• No results found

voorlopers van de topen

6.1 Afleiding van argumentatieschema’s 160

Hieronder herleid ik de besproken middelen zo ‘sec’ mogelijk tot argu-mentatieschema’s. Per middel kom ik tot een of meer argumentatiesche-ma’s die volgens mij achter het middel schuilen (de afgeleide scheargumentatiesche-ma’s nummer ikzelf tussen vierkante haakjes).

Het middel om een uitputtende reeks criteria bestaande uit dikaion (rechtvaar-dig) enz. direct toe te passen op de ter discussie staande handelingen zelf

(hoofd-stuk 1.4-12)

In 1.4-5 zegt de schrijver dat iemand die een handeling aanraadt, aan moet tonen dat deze handeling dikaion (rechtvaardig), nomimon (wettig),

sym-pheron (voordelig), kalon (eervol), hêdy (aangenaam) en rhaidion

lijk uitvoerbaar) of, indien moeilijk, dynaton (mogelijk) en anankaion (nood-zakelijk) is (bedoeld is kennelijk een uitputtende reeks). Om de aanrader bij zijn taak te helpen, worden categorieën van erkend rechtvaardige, wet-tige, voordelige enzovoort handelingen opgesomd. Zo worden als catego-rieën van rechtvaardige handelingen genoemd: ‘eer bewijzen aan zijn ouders, weldoen aan zijn vrienden, wederdiensten bewijzen aan zijn wel-doeners’ (1.7: 21b37-39).

Wat de aanrader kennelijk moet doen, is nagaan of de handeling uit zijn voorstel gerangschikt kan worden onder een van de genoemde erken-de categorieën hanerken-delingen die aan erken-de gewenste criteria beantwoorerken-den. Het argumentatieschema dat achter de geïmpliceerde argumentatiewijze schuilgaat, laat zich als volgt formuleren.161

[1]162 (1) Als een handeling behoort tot een bepaalde categorie, dan beant-woordt de handeling aan beoordelingscriterium x.

(2) Deze handeling behoort tot de bepaalde categorie.

(3) Dus deze handeling beantwoordt aan beoordelingscriterium x. Voor x kan ingevuld worden: rechtvaardig, wettig, et cetera. Het inhoudelij-ke type verband waarop dit schema berust, is het samengaan tussen het behoren tot een bepaalde categorie van handelingen en het beantwoorden aan een bijbehorend beoordelingscriterium.163Dit type verband is uitgedrukt in de ‘als-dan’-uitspraak in (1): de toop die kenmerkend is voor het schema. Opgemerkt moet worden dat dit schema [1] volgens de tekst van 1.4-5 slechts een deelschema is, dat daar bovendien ondergeschikt is aan wat in de moderne argumentatietheorie ‘pragmatische argumentatie’ genoemd wordt. Ten eerste moet het schema volgens die tekst een uitputtend aantal keren toegepast worden, totdat aangetoond is dat de aanbevolen hande-ling aan alle vereiste criteria van rechtvaardig tot en met noodzakelijk beantwoordt. Ten tweede is in deze passage de functie van het rangschik-ken van de aanbevolen handeling onder deze hele reeks van criterium-handelingen het beargumenteren dat de handeling wenselijk is oftewel uitgevoerd moet worden. Er wordt dus een pragmatisch argumentatie-schema geïmpliceerd: als een handeling alle vereiste eigenschappen bezit, dan is de handeling wenselijk/moet de handeling uitgevoerd worden.164

Omdat dit pragmatische schema nogal impliciet blijft, heb ik het niet mee-genummerd, al zou dat goed kunnen.

Middelen om de genoemde criteria (dikaion, rechtvaardig, enz.) indirect toe te passen: ek tôn homoiôn (op basis van overeenkomstige handelingen) etc.

(hoofdstuk 1. 13-24)

Naast het direct rangschikken van de voorgestelde handeling onder een categorie van handelingen die aan het criterium beantwoordt, noemt de 68

schrijver van de Ad Alexandrum in 1.13 drie aanvullende indirecte metho-den voor een aanrader. Om aannemelijk te maken dat de gewenste crite-ria van toepassing zijn op de aangeraden handeling, kan men zich ook beroepen op: overeenkomstige handelingen waarvan de beoordeling vast-staat (ek tôn homoiôn), tegengestelde handelingen waarvan de beoordeling vaststaat (ek tôn enantiôn) en gezaghebbende oordelen over eerdere verge-lijkbare handelingen (ek tôn kekrimenôn).

Deze methoden worden niet nader omschreven. Er worden slechts concrete voorbeelden gegeven van toepassingen bij de verschillende crite-ria. Ik haal enkele van die niet altijd gelijkvormige voorbeelden aan en herleid deze tot de kennelijk gevolgde argumentatieschema’s.

Ek tôn homoiôn (op basis van overeenkomstige handelingen)

De voorbeelden vertegenwoordigen twee verschillende subtypen. (a) ‘Als wij het rechtvaardig achten om onze ouders te

gehoorza-men, dan behoren op dezelfde wijze onze zonen het gedrag van hun vaders na te volgen’ (1.14: 22a29-31, toepassing bij dikaion, rechtvaardig).

(b) ‘Als de wetgever dieven de strengste straffen oplegt, dan dienen ook bedriegers streng gestraft te worden, want zij stelen onze gedachten’ (1.17: 22b4-7, toepassing bij nomimon, wettig). In beide voorbeelden gaat het om overeenkomst, maar niet om hetzelfde type overeenkomst. In (a) lijkt de overeenkomst tussen de handelingen vooral te berusten op een overeenkomst in de verhouding tussen de twee betrokken partijen (onze ouders : wij = wij : onze kinderen).165In (b) gaat het om een (figuurlijke) overeenkomst in een eigenschap van de hande-ling: zowel bij stelen als bij bedriegen wordt iets weggenomen. Deze ver-schillen kunnen in verver-schillende analogieschema’s uitgedrukt worden,166

maar het is ook mogelijk daarvan in een algemener analogieschema te abstraheren.167

[2] (1) Als een (op een of andere wijze) analoge handeling beantwoordt aan criterium x, dan beantwoordt ook de ter discussie staande handeling aan criterium x.

(2) Die en die analoge handeling beantwoordt aan criterium x. (3) Dus deze (ter discussie staande) handeling beantwoordt aan

cri-terium x.

Het inhoudelijke verband is hier enigerlei vorm van analogie of overeen-komst tussen handelingen. Uitspraak (1) formuleert het analogische topi-sche principe waar dit argumentatietopi-schema om draait: als vaststaat dat de de lokale argumentatie in de ad alexandrum

criteria van toepassing zijn op analoge handelingen, dan zijn ze ook van toepassing op ter discussie staande handelingen.168

In de volgende schema’s duidt, net als in schema [1] en [2], uitspraak (1) steeds het topische principe aan dat kenmerkend is voor het schema. Ik zal dat principe verder niet meer apart parafraseren.

Ek tôn enantiôn (op basis van tegengestelde handelingen)

Opnieuw bevatten de voorbeelden twee subtypen.

(a) ‘Als het voordelig is goede burgers te eren, dan zou het voorde-lig zijn slechte te straffen’ (1.22: 22b38-40, toepassing bij

symphe-ron, voordelig).

(b) ‘Als men het onvoordelig vindt alleen ten strijde te trekken tegen Thebe, dan zou het voordelig kunnen zijn een bondgenootschap met Sparta te sluiten alvorens ten strijde te trekken tegen Thebe’ (1.22: 22b40-23a2).

Deze voorbeelden illustreren twee mogelijkheden om de toepasselijkheid van een criterium te beargumenteren. Bij (a) wordt de voordeligheid van de ter discussie staande handeling in een bepaald geval (het straffen in het geval van slechte burgers) afgeleid uit de voordeligheid van een tegenge-stelde handeling in een tegengesteld geval (het eren in het geval van goede burgers). Bij (b) wordt de voordeligheid van de ter discussie staan-de hanstaan-deling in een bepaald geval (een bondgenootschap sluiten bij ten strijde trekken) afgeleid uit de onvoordeligheid van een tegengestelde handeling in een gelijk geval (alleen handelen bij het ten strijde trekken). Ik vat beide subtypen169in een tweevoudig schema samen.

[3] (1) (a) Als een tegengestelde handeling in een tegengesteld geval beantwoordt aan criterium x, dan beantwoordt de ter discus-sie staande handeling aan criterium x; (b) als een

tegengestel-de hantegengestel-deling in een gelijk geval beantwoordt aan het tegentegengestel-deel

van criterium x, dan beantwoordt de ter discussie staande handeling aan criterium x.

(2) (a) Die en die tegengestelde handeling beantwoordt in een

tegen-gesteld geval aan criterium x; (b) die en die tegentegen-gestelde

han-deling beantwoordt in een gelijk geval aan het tegendeel van criterium x.

(3) Dus beantwoordt deze (ter discussie staande) handeling aan cri-terium x.

Ek tôn kekrimenôn (op basis van gezaghebbende oordelen over eerdere

gevallen) 70

In dit geval volstaat één voorbeeld.

‘Ik ben niet de enige die stelt dat dit de intentie was van de wet-gever bij het opstellen van de wet, want bij een vorige gelegen-heid heeft het hof de wet al in onze zin uitgelegd toen Lysitheides overwegingen naar voren bracht die in hoge mate overeenkwamen met wat wij nu naar voren brengen’ (1.19: 22b20-24, toepassing bij nomimon, wettig).

Het gaat hier om een combinatie van precedent- en autoriteitsargumenta-tie. Gezien de algemene omschrijving in 1.13: 22a26-27 en de andere voor-beelden ligt het accent wel op het tweede aspect, maar het eerste maakt er ook onderdeel van uit. Vandaar de volgende formulering van het sche-ma170dat ten grondslag lijkt te liggen aan de gegeven voorbeelden.

[4] (1) Als volgens een erkende autoriteit een eerdere vergelijkbare

hande-ling beantwoordt aan criterium x, dan beantwoordt de ter

dis-cussie staande handeling aan criterium x.

(2) Volgens die en die erkende autoriteit beantwoordt een eerdere vergelijkbare handeling aan criterium x.

(3) Dus deze (ter discussie staande) handeling beantwoordt aan cri-terium x.

Middelen voor auxêsis (vergroting) en tapeinôsis (verkleining) (hoofdstuk 3)

De vergrotings- en verkleiningsprincipes, vooral maar niet alleen bruik-baar bij loven en laken, draaien om aanvullende criteria om de relatieve toepasselijkheid van de criteria dikaion, nomimon enzovoort te beargumen-teren.171 Het gaat om zulke kenmerken als het aantal goede of slechte gevolgen, de opzettelijkheid en de uniciteit van iemands daden. Deze extra criteria worden niet in een heldere lijst opgesomd, maar in het kader van een hele reeks vrij concreet uitgewerkte amplificatiemethoden gepre-senteerd (3.6-12) – de verkleiningsprincipes worden in hoofdzaak afge-daan met de opmerking dat deze het omgekeerde van de vergrotingsprin-cipes inhouden (3.13).

Ik zal niet proberen alle schema’s apart te expliciteren – voor een deel bestaan die overigens uit het opnieuw gebruiken van overeenkomst, tegendeel en autoriteit.172Ik volsta met één algemeen schema voor een negatief kwalificerende amplificatie, waarbinnen ik enkele specifieke vari-anten aanduid (gebaseerd op 3.6 en 10).173

[5] (1) Als een op zichzelf reeds negatief te beoordelen handeling (a)

meer slechte gevolgen heeft gehad, (b) met opzet verricht is, (c) voor het eerst verricht is, dan is een meer negatieve kwalificatie op zijn

plaats.

(2) Deze op zichzelf reeds negatief te beoordelen handeling heeft (a) meer slechte gevolgen gehad, (b) ..., (c) ... .

(3) Dus bij deze op zichzelf reeds negatief te beoordelen handeling is een meer negatieve kwalificatie op zijn plaats.

Pisteis: intrinsieke middelen zoals eikos (waarschijnlijkheid), paradeigma (voorbeeld), enz. (hoofdstuk 7-13), en extrinsieke middelen zoals doxa tou legontos(mening van de spreker), martyria (getuigenis) e.d. (hoofdstuk

14-17)

De pisteis komen, zoals de auteur in 6.3: 28a5-7 opmerkt, vooral maar niet uitsluitend van pas in de aanklagende en verdedigende (gerechtelijke) redes. Uit de volgende bespreking zal blijken dat ze in hoofdzaak geschikt zijn voor het bewijs van de feiten.

Terzijde zij opgemerkt dat de lijst met pisteis van oorsprong – mogelijk in de bron(nen) van de Ad Alexandrum – een louter gerechtelijk karakter lijkt te hebben gehad. Het politieke doxa tou legontas lijkt later aan de ver-der allemaal gerechtelijke extrinsieke pisteis te zijn toegevoegd. Hetzelfde geldt voor de terloopse politieke toepassingen van sommige intrinsieke principes.174Ceremoniële toepassingen ontbreken geheel. Ook de tweede-ling van de pisteis in intrinsiek en extrinsiek lijkt van gerechtelijke origine te zijn. De intrinsieke bewijzen worden namelijk gevormd door in de gerechtelijke pleitpraktijk later ontstane indirecte bewijzen, zoals waar-schijnlijkheidsbewijzen, de extrinsieke vertegenwoordigen de in deze praktijk oudere directe bewijzen zoals getuigenverklaringen.175

Eikos (waarschijnlijkheidsargumentatie) (hoofdstuk 7)

Een eikos wordt omschreven als een uitspraak die voorbeelden ervan oproept in de geest van het publiek. Als een spreker bijvoorbeeld uitspra-ken doet van het type ‘voor mijn vrienden wens ik voorspoed en voor mijn vijanden tegenspoed’, dan klinkt dat het publiek aannemelijk in de oren, omdat het deze en vergelijkbare sentimenten ook kent. Een eikos moet aansluiten bij wat het publiek herkent (7.4).

In het licht van de rest van hoofdstuk 7 is deze omschrijving met toe-lichting misleidend: het lijkt volgens deze omschrijving te gaan om bijzon-dere uitspraken over de gevoelens die de spreker koestert.176Uit het ver-volg blijkt echter dat met eikos eerder op algemene beginselen gedoeld wordt en behalve op uitspraken over emoties (pathê), ook op uitspraken over twee andere categorieën: gewoonte (êthos) en voordeel (kerdos).

Deze drie ‘bronnen’ om eikota aan te ontlenen, worden in 7.5-6 expliciet in een louter gerechtelijke context gepresenteerd (28a38).177 Gezien de voorbeelden gaat het om drie categorieën die bruikbaar zijn binnen het bewijs van de feiten: wijs op emoties als verlangen, op de gewoonten van 72

de groep waartoe de aangeklaagde behoort en op voordeel om de aan-klacht aannemelijk te maken (voor de aangeklaagde worden ook emoties, zoals vrees, genoemd om de aanklacht onaannemelijk te maken).

Hoewel er in 7.7 en verder nog sprake is van een toepassing bij aan- en afradende redevoeringen en er bij gerechtelijke redes ook voorbeelden buiten het feitenbewijs worden gegeven,178is het belangrijkste schema dat men uit hoofdstuk 7 kan afleiden (met drie subtypen):

[6] (1) Als iemand (a) een bepaalde emotie koesterde,179 (b) tot een bepaalde groep behoort, (c) voordeel bij de daad had, dan heeft hij (waarschijnlijk) de bijbehorende misdaad gepleegd.

(2) De aangeklaagde (a) koesterde een bepaalde emotie, (b) behoort tot een bepaalde groep, (c) had voordeel bij deze daad.

(3) Dus de aangeklaagde heeft (waarschijnlijk) deze misdaad gepleegd.

In dit schema formuleert (1) het eikos-beginsel: het principe dat de juryle-den op basis van hun levenservaring onderschrijven.180Het gaat om een plausibele causale of symptomatische generalisatie over menselijk gedrag. Op basis hiervan kan men, gegeven bepaalde oorzaken, het waarschijnlij-ke optreden van het misdadige gedrag als het ware achteraf voorspel-len.181

Paradeigma (voorbeeld) (hoofdstuk 8)

Paradeigmata of voorbeelden worden in 8.1 omschreven als handelingen

die eerder verricht zijn en die vergelijkbaar zijn met of tegengesteld zijn aan de handelingen die ter discussie staan. Voorbeelden, zo heet het, komen van pas als waarschijnlijkheden tekortschieten om onze uitspraken aannemelijk te maken.

In 8.3-8 worden twee soorten voorbeelden toegelicht: voorbeelden die een verwachte gang van zaken (kata logon) en voorbeelden die een onver-wachte gang van zaken illustreren (para logon). Van beide worden een gerechtelijk en een aan-/afradend voorbeeld gegeven.182 Gerechtelijke voorbeelden in overeenstemming met de verwachting zijn rijken die zich eerlijker gedragen dan armen; in strijd met de verwachting zijn rijken die zich oneerlijker gedragen (8.3-4). Aan-/afradende (politieke) voorbeelden volgens verwachting zijn overwinningen door partijen met meer bondge-noten en manschappen en tegen de verwachting met minder daarvan (8.5-8).

Voor de interpretatie bieden de, steeds niet-fictieve,183voorbeelden en de bijbehorende discussiecontexten het meest houvast.

Het duidelijkst zijn de aan-/afradende voorbeelden, die in dit hoofd-stuk domineren. Kennelijk dienen voorbeelden hier om de doeltreffend-de lokale argumentatie in doeltreffend-de ad alexandrum

heid van een voorstel (on)aannemelijk te maken. De aanradende partij – tot wie ik me hier beperk – voert al dan niet paradoxale voorbeelden aan om zijn al dan niet paradoxale voorstel te steunen (8.9). Met andere woor-den: een specifiek geval in de toekomst wordt verdedigd door vergelijking met een of meer specifieke gevallen in het verleden of heden.184

Het gerechtelijke voorbeeld van de rijken versus de armen suggereert een wat andere argumentatievorm. Het lijkt hier minder om ‘case-by-case-analogy’ direct voor het standpunt te gaan, dan om inductief-generaliseren-de subargumentatie voor het gewoonlijk verzwegen als-dan-argument in de hoofdargumentatie.185 Daaraan is behoefte in een situatie waarin een aangevoerde eikos-(hoofd)argumentatie voor een beschuldiging niet zonder meer aanvaard wordt, omdat het publiek het impliciete eikos-principe niet accepteert. Stel dat de aanklager iemand beschuldigd heeft van diefstal op grond van het feit dat hij tot de armen behoort. Het mogelijk niet direct aan-vaardbare verzwegen argument ‘als iemand arm is, dan leidt dat er snel toe dat hij steelt’ kan dan met voorbeelden (kata logon) ondersteund worden. Als deze wat onzekere interpretatie juist is,186dan schuilen er in dit hoofd-stuk twee schema’s.

[7] (1) Als een of meer analoge handelingen hun doel bereikt hebben, dan zal ook de voorgestelde handeling zijn doel bereiken. (2) Die en die analoge handelingen hebben hun doel bereikt. (3) Dus zal de voorgestelde handeling zijn doel bereiken.

[8] (1) Als een of meer (typerende) leden van een bepaalde klasse zekere (gerechtelijk relevante) handelingen verricht hebben, dan geldt dit voor alle of de meeste leden binnen deze klasse.

(2) Die en die (typerende) leden van een bepaalde klasse hebben deze (gerechtelijk relevante) handeling verricht.

(3) Dus geldt dit voor alle of de meeste leden van deze klasse. Schema [7] is een bijzondere variant van wat meestal analogieargumenta-tie wordt genoemd:187de doeltreffendheid van een specifieke toekomstige handeling wordt beargumenteerd op basis van de doeltreffendheid van een of meer analoge handelingen uit het verleden en/of het heden. Men vergelijke het wat algemener geformuleerde schema [2] ek tôn homoiôn. Schema [8] is een bijzondere variant van het inductief afleiden van een topisch principe: (3) formuleert een eikos-principe dat bruikbaar is in een gerechtelijke waarschijnlijkheidsargumentatie in het kader van een bewijs van de feiten. Het gaat hier dus om een wat bijzonder argumentatiesche-ma dat niet dient om een norargumentatiesche-maal standpunt af te leiden, argumentatiesche-maar om een topisch principe aannemelijk te maken dat in een argumentatie voor zo’n standpunt gebruikt wordt.

74

Tekmêria, enthymêmata en gnômai (respectievelijk twee soorten

tegen-spraak188en stelregels) (hoofdstuk 9-11)

Deze drie pisteis, waarvan vooral de eerste twee lapidair besproken wor-den, lijken gemeen te hebben dat daarbij niet of nauwelijks van een argu-mentatieschema sprake is. Daarom heb ik ze hier samengevoegd en volsta ik met een zo kort mogelijke toelichting.

Bij de tekmêria gaat het om tegenspraken tussen beweringen in de rede en feiten daarbuiten of om tegenspraken tussen beweringen onderling binnen de rede zelf (9.1: 30a14-16). Onder enthymêmata vallen om te begin-nen dezelfde typen tegenspraken, maar daarnaast allerlei andere soorten ‘tegenspraken’, zoals tussen verrichte handelingen en de criteria van rechtvaardigheid, onwettigheid enzovoort uit hoofdstuk 1 (10.1). Aan het aanwijzen van de twee soorten tegenspraken189bij de tegenpartij lijkt geen argumentatieschema ten grondslag te liggen. Er wordt slechts een incon-sistentie vastgesteld, waarmee wel de overtuigingskracht van het betoog van de ander wordt aangetast, maar men argumenteert daarbij zelf niet (of slechts in de volgende impliciete zin: ‘als iemand nu p beweert, maar elders niet-p heeft beweerd/beweert, dan kan daaruit afgeleid worden dat zijn bewering p niet houdbaar is’).190

Een gnômê betreft een door een bepaalde persoon uitgesproken alge-meen oordeel over feiten (gedragingen), dat wil zeggen een algemene stel-regel. Bijvoorbeeld: ‘Het lijkt me onmogelijk dat iemand een bekwame bevelhebber kan worden zonder relevante ervaring’ (11.3: 30b10-12). Het formuleren van een gnômê of stelregel lijkt (meestal?) geen duidelijk argu-mentatieve functie te hebben, maar een stilistische en/of een êthos-indice-rende functie.191

Sêmeion (teken) (hoofdstuk 12)

Het sêmeion geldt als een teken van iets anders als het daarmee gewoonlijk samengaat: eraan voorafgaat, zich tegelijk voordoet of erop volgt. Een teken kan er ook op wijzen dat het betekende zich juist niet voordoet en omgekeerd kan de afwezigheid van een teken zowel tot de conclusie lei-den dat het betekende zich evenmin voordoet als tot de conclusie dat het betekende zich juist wel voordoet (12.1-2: 30b30-35).

Tekens vallen in twee soorten uiteen: ze kunnen tot (een meer of min-der waarschijnlijk) geloof en tot (zekere) kennis leiden (12.2: 30b35-36). Waardoor dit verschil ontstaat, wordt niet aangegeven. Het te zoeken in het verschil tussen een louter correlatief en een causaal verband tussen teken en betekende192lijkt een te vergaande vorm van hineininterpretie-ren.

Gezien de opgesomde ‘bronnen’ waaraan tekens ontleend kunnen worden – onder andere getuigen en hun verklaringen – moet men denken de lokale argumentatie in de ad alexandrum

aan een gerechtelijke context193en aan aanwijzingen dat de beschuldigde de misdaad al dan niet gepleegd heeft. Het gaat kennelijk (vooral) om ‘cir-cumstantial evidence’ in het kader van het feitenbewijs in een rechtszaak (zie ook de vermelding van rechters in hoofdstuk 14.5: 31a42 en de plaat-sing in hoofdstuk 36.17-18).

Door de drie tijdstippen waarop het teken zich kan voordoen (eerder dan, tegelijk met en later dan het betekende), is hier een hele reeks argumen-tatieschema’s in het spel. ‘Positieve’ en ‘negatieve’ varianten (aan- en afwe-zigheid van teken en betekende) maken die reeks nog uitgebreider. In het volgende ‘basisschema’ is geabstraheerd van de precieze tijdsverhouding tussen teken en betekende en is gekozen voor het positief voorkomen van teken en betekende.

[9] (1) Als een bepaald teken zich voordoet, dan doet het bijbehorende

betekende zich voor.

(2) Dit bepaalde teken doet zich voor.

(3) Dus het bijbehorende betekende doet zich voor.

Bij het verdisconteren van de tijdsverhoudingen kan men, zoals in sommi-ge moderne typologieën,194naast dit basisschema een voorspellend sche-ma (het teken vóór het betekende) en een verklarend schesche-ma