• No results found

kritische reacties

7.2 Argumentatieve drogredenen

Naast adviezen om op procedurele gebreken te wijzen bevat de Ad

Alexandrum ook veel suggesties om gebrekkige argumentatie aan de kaak

te stellen. Vooral bij de behandeling van de pisteis is dit het geval. De schrijver geeft namelijk meestal niet alleen aan hoe een pistis voor de eigen zaak gebruikt kan worden, hij bespreekt ook hoe men als tegenpartij kri-tisch op een dergelijk gebruik kan reageren. Voordat ik op deze adviezen inga, bespreek ik echter nog twee andere categorieën adviezen om op argumentatieve drogredenen te reageren.

Een heel algemeen advies betreft de situatie dat de andere partij antici-perend reeds argumenten heeft besproken waarvan deze vermoedde dat wij die zouden aanvoeren. Geadviseerd wordt in dat soort gevallen het 88

publiek erop te wijzen dat het de argumenten moet beoordelen zoals ze door onszelf naar voren worden gebracht en niet zoals ze door de tegen-partij zijn gepresenteerd (18.13-15). Het gaat hier kennelijk om een truc die tegenwoordig onder de drogreden van de stroman valt: men vertekent, al dan niet anticiperend, een argument van de tegenpartij om het zwakker voor te stellen en gemakkelijker te kunnen aanvallen.

Bij de bespreking van de globale argumentatie voor de vaste geschil-punten heb ik er al op gewezen dat de auteur van de Ad Alexandrum reeds een scherp oog had voor de asymmetrische verdeling van de bewijslast bij deze punten. Dat maakt het mogelijk dat de antagonist zijn reactie tot één punt beperkt. Er is echter nog een andere mogelijkheid, ook al eerder aan-gestipt. Als de norm is dat de eerste partij een vaste verzameling punten moet beargumenteren, dan is een goede kritische reactie erop te wijzen dat hij één van die vaste punten heeft overgeslagen. Zo wordt het de beoorde-laars duidelijk(er) dat de bewijslast niet gedragen is. In deze richting gaat de raad die gegeven wordt in 34.10: wijs erop dat bijvoorbeeld wel de voordeligheid, maar niet de rechtvaardigheid van een voorstel is aange-toond.215

De adviezen om incorrect gebruik van pisteis aan te vallen, behoren tot de richtlijnen voor het reageren op lokale argumentaties. Deze richtlijnen vindt men in deel 2 en 3. Tegen de verwachting in worden er bij de lokale argumentatiesoorten in deel 1 (de criteria-argumentatie op basis van rechtvaardigheid, wettigheid en zo verder en argumentatie op basis van analogie, tegendeel en gezag) geen reactiemogelijkheden genoemd.

Overigens is ook de behandeling bij de pisteis niet systematisch. In deel 2 worden wel bij alle extrinsieke soorten methoden aangegeven om het gebruik ervan te bekritiseren, maar slechts bij twee van de intrinsieke typen. In deel 3 wordt alleen bij de verdedigende gerechtelijke rede besproken hoe men op de aangevoerde pisteis kan reageren. Het geheel levert niettemin een interessant beeld op. Ik bekijk de gegeven adviezen in volgorde van optreden in de tekst.

In reactie op een eikos-argumentatie van een aanklager, zo heet het in deel 2, 7.11-12, kan men onder meer ontkennen dat men zelf of zijn vrien-den ooit iets gedaan heeft als waarvan men nu beschuldigd wordt of men kan stellen dat men niet beschuldigd mag worden op grond van het gedrag van vrienden.

Wanneer de andere partij paradoxale paradeigmata aanvoert, kan men erop wijzen dat dit toevalligheden waren en dat zijn voorbeelden zeld-zaam zijn en de jouwe frequent (8.10).

Ter ontkrachting van een doxa tou legontas-uitspraak kan men aantonen dat het de spreker aan relevante ervaring ontbreekt, of dat ook ter zake deskundigen zich vaak vergissen of dat het tegen de belangen van de spreker ingaat om de waarheid te spreken (14.8-9).

Het martyria-type kan aangevallen worden door te wijzen op het slech-te karakslech-ter van de getuige, inconsisslech-tentie in zijn getuigenis of de aanwe-zigheid van een of ander motief – zoals vriendschap met een partij – om onzuiver te getuigen (15.4-5).

De basanos- en horkos-bewijzen kennen vergelijkbare ondergravingscli-chés. Zo kan men zeggen dat pijniging vijandig en daardoor onbetrouw-baar maakt en dat een gefolterde liegt om er snel vanaf te zijn (16.2-3). Om een eed te ontkrachten kan men stellen dat misdadigers niet terugschrik-ken voor een meineed uit vrees voor de goden (17.2).

In deel 3 wordt, bij de verdedigende rede, voor een reactie op bewijzen van het type martyria, basanos en horkos terugverwezen naar de eerdere, net weergegeven bespreking (36.31).

Bij eikos-argumenten, zoals voordeel en gewoonte, wordt weer vooral ontkennen aangeraden (36.32).

Als reactie op paradeigmata wordt aangeraden om te wijzen op verschil-len of om tegenvoorbeelden aan te voeren (36.33).

Tekmêria, enthymêmata en gnômai kan men pareren door respectievelijk

een verklaring te geven voor de tegenspraak en – in de twee laatste geval-len – door op het paradoxale of dubbelzinnige karakter van de uitspraak te wijzen (36.33-34).

Bij sêmeia kan men opmerken dat de tekens ook op iets anders kunnen wijzen dan de daad waarvan men beschuldigd wordt (36.34).

Hoe opportunistisch, onsystematisch en onvolledig deze reactieadviezen ook zijn, ze sluiten wel degelijk aan bij criteria voor een correct gebruik van de bijbehorende argumentatiesoorten en bij indelingen die daarbij tegenwoordig gemaakt worden. Ik loop de criteria langs.

Om te beginnen vereist een juist gebruik van alle soorten dat de expli-ciete argumenten die men daarbij aanvoert op zichzelf kloppen. Als dat niet zo is, doet de tegenpartij er goed aan daarop te wijzen. Bijvoorbeeld, als iemand aangeklaagd wordt op grond van eerder soortgelijk gedrag en de aangeklaagde heeft dit gedrag niet vertoond, dan dient het de kritische oordeelsvorming wanneer de rechters daarop gewezen worden.

In de tweede plaats gelden er specifieke eisen bij het toepassen van de verzwegen als-dan-argumenten, de topische principes, van de verschillen-de argumentatiesoorten. Bij voorbeeldargumentatie moeten verschillen-de voorbeel-den inderdaad representatief en vergelijkbaar zijn, anders kan het stand-punt er niet uit afgeleid worden. Bij de verschillende vormen van gezags-argumentatie moet de autoriteit inderdaad onder meer deskundig en belangeloos zijn.

Een derde, weer algemene eis is dat formulering van de argumentatie ondubbelzinnig moet zijn.

Al deze eisen vinden we terug in moderne stelsels van normen voor 90

correct gebruik van argumentatiesoorten – vaak in de vorm van kritische vragen bij argumentatieschema’s.216 Dit is zowel het geval met de drie hoofdcategorieën als met de specifieke verzamelingen eisen per topisch principe. Bij sommige van deze principes zien we zelfs al dezelfde set cri-teria als in moderne behandelingen. Het duidelijkste voorbeeld vormen de reactiemogelijkheden bij gezagsargumentatie. Die kunnen gericht zijn op: (1) eigenschappen van de persoon zelf (zoals oneerlijkheid, onervaren-heid), (2) zijn belangen in de onderhavige kwestie en (3) de inconsistentie in zijn uitspraken. Dit loopt parallel met driedelingen bij moderne behan-delingen van het argumentum ad verecundiam en het daarop kritisch reage-rende argumentum ad hominem.217

Net als bij de behandeling van de procedurele ‘drogredenen’ kan de con-clusie luiden dat de bespreking van de argumentatieve ‘drogredenen’ nog erg incompleet en onsystematisch is, maar toch vaak vooruitloopt op moderne behandelingen. In het bijzonder valt op dat de gebreken in de argumentatie vooral gesitueerd worden op het niveau van de enkelvoudi-ge argumentatie, preciezer: op het niveau van het argumentatietype of het argumentatieschema. De meest genoemde mogelijkheden om de argu-mentatie van de tegenpartij aan te vallen, corresponderen met voorwaar-den voor correct gebruik van argumentatieschema’s. We zullen in hoofd-stuk 13 zien dat Aristoteles, als eerste expliciete theoreticus op het terrein van de drogredenen, in dit opzicht verder van moderne benaderingen in de argumentatietheorie afstond.

Deel 2

De relatief theoretische