• No results found

Inventarisatie van de vermeldingen van de voorlopers van staseis295

9 De hoofdlijnen van de

11 De globale argumentatie in de Rhetorica: voorlopers van de

11.1 Inventarisatie van de vermeldingen van de voorlopers van staseis295

Hieronder volgt een volledig overzicht van de vermeldingen van de voor-lopers van de staseis in de Rhetorica. Vooruitlopend op de analyse in de vol-gende paragraaf onderscheid ik al de plaatsen in boek 1 van de plaatsen in boek 3 – boek 2 bevat geen plaatsen. De vermeldingen worden per hoofdstuk gegroepeerd, ook al bevatten sommige hoofdstukken meerdere niet aaneengesloten passages met verwijzingen naar voorlopers van de

staseis. Wanneer de duiding in latere hermagoreïsche stasisterminologie in

de literatuur onomstreden is, wordt deze zonder toelichting gegeven. Problematische interpretaties bespreek ik in de noten.

Boek 1 bevat vier hoofdstukken met passages die onmiskenbaar betrek-king hebben op wat later staseis zijn genoemd. In drie passages gebeurt dat toevallig, slechts in één passage dwingt het besproken onderwerp Aristoteles als het ware tot een vermelding van de latere staseis.

1 De eerste, toevallige, vermelding bevindt zich in hoofdstuk 1. Het gaat om de passage waarin Aristoteles zegt dat in een ideale rechtszaak de sprekers zich beperken tot de bewijsvraag betreffende de feiten

(sto-chasmos).296Andere stasispunten laten zij buiten beschouwing: het

ern-stig of nietig zijn, mega ê mikron, dus poson (kwantiteit), en rechtmatig of onrechtmatig, dikaion ê adikon, een component van poiotês (kwaliteit). Zie het citaat van 1.1.6: 54a27-31 in paragraaf 10.3.

2 De tweede, niet-toevallige, vermelding heeft als context de uiteenzet-ting over de drie soorten redevoeringen in hoofdstuk 3. In dit geval komt Aristoteles, zoals we in paragraaf 10.3 al zagen, onvermijdelijk over voorlopers van de staseis te spreken wanneer hij beredeneert dat elk van deze drie soorten redevoeringen zijn specifiek telos of doelein-de heeft en daarnaast nog optionele koina. In het kadoelein-der van doelein-de bespre-king van de telê gaat het, naast weg te geven punten als het begaan hebben van de daad (stochasmos), om aspecten van poiotês (kwaliteit):

sympheron (voordelig), dikaion (rechtmatig) en dergelijke. Bij de koina

betreft het de vraag of iets mogelijk en onmogelijk is (peri dynatou kai

adynatou), of iets al dan niet gebeurd is (ei gegonen ê mê) en of iets al dan

niet zal gebeuren (ei estai ê mê) (allemaal aspecten van stochasmos). En verder over de mate waarin (poson) de waarden in kwestie – het (on)voordelige tot en met (on)rechtmatige – aanwezig zijn, te weten over groot en klein en groter en kleiner (peri megethous kai mikrotêtos kai

tou meizonos kai tou elattonos).

3 De derde, weer toevallige, vermelding treffen we aan in hoofdstuk 13, het vierde hoofdstuk over de benodigde argumenten in gerechtelijke redes. In 1.13.9 (73b38-74a7) bespreekt Aristoteles de verschillende manieren waarop vastgesteld kan worden of een daad in strijd is met 132

het recht. In dit verband merkt hij op: ‘Dikwijls geven mensen wel toe dat ze iets gedaan hebben, maar zijn ze het niet eens met de omschrij-ving van de aanklacht, of erkennen ze niet dat hun daad hieronder valt: iemand geeft wel toe dat hij iets heeft weggenomen, maar niet dat hij het gestolen heeft. (…) Daarom zullen we ook hier moeten beschikken over definities van diefstal …’ Het gaat hier over het opgeven van

sto-chasmos en het toespitsen van de discussie op horos.297

4 De vierde, ook toevallige, vermelding vinden we in hoofdstuk 15. In dit hoofdstuk zegt Aristoteles bij de tweede niet-technische bewijssoort, te weten martyres, dat een bepaalde soort getuigen slechts geschikt is om te getuigen over de kwestie of iets gebeurd is en niet over de aard van het feit (peri tou poion), bijvoorbeeld de rechtmatigheid of voordeligheid (1.15.16: 76a12-15).

Boek 3 bevat, in de behandeling van de delen van de rede, drie hoofdstuk-ken met passages over voorlopers van de staseis. In twee daarvan, hoofd-stuk 15 en 17, gebeurt dit niet toevallig; de vermelding in hoofdhoofd-stuk 16 is toevalliger.298

5 In hoofdstuk 15, dat aansluit op het hoofdstuk over de inleiding, wor-den verschillende methowor-den299 besproken om je te verweren tegen vooroordelen (diabolai) bij het publiek. Het gaat hier niet om het ver-weer tegen de eigenlijke aanklacht in een strafzaak. Bedoeld worden kennelijk andersoortige beschuldigingen of vooringenomenheid bij de beoordelaars die het krediet (êthos!) van welk type redenaar dan ook kunnen aantasten, zoals iemands seksuele handel en wandel. Logischerwijze kan men zich tegen dit soort verdachtmakingen op pre-cies dezelfde manieren, met dezelfde verdedigingslinies (staseis), ver-weren als tegen een strafklacht. Daarom is het niet toevallig dat in dit hoofdstuk zoveel (sub)stasispunten aan de orde komen die we uit de latere strafrechtelijke indelingen kennen.

Als een van de eerste manieren wordt genoemd: ‘repliceren dat het niet zo is (hôs ouk estin) of geen kwaad kan, of de tegenpartij niet heeft gedeerd, of niet zoveel als hij voorgeeft (ê hôs ou blaberon, ..., ê hôs ou

têli-kouton), of dat het geen vergrijp is, of geen ernstig vergrijp (ê ouk adikon ê ou mega), of geen schande, of geen zaak van gewicht (ê ouk aischron ê ouk echon megethos)’ (3.15.2: 16a6-9). Dit komt neer op de volgende drie

stasispunten: (1) stochasmos (estin), (2) componenten van poiotês

(blabe-ron, adikon, aischron) en (3), aan andere stasispunten ondergeschikt, poson (têlikouton, mega, megethos).

Een andere methode is te beweren dat de voordelen van de handeling (het kalon of ôphelimon ervan) zwaarder wogen dan de nadelen (het

bla-beron of lypêron) (dat wil zeggen antistasis, substasis van poiotes)

(16a11-13). Of men kan zeggen dat de handeling een vergissing, een ongeluk of iets onvermijdelijks was (hamartêma ê atychêma ê anankaion) (syngnô-de globale argumentatie in (syngnô-de rhetorica

mê en wel het latere purgatio, een andere sub(sub)stasis van poiotês)

(3.15.3: 16a13-14). Of dat men geen kwaad in de zin had of het kwaad per ongeluk deed (16a17-18).

Of men kan zeggen dat de aanklacht bij een verkeerde rechtbank is ingediend (metalêpsis) (3.15.8: 1416a31-32).

6 In hoofdstuk 16, over het verhaal (diêgêsis), wordt in een drietal verban-den gesproken over de afstemming van het feitenrelaas op de stasis-punten. Zo dient, volgens Aristoteles, een gelegenheids‘verhaal’ afge-stemd te zijn op de vraag of iets is, hoe het is en in welke mate (esti,

poion of poson) of alle drie tezamen (3.16.2: 16b20-21). In een

gerechte-lijk feitenrelaas moet men niet uitweiden, maar slechts vertellen wat relevant is voor (1) het bewijs van de feiten, dat (2a) onrecht is gedaan of (2b) schade is toegebracht (3.16.4: 1416b35-17a2). De verdediging moet zijn relaas toespitsen op de ontkenning van deze punten of op (3) het bagatelliseren daarvan (3.16.6: 17a8-10). Bij gerechtelijke zaken gaat het dus om: (1) gegonos (stochasmos), (2a) adikon en (2b) blaberon (compo-nenten van poiotês), (3) têlikouton (poson).

7 De plaats waarop men in dit gedeelte van boek 3 het eerst een uiteenzet-ting over de stasispunten verwacht, is natuurlijk hoofdstuk 17 over de bewijsvoering. Van een auteur die, zoals in eerdere passages is gebleken, de stasispunten en hun tekststructurerende waarde kent, verwacht men hier dat hij zal opmerken dat deze punten richting dienen te geven aan de inrichting van de argumentatieve kern van de rede. En inderdaad, Aristoteles begint dit hoofdstuk met de opmerking dat het bewijs of het betoog (apodeixis) gericht moet zijn op het strijdpunt (amphisbêtêsis). Vervolgens geeft hij de mogelijke strijdpunten per type redevoering aan. In het geval van een gerechtelijke rede kunnen, zegt hij, vier strijdpunten voorkomen (3.17.1: 1417b21-26). Vanuit het perspectief van de verdedi-ger zijn dit: (1) dat de handeling niet verricht is (ou gegonen), of (2) dat deze geen schade heeft aangericht (ouk eblapsen), of (3) dat de schade niet zo groot was als beweerd werd (ou tosonde), of (4) dat de handeling rechtmatig verricht was (dikaiôs). Dus (1) stochasmos, (2)/(4) componen-ten van poiotês, (3) poson.

Gelegenheidsredes bevatten, volgens Aristoteles, geregeld amplificatie

(auxêsis) van de eervolle (kala) en voordelige (ôphelima) kanten van de geprezen daden, want het verricht zijn van de daden hoeft meestal niet aangetoond te worden (3.17.3: 17b30-34). Hier wordt dus naar drie sta-sispunten verwezen: (1) poson (auxêsis), (2) poiotês (kalon en ôphelimon) en (3) stochasmos (komt zelden voor).

In politieke redes kan beweerd worden dat (1) de voorspelde gebeurte-nissen niet zullen plaatsvinden (ouk estai, dus stochasmos), of (2) de gebeurtenissen onrechtmatig of onvoordelig zullen zijn (ou dikaia ê ouk

ôphelima, dus poiotês), of (3) niet zo voordelig als men denkt (ou têlikau-ta, dus poson) (3.17.4: 17b35-37).

134

Na deze vermeldingen van de latere staseis verwacht men in 3.17 nog iets aan te treffen over het kiezen en ordenen van de bijpassende protaseis uit boek 1 en 2 bij de stasispunten in de bewijsvoering. Daar wordt echter over gezwegen.

11.2 Twee ongecoördineerde aanzetten tot een