op de opzettelijkheid van de daad.

Aanklagen en verdedigen (hoofdstuk 4)

Ook hoofdstuk 4 begint (4.1) met definities, in dit geval van aanklagen en verdedigen: het aanvoeren van misdaden (adikêmata) en vergissingen (hamartêmata),67 respectievelijk het weerleggen van aanklachten en ver-denkingen die hierop betrekking hebben. Daarna wordt vanaf 4.2 de taak van de aanklager omschreven: aangeven dat de handelingen van de aan-geklaagde onrechtvaardig, onwettig en schadelijk voor de gemeenschap zijn.68 Heel duidelijk uitgewerkt wordt deze taak niet. Veel beter is de behandeling van de taak van de verdediger vanaf 4.7. Aangegeven wordt dat deze kan kiezen uit drie verdedigingslinies:69ontkenning, rechtvaardi-ging of verontschuldirechtvaardi-ging van de handeling in kwestie.

Onderzoeken (hoofdstuk 5)

In een kritisch-onderzoekende rede70– zoals gezegd meestal slechts een onderdeel van een van de zes eerder besproken redes – worden tegenspra-ken in de voorkeuren, handelingen en woorden van een tegenstander aan-gegeven. Men kan daartoe inconsistenties in diens levensloop opsporen (bijvoorbeeld wisselend vriend en vijand zijn van dezelfde persoon) en erop wijzen dat wat hij nu zegt niet rijmt met wat hij vroeger zei of voor-stond.71

de redelijkheid van de klassieke retorica

3.2 Argumentatiesoorten (deel 2)

Deel 2 bevat aan de ene kant een behandeling van argumentatiesoorten (hoofdstuk 7-17) en aan de andere kant een beknopte stijlleer (hoofdstuk 21-28).72Ik beperk me hier tot de argumentatiesoorten.

De besproken argumentatiesoorten (zogenoemde pisteis: ‘middelen om geloof te doen ontstaan’) zijn vooral bruikbaar in gerechtelijke redes, maar ook daarbuiten toe te passen – alleen voor politieke redes wordt dit laat-ste soms toegelicht.73

De gehele uiteenzetting, van hoofdstuk 7 tot en met 17, kan in het volgen-de schema gevangen worvolgen-den.

intrinsieke pisteis (1) eikos (waarschijnlijkheid) (2) paradeigma (voorbeeld) (3) tekmêrion (aanwijzing) (4) enthymêma (‘enthymeem’) (5) gnômê (stelregel) (6) sêmeion (teken) (7) elenchos (weerlegging)

extrinsieke pisteis (1) doxa tou legontos (mening van de

(epithetoi) spreker)

(2) martyria (getuigenis) (3) basanos (verklaring op de

pijnbank)

(4) horkos (verklaring onder ede)

De behandeling van elk van deze argumentatietypen is, met uitzondering van de eikota en paradeigmata, steeds heel beknopt. Na een inleidende defi-nitie, en een onderverdeling in subtypen, wordt aangegeven hoe de spre-kers gebruik van het middel kunnen maken. Die laatste richtlijnen worden hier slechts selectief weergegeven.

De intrinsieke pisteis

De eerste groep argumentatiesoorten wordt, zonder dat een technische term gebruikt wordt, omschreven als de pisteis ‘ontleend aan de woorden, handelingen en personen zelf’ (7.2: 28a17-18).74Opvallend is dat bij alle soorten steeds twee subtypen worden onderscheiden – bij de eerste soort drie.

(1) Eikos (hoofdstuk 7). Een eikos (‘waarschijnlijkheid’)75 wordt gedefini-eerd als een uitspraak die voorbeelden ervan oproept in de geest van het publiek. Stel een spreker zegt zoiets als ‘voor mijn vrienden wens de hoofdlijnen van de ad alexandrum

ik voorspoed en voor mijn vijanden tegenspoed’. Dat klinkt dan het publiek aannemelijk in de oren, omdat het deze en vergelijkbare senti-menten ook kent (7.4: 28a27-32). Een eikos moet volgens de schrijver van de Ad Alexandrum aansluiten bij wat het publiek herkent.

Een waarschijnlijkheidsargumentatie kan drie soorten grondslagen hebben (7.5-6). Ten eerste kan de argumentatie gebaseerd zijn op alge-meen menselijke emoties (pathê), zoals verlangen of angst. In de twee-de plaats op gewoonte (ethos), zoals twee-de specifieke gewoonten van jon-geren. In de derde plaats op voordeel (kerdos), te weten het voordeel-motief om bijvoorbeeld een misdaad te begaan.

Van de verschillende manieren waarop de partijen deze drie soorten waarschijnlijkheidsargumentaties kunnen gebruiken, worden eerst beraadslagende en dan gerechtelijke voorbeelden gegeven. In beraad-slagingen kan men er het optreden van een effect van een handeling, dus de doeltreffendheid van een voorstel, mee beargumenteren (7.7). In gerechtelijke redes kan een aanklager er een bewijs van de feiten mee leveren (bijvoorbeeld door aan te voeren dat het de gewoonte van de aangeklaagde zelf is om identieke of vergelijkbare misdaden te ple-gen als waarvan hij nu beschuldigd wordt) (7.8-9). Een verdediger kan er een ontkenning mee ondersteunen (hij zou er bijvoorbeeld geen voordeel bij gehad hebben); de daad ermee rechtvaardigen (door erop te wijzen dat deze overeenstemt met de algemene gewoonte); of zich-zelf ermee verontschuldigen (door te zeggen dat hij handelde onder invloed van voor ieder mens onweerstaanbare gevoelens als liefde en woede) (7.11-14).

(2) Paradeigma (hoofdstuk 8). Voorbeelden (paradeigmata) worden omschre-ven als handelingen die eerder verricht zijn en die vergelijkbaar zijn met of tegengesteld zijn aan de handelingen die ter discussie staan. Voorbeelden komen van pas als waarschijnlijkheden tekortschieten om onze uitspraken aannemelijk te maken.76Er bestaan twee soorten voor-beelden. Met aannemelijke voorbeelden (kata logon) kan men aanneme-lijke beweringen ondersteunen, zoals ‘rijken zijn eeraanneme-lijker dan armen’ (8.3); met onaannemelijke voorbeelden (para logon) onaannemelijke beweringen, zoals ‘het aantal manschappen heeft geen invloed op de overwinning’.

(3) Tekmêrion (hoofdstuk 9). Aanwijzingen77 (tekmêria) zijn ofwel tegen-spraken tussen de feiten en wat iemand zegt in een rede,78ofwel tegen-spraken binnen een rede. Men vindt deze inconsistenties, die iemands woorden of gedragingen in het algemeen dwaas doen schijnen, door op tegenspraken binnen de rede van de tegenpartij te letten of tussen zijn rede en zijn gedrag.

(4) Enthymêma (hoofdstuk 10). Van ‘enthymemen’79(enthymêmata) bestaan ook weer twee subtypen: enerzijds tegenspraken binnen de rede en met wat men gedaan heeft (vergelijk tekmêrion), anderzijds tegenspra-36

ken met iets anders (met de beginselen van rechtvaardigheid, wettig-heid et cetera).

(5) Gnômê (hoofdstuk 11). Stelregels (gnômai) zijn persoonlijke oordelen over feiten (handelingen) in het algemeen. Als het gaat om een oordeel dat algemeen onderschreven wordt (endoxon), hoeft de uitspraak niet beargumenteerd te worden (een voorbeeld hiervan lijkt: ‘ik ben van mening dat het onmogelijk is om een goede bevelhebber te zijn zonder ervaring’ (30b10-12)). Ondersteuning is wel nodig als het oordeel tegen het algemene gevoelen indruist (paradoxon).80

(6) Sêmeion (hoofdstuk 12). Tekens (sêmeia) zijn dingen die gewoonlijk aan iets voorafgaan, iets vergezellen of op iets volgen. Uit het al dan niet gebeurd zijn van iets kan zowel een negatieve als positieve conclusie getrokken worden over het gebeurd zijn van iets anders. Die conclusie is bij een zeker teken dwingend, bij een waarschijnlijk teken slechts aannemelijk. Tekens kunnen onder meer ontleend worden aan getui-genverklaringen en tijdstippen van gebeurtenissen.

(7) Elenchos (hoofdstuk 13). Een dwingende weerlegging81(elenchos) is iets wat niet anders kan zijn dan wij beweren. Een dergelijke weerlegging kan ofwel ontleend zijn aan iets wat noodzakelijk is (bijvoorbeeld dat mensen voedsel nodig hebben om in leven te blijven) ofwel aan iets wat onmogelijk is (bijvoorbeeld dat een jongen een hoeveelheid geld heeft gestolen die groter was dan hij mee kon nemen).82

De extrinsieke pisteis

In het begin van hoofdstuk 14 worden eerst de zeven intrinsieke soorten nog eens onderling vergeleken, maar dat levert weinig nieuws op.83Dan komen de extrinsieke pisteis aan de beurt. Dit zijn pisteis die niet aan de woorden, handelingen en personen in kwestie zijn ontleend, maar aan dingen die daarop een aanvulling vormen (epithetoi) (7.2: 28a18-19 en 14.7: 31b7-8).

(1) Doxa tou legontos (slot hoofdstuk 14). De mening van de spreker (doxa

tou legontos) is zijn eigen opvatting over de zaken die ter discussie

staan. Bij dit middel moet de spreker aantonen dat hij ervaring heeft met de zaken waarover hij praat en aantonen dat hij er belang bij heeft er de waarheid over te spreken. De tegenpartij daarentegen moet juist aantonen dat de spreker geen relevante ervaring heeft of, als dit niet mogelijk is, erop wijzen dat zelfs ervaren personen zich vergissen, en als ook dit niet mogelijk is, beweren dat het niet in het belang van de spreker is de waarheid te spreken.

(2) Martyria (hoofdstuk 15). Een getuigenverklaring (martyria) is iets wat vrijwillig wordt toegegeven door iemand die de feiten kent. De getui-ge of datgetui-gene wat hij zegt, kan meer of minder getui-geloofwaardig zijn. Afhankelijk van de geloofwaardigheid is nadere rechtvaardiging de hoofdlijnen van de ad alexandrum

nodig, bijvoorbeeld van de motieven van de getuige (niet uit wraak-zucht of om een beloning). Omgekeerd moet de partij tegen wie verkla-ringen zijn afgelegd, deze ondergraven door er bijvoorbeeld op te wij-zen dat de getuige bevriend is met de tegenpartij.

(3) Basanos (hoofdstuk 16). Een verklaring op de pijnbank (basanos) is een onvrijwillige bekentenis door iemand die de feiten kent (meestal van slaven84). Deze kan, afhankelijk van wat in het belang van de spreker is, ondersteund of juist ontkracht worden met standaardopmerkingen (bijvoorbeeld ter ondersteuning: ‘zo’n bekentenis is betrouwbaarder dan een vaak partijdige getuigenverklaring’; ter ontkrachting: ‘zo’n bekentenis is vaak onjuist, omdat men bekent om er snel vanaf te zijn’). (4) Horkos (hoofdstuk 17). Een verklaring onder ede (horkos) is een bewe-ring zonder bewijs dat gezworen wordt bij de goden. Ook hier bestaan vaste pro’s en contra’s betreffende de waarde van dit middel.