• No results found

2 De achtergronden van de Ad Alexandrum

3 De hoofdlijnen van de

3.3 Delen van de rede (deel 3)

In deel 3 worden, net als in deel 1, opnieuw de zeven subtypen redevoe-ringen besproken. In dit geval staan echter de delen van de rede centraal. Dit betekent dat in beginsel zeven maal de inleiding tot en met het slot van een rede behandeld wordt. Eerst gebeurt dit bij de twee subtypen van de politieke rede, dan bij die van de gelegenheidsrede, vervolgens bij die van de gerechtelijke rede en tot slot bij de onderzoekende rede. Voor de over-zichtelijkheid plaats ik de sterk verwante richtlijnen per deel van de rede bij elkaar.85

De indeling die, bij het ene subtype vollediger dan bij het andere,86

gevolgd wordt, is de volgende. (1) prooimion (inleiding) (2) diêgêsis (verhaal)

(3)a bebaiôsis (bekrachtiging) en (3)b prokatalêpsis (anticiperende weerlegging)

((3)a en b vormen, impliciet, samen de argumentatie) (4) epilogos (slot)

(1) Prooimion (vooral hoofdstuk 29, met enkele aanvullingen in hoofdstuk 34 en volgende). De richtlijnen voor de inleiding vallen uiteen in alge-mene (29.1) en genrespecifieke (rest van 29 en 34 en volgende). Samengevat komen deze erop neer dat in elke inleiding in elke rede-voering ervoor gezorgd moet worden dat het publiek het komende betoog met begrip kan volgen, dat het aandacht gaat geven en dat het

welwillendheid gestemd wordt. Vooral voor het welwillend stemmen

38

worden veel richtlijnen gegeven, die in het volgende hoofdstuk bespro-ken zullen worden.

(2) Diêgêsis (vooral hoofdstuk 30-31). Met het verhaal moet, op beknopte, duidelijke en aannemelijke wijze, een uiteenzetting van de relevante feiten gegeven worden.

(3) Bebaiôsis en prokatalêpsis (het leeuwendeel van hoofdstuk 32 tot en met 37).87In deze belangrijke en tamelijk ingewikkelde hoofdstukken wor-den er voor de verschillende sprekers in de zeven subtypen redevoe-ringen richtlijnen gegeven om het eigen standpunt te ondersteunen (bebaiôsis) en tegenwerpingen van de andere partij bij voorbaat te ont-krachten (prokatalêpsis). Per type spreker (aanrader, afrader en dergelij-ke) worden verschillende specifieke omstandigheden onderscheiden. In het geval van een aanradende spreker bijvoorbeeld (32.1-9) kunnen de feitelijke aspecten van zijn voorstel, dat wil zeggen de uitvoerbaar-heid en doeltreffenduitvoerbaar-heid, ofwel discutabel ofwel evident zijn. In het eerste geval moeten die feitelijke aspecten dan eerst beargumenteerd worden. In het tweede geval kan de spreker zich beperken tot het aan-tonen van de overeenstemming van zijn voorstel met de criteria recht-vaardig, wettig, voordelig enzovoort (in het eerste geval moet die over-eenstemming natuurlijk ook aangetoond worden).

De harde kern van de hoofdstukken 32-37 zit in lijsten met vaste argu-mentatiesoorten die de verschillende soorten sprekers naar gelang de omstandigheden moeten aanvoeren. Nadrukkelijk wordt een bepaalde volgorde aangeraden. Een gerechtelijke aanklager bijvoorbeeld (36.17) moet in het geval van een ontkennende beschuldigde eerst met pisteis de feiten aannemelijk maken: te beginnen met 1 martyriai (getuigenver-klaringen) en 2 basanoi (verklaringen op de pijnbank), zo nodig aange-vuld met 3 eikota (waarschijnlijkheden), en dan 4 paradeigmata (voor-beelden), 5 tekmêria (aanwijzingen), 6 sêmeia (tekens) en 7 elenchoi (weerleggingen). Vervolgens moeten overwegingen gegeven worden over rechtvaardigheid, wettigheid, voordeligheid en verder (wanneer de feiten niet ontkend worden kan met deze overwegingen volstaan worden).

(4) Epilogos (vanaf het slot van hoofdstuk 33 verspreid in alle hoofdstuk-ken tot en met 3788). Bij nader inzien blijken er twee slotonderdelen onderscheiden te worden. Bij alle typen redevoeringen moet het slot in elk geval een recapitulatie (palillogia) bevatten (vermeld in 33.3; 34.11; 35.16; 36.29 en 45; 37.7). De politieke en de gerechtelijke redes moeten daarna nog een veel belangrijker slotdeel89kennen dat dient om emo-ties op te wekken bij het publiek die gunstig zijn voor jouw zaak. Dat kunnen positieve gevoelens zijn – genoemd worden vriendschap

(phi-lia), dankbaarheid (charis) en medelijden (eleos) (34.1 en volgende, 36.29

en 47-48) – en negatieve gevoelens – zoals toorn (orgê), vijandschap (echthra) of afgunst (phthonos) (34.12-16 en 36.29 en 49-50). Net als voor de hoofdlijnen van de ad alexandrum

het opwekken van welwillendheid in de inleiding worden hiervoor gedetailleerde richtlijnen gegeven, die weer in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.

Na dit overzicht van de Rhetorica ad Alexandrum kan opgemerkt worden dat de auteur met zijn zeker niet vlekkeloos gecomponeerde handboek90

al de weg ingeslagen lijkt te hebben die leidt tot Hermagoras. In de inrich-ting van de Ad Alexandrum schemert namelijk al duidelijk diens chronolo-gisch geordende leer van de taken van de redenaar door.91Deel 1 en de eerste helft van deel 2 van de Ad Alexandrum doen al denken aan respec-tievelijk de eerste stap en tweede stap van de heuresis/inventio (inhouds-vinding): de noêsis/intellectio (analyse van het geschil) gericht op de bepa-ling van de stasis/status (standpunt) en de heuresis/inventio in engere zin om argumenten bij de stasis te vinden. Met name de verhouding tussen hoofdstuk 4 (met een voorloper van de gerechtelijke stasisleer) en hoofd-stuk 7-17 (met de pisteis) doet hieraan denken. De tweede helft van deel 2 en deel 3 voegen hier twee latere taken ter voorbereiding van een rede aan toe: de lexis/elocutio (verwoording) en de taxis/dispositio (ordening).

40

4 De discussiesituatie in de

Ad Alexandrum

De Rhetorica ad Alexandrum opent, zoals gezegd, met het onderscheiden van zeven typen redevoeringen: aanradende, afradende, lovende, laken-de, aanklagenlaken-de, verdedigende en onderzoekende redes.92De hele verde-re uiteenzetting in deel 1 én in deel 3, ook dat zagen we al in het vorige hoofdstuk, is op deze onderscheiding in zeven typen gebaseerd. Dit bete-kent weer dat de richtlijnen in hoofdzaak zijn ingedeeld naar dezelfde drie situaties die Aristoteles onderscheidt: politieke, ceremoniële en gerechte-lijke bijeenkomsten.93Met andere woorden, de discussiesituatie is in de Ad

Alexandrum een zeer belangrijk, sterker nog, het belangrijkste kader van

behandeling. Dat geldt ook voor de argumentatierichtlijnen. Deze worden niet in abstracto verstrekt, maar ten behoeve van sprekers in deze specifie-ke situaties.

Het eerste wat we voor een goed begrip van de argumentatierichtlijnen daarom moeten weten is wat dit voor discussiesituaties zijn. Welke rollen spelen de sprekers erin, tot wie richten zij zich en wat proberen ze – met welke middelen – voor elkaar te krijgen? Welke plaats neemt argumenta-tie onder de gebruikte middelen in en wat is de belangrijkste eis die aan de argumentatie gesteld wordt? In een politieke situatie bijvoorbeeld kan het in de Ad Alexandrum, zo zullen we zien, gaan om een spreker met de rol van een indiener en verdediger van een voorstel. Deze spreker richt zich tot de deelnemers van een vergadering met het doel hen aan het eind van het overleg voor zijn voorstel te laten stemmen. Om dit doel te berei-ken moet hij vooral argumentatie aanvoeren, maar ook de gevoelens van de vergadering bespelen. Zowel de aangevoerde argumentatie als de gemobiliseerde gevoelens moeten primair effectief zijn: in de hand werken dat het voorstel aangenomen wordt. In paragraaf 4.1 bekijk ik hoe in de Ad

Alexandrum de verschillende rollen van de sprekers, hun publiek, hun

doel en de gebruikte middelen gestalte krijgen. Ik schets met andere woor-den de contouren van de typisch klassiek-retorische discussiesituaties, situaties waarop niet alleen de auteur van de Ad Alexandrum zich met zijn adviezen richt, maar ook de latere retorici.

Maar deze globale contouren volstaan niet om zicht te krijgen op het raamwerk waarbinnen de sprekers in de geschetste situaties argumente-ren. Voor een scherper beeld moet dieper ingegaan worden op de proce-dures die de gang van zaken tijdens de discussies vastleggen en waarin

het argumenteren is ingebed. Neem een proces. Volgens de schrijver van de Ad Alexandrum heeft in zijn tijd elke procespartij, onder meer, recht op twee spreekbeurten en wint de verdediging de zaak als de stemmen van de jury staken (17.6-7). Deze procedures staan kennelijk in dienst van het doel van de institutie van het rechtspreken: het op aanvaardbare wijze beslechten van een gerechtelijk geschil. Tegenwoordig zijn dit soort, inmiddels zeer omvangrijke en gedetailleerde, procedures vastgelegd in het procesrecht – voor politieke discussie gelden minder uitvoerige regle-menten van orde van onder meer parleregle-menten. Voorlopers van dergelijke voorschriften bestonden al in de tijd waaruit de Ad Alexandrum stamt, gezien de verwijzingen in dit werk naar dat soort proces- en vergaderre-gels (in dit retorische handboek worden deze revergaderre-gels duidelijk bekend en gegeven verondersteld; zoals zal blijken, zijn de verwijzingen opgenomen in adviezen aan de sprekers om zich er in het belang van hun zaak op te beroepen).

Tot de bedoelde procedures horen ook regelingen die directer op het argumenteren betrekking hebben. Bij rechtszaken valt hier in het moder-ne recht voor de sprekers te denken aan zaken als stelplicht, bewijslast(verdeling) en toegestane bewijsmiddelen, voor de rechters aan verplichte vraagpunten waarover zij zich een oordeel moeten vormen alvorens tot een uitspraak te komen.94In de Oudheid is veel hiervan pas laat gecodificeerd – men denke aan het beroemde beginsel van de veron-derstelde onschuld van de verdachte, de praesumptio innocentiae, dat pas in de late Oudheid geformuleerd is.95In de Ad Alexandrum en in latere reto-rische handboeken wordt er dan ook niet expliciet naar dit soort voor-schriften verwezen. Wel treffen we in dit werk reeds adviezen aan die, vanuit onze kennis, betrekking hebben op deze bijzonder belangrijke argumentatief-procedurele regels. Later zijn deze adviezen door Hermagoras nog verder uitgewerkt in de stasisleer, die – zo zullen we in paragraaf 16.3 zien – onder meer als een impliciete leer van bewijslastpun-ten voor de sprekers c.q. vraagpunbewijslastpun-ten voor de rechters opgevat kan worden.

Ik zal me in het vervolg vooral bezighouden met de direct argumenta-tief-procedurele regels. Meer in het bijzonder ga ik na wat in de Ad

Alexandrum, en later bij Aristoteles en Hermagoras, te vinden is over het

recht en de plicht van het naar voren brengen van standpunten, de bewijstlast(verdeling), de toegestane middelen om zich van de bewijslast te kwijten en de verplichte vraagpunten bij de oordeelsvorming.96 Om deze meestal slechts impliciet behandelde zaken op het spoor te komen, richt ik me op twee onderwerpen uit de klassiek-retorische handboeken die hier nog het meeste over te bieden hebben. In paragraaf 4.2, en later in paragraaf 10.2 en 16.2, is dat het onderwerp van het beginnen en afsluiten van de bijdragen van sprekers aan de discussie, in klassiek-Latijnse ter-men het exordium en de peroratio.97In paragraaf 4.3, en verderop in

para-42

graaf 10.3 en 16.3, gaat het om de bewijslastpunten voor de sprekers en de vraagpunten voor de rechters en politieke beslissers, die bij Hermagoras

staseis heten.98