• No results found

2 De achtergronden van de Ad Alexandrum

3 De hoofdlijnen van de

4.2 Het beginnen en beëindigen van de discussie

Het beginnen en beëindigen van discussies wordt in de Ad Alexandrum vooral in deel 3 besproken, het deel over de delen van de rede. De bespre-king neemt de vorm aan van adviezen om in de inleiding en het slot van de rede een verbinding te leggen met het publiek, de beslissende instantie in vergaderingen en rechtszaken. In het vorige hoofdstuk zagen we al dat het publiek door de inleiding in staat moet worden gesteld het komende betoog met begrip te volgen, aandacht moet gaan schenken en welwillend gestemd moet worden. In het slot moet, na een samenvatting van de argu-mentatie, in politieke en gerechtelijke redes aan emoties zoals medelijden geappelleerd worden. Wat houden deze adviezen meer in detail in? En valt hierin iets te bespeuren van respect voor procedurele regels die een kritische toetsing van standpunten bevorderen of gaat het alleen om stra-tegieën om de zaak als het even kan te winnen?

De behandeling van de inleiding is heel uitgebreid. Samengevat komen de richtlijnen op het volgende neer.

(1) Ter wille van een goed begrip moet het onderwerp (pragma) of het hoofdstandpunt (prothesis)108voorop worden geplaatst. In een politieke rede is dit het voorstel in kwestie (bijvoorbeeld dat een bepaalde bond-genoot hulp geboden moet worden in een oorlog), bij een gerechtelijke rede de aanklacht (29.2 en 36.2: 41b33-34).

(2) Men krijgt aandacht (prosechein parakalein: vragen om aandachtig te zijn)109 door er, bijvoorbeeld, op te wijzen dat de zaak belangrijk of bedreigend is, of het publiek zelf aangaat (29.4: 36b7-8).

(3) Voor het verwerven van welwillendheid (eunoia),110veruit de belang-rijkste en meest uitvoerig behandelde functie van de inleiding, moet de spreker uitgaan van de houding van het publiek. Die kan vriendelijk, neutraal of vijandig zijn (29.6; vergelijk 36.3-4111). Bij een vriendelijk publiek is het eigenlijk overbodig naar welwillendheid te streven. Toch kan het, voor een spreker die iets aanraadt, geen kwaad ironisch eraan te herinneren dat het publiek wel weet dat men een loyale burger is en eerder adviezen heeft gegeven die goed uitpakten (29.7). Bij een neu-de discussiesituatie in neu-de ad alexandrum

trale houding kan men onder meer het publiek vleien met zijn goede oordeelsvermogen (29.9: 36b32-34; vergelijk 36.6: 42a14-15). Bij een vij-andig publiek moet men het gekoesterde vooroordeel (diabolê) wegne-men met stereotiepe verdedigingen als: ‘het is niet eerlijk dat wegne-men iemand een afgerond proces blijft nadragen’ (29.13: 37a13-14) en: ‘ik heb geen adviseurs om in mijn plaats te spreken’ (als men te jong of te oud gevonden wordt om te spreken) (29.19: 37a39-40, vergelijk 36.12: 42b10-11).

De adviezen voor het slot zijn minder uitgebreid, maar toch nog uitvoerig. Ze komen op het volgende neer.

(1) Men dient in elk geval een recapitulatie (palillogia) van het betoog te geven (vermeld in 33.3; 34.11; 35.16; 36.29 en 45; 37.7).

(2) Politieke en gerechtelijke redes moeten daarna nog een veel belangrij-ker slotdeel112 kennen dat dient om emoties op te wekken bij het publiek. Dat kunnen positieve en negatieve emoties zijn. Als positieve emoties worden genoemd: vriendschap (philia), dankbaarheid (charis) en medelijden (eleos). Deze moeten zowel in bepaalde aanradende poli-tieke als in de verdedigende gerechtelijke redes opgewekt worden. Medelijden bijvoorbeeld kan in het laatste geval opgewekt worden door aan te tonen dat we in een vriendschappelijke relatie tot de jury staan en onverdiend ongeluk gehad hebben of door het proces dreigen te krijgen (36.48). Negatieve gevoelens zijn: toorn (orgê), vijandschap (echthra) of afgunst (phthonos). Deze moeten opgewekt worden tegen degenen aan wie we afraden hulp te bieden (34.12-16) en tegen de tegenpartij in een rechtszaak (36.29 en 49-50) (in het laatste geval wordt ook het opwekken van haat, misos, genoemd). Voor elk van de gevoe-lens moeten redenen aangevoerd worden. Om afgunst bij het publiek te doen ontstaan, bijvoorbeeld, moet aangetoond worden dat de perso-nen in kwestie onverdiende voorspoed ten deel is gevallen (34.15 en 36.50).113

Hoe over deze adviezen te denken in het licht van het streven naar een redelijke toetsing van standpunten? In de klassieke retorica zelf is Aristoteles – zoals we in hoofdstuk 10 zullen zien – de enige geweest die zich duidelijk over deze kwestie heeft uitgesproken. Van de exordiale adviezen noemt hij alleen de adviezen om in de inleiding, voor een beter begrip van het komende, het onderwerp of het standpunt aan te geven nuttig voor een redelijke toetsing. Over de peroratieve adviezen spreekt hij geen oordeel uit, maar waarschijnlijk vond hij daarvan alleen het reca-pitulatieadvies constructief. Alle andere adviezen, dus de adviezen om ter inleiding aandacht en welwillendheid en in het slot emoties op te wekken, dragen volgens hem niet bij aan een zuivere toetsing, kunnen er zelfs veel afbreuk aan doen. Vanuit de optiek van moderne redelijkheidsnormen voor het openen en afsluiten van discussies kan er het volgende over gezegd worden.

de redelijkheid van de klassieke retorica

Het advies om het standpunt voorop te stellen en de argumentatie te recapituleren dient bij de schrijver van de Ad Alexandrum, en andere klas-sieke retorici, om het publiek beter in staat te stellen het betoog te begrij-pen. Nu bevordert een goed begrip bij het publiek zeker de kwaliteit van de discussie, maar in moderne normatieve ogen draait het bij het naar voren brengen van een standpunt in het begin van de discussie en het opmaken van de balans in het slot om iets anders. Om me tot het begin van de discussie te beperken, in regels voor abstract-ideale discussies gaat het daarbij om het recht welk standpunt dan ook naar voren te brengen; in specifieke regelgevingen voor discussiecontexten als rechtszaken juist om de (stel)plicht voor een bepaalde partij om aan het begin van de discussie een standpunt in een dagvaarding of tenlastelegging naar voren te bren-gen. Beide soorten regels dienen om standpunten zo goed mogelijk aan toetsing te onderwerpen.114De schrijver van de Ad Alexandrum heeft het grote belang van het snel en expliciet formuleren van standpunten inge-zien, maar geeft daarvoor een andere reden dan het bevorderen van de kwaliteit van de toetsing, namelijk bevorderen van begrip. We zullen zien dat Aristoteles, met zijn beperking van een rede in ideale omstandigheden tot een standpunt en argumentatie, en Hermagoras, met zijn aparte

propo-sitio na het exordium, dichter bij modern normatieve opvattingen staan.

Omgekeerd blijkt in de adviezen voor wat Aristoteles als onredelijke functies ziet toch niet geheel aan normen voor kritische toetsing voorbij te worden gegaan. Integendeel, juist bij de louter op irrationele beïnvloeding gerichte adviezen wordt geregeld verwezen naar dat soort normen. Natuurlijk staat bij de schrijver van de Ad Alexandrum voorop de sprekers in de discussies in rechtbanken en vergaderingen aan de overwinning te helpen. Omdat de beoordelaars in die situaties – anders dan louter rede-lijke beoordelaars in ideale situaties – kennelijk niet automatisch aandacht schonken, zich niet altijd onbevooroordeeld opstelden en zich gevoelig toonden voor emotionele appèls, én omdat irrationele technieken meestal niet verboden waren, vindt hij het tot zijn taak behoren om daar adviezen voor te verstrekken. Maar deze gerichtheid op effectieve belangenbeharti-ging in de gegeven situaties betekent niet dat de schrijver geen oog had voor een redelijke gang van zaken bij het beginnen en afsluiten van een discussie. Sterker nog, uit bepaalde adviezen kan afgeleid worden dat hij daar niet alleen zelf oog voor had, maar dat hij ervan uitging dat ook het publiek wel degelijk besef van redelijke procedures had en daar in zijn hart ook een voorkeur voor had. Soms wordt sprekers namelijk aangera-den een beroep te doen op dit besef van en voorkeur voor een redelijke gang van zaken bij het publiek. Ik beperk me hier tot een incidentele adstructie, omdat een meer systematische beschouwing beter past in het slothoofdstuk over de impliciete drogredenleer in de Ad Alexandrum.

Onwelwillendheid bij het publiek, in de praktijk vaak de belangrijkste hindernis die een spreker moet nemen, kan onder meer de extreme vorm de discussiesituatie in de ad alexandrum

aannemen van totaal niet willen luisteren. Dat kan zich uiten in het vanaf het begin interrumperen van de spreker. De schrijver geeft vele adviezen hoe men daarop kan reageren. Verschillende daarvan komen erop neer dat de spreker het publiek erop moet wijzen dat dergelijk gedrag onredelijk is (alogon, 18.6: 32a36). Hij kan zeggen: ‘u bent gekomen om te beraadslagen en wilt nu gek genoeg niet luisteren’ (18.4: 32b26-29); of: ‘u heeft bij ede verklaard te zullen oordelen volgens de wet en nu wilt u nog niet eens één rede aanhoren, terwijl de wet iedere partij twee redes toestaat’ (18.6: 32b36-39). Het tweede geval is een voorbeeld van een verwijzing naar bestaande specifieke institutionele procedurevoorschriften, het eerste van een beroep op de algemenere redelijkheidseis van ‘het gezonde verstand’ dat een discussiepartij zijn standpunt naar voren moet kunnen brengen en verdedigen.115

Wat we hier zien is in het algemeen kenmerkend voor de plaats van redelijkheidsnormen in de Ad Alexandrum (en andere klassiek-retorische handboeken, met een aparte positie van Aristoteles). Het gaat er in dit boek (en de andere) niet om stelselmatig redelijkheidsnormen te formule-ren en nog minder om die normen bij de sprekers aan te bevelen. Wat wel gebeurt – zo illustreren de zojuist aangehaalde adviezen –, is dat men sprekers adviseert zich in het belang van de eigen zaak aan te sluiten bij redelijkheidseisen die wel degelijk bij het publiek leven, hoe onredelijk dit zich ook kan gedragen. Soms wordt die aansluiting expliciet gemaakt: in de incidentele gevallen van adviezen zich op institutionele of algemene en ongeschreven redelijkheidseisen te beroepen. Meestal blijft de aansluiting impliciet en zelfs deels onbewust: in de veel frequentere en systematischer gegeven adviezen voor het hanteren van bewijslastpunten en argumenta-tiesoorten. Het is vooral op deze plaatsen waar de bijdragen van de klas-sieke retorici aan de (normatieve) argumentatietheorie schuilgaan.

4.3 De bewijslastpunten voor de sprekers en