• No results found

Twee ongecoördineerde aanzetten tot een sta- sta-sisleer300

9 De hoofdlijnen van de

11 De globale argumentatie in de Rhetorica: voorlopers van de

11.2 Twee ongecoördineerde aanzetten tot een sta- sta-sisleer300

De inventarisatie van de vermeldingen van de voorlopers van de staseis werd in de vorige paragraaf gesplitst in vermeldingen in boek 1 en boek 3. De ratio daarvan zal in deze paragraaf duidelijk worden: de behande-ling van deze voorlopers in het eerste boek verschilt principieel van de bespreking in het derde boek. Het gevolg daarvan is dat de Rhetorica twee aanzetten tot een stasisleer in de drie besproken discussiesituaties kent. De variant van boek 1 is het meest interessant en karakteristiek voor Aristoteles – wat tot nu toe is miskend, zoals er überhaupt te weinig oog is voor het feit dat er van twee varianten sprake is.301Dit wil overigens niet zeggen dat beide uitwerkingen niets gemeen hebben. Voordat ik op de principiële verschillen inga, wijs ik daarom op de overeenkomsten tussen beide varianten, die eveneens kenmerkend voor Aristoteles zijn en die aan beide door mij onderscheiden varianten een gemeenschappelijke basis geven.

Het gaat om twee belangrijke overeenkomsten: ten eerste de vrij con-stante302 driedeling stochasmos-poiotês-poson (feit-kwaliteit-kwantiteit) en ten tweede de aanwezigheid van wat later staseis genoemd zijn bij alle drie de soorten redevoeringen, niet alleen bij de gerechtelijke redevoering. Deze overeenkomsten zijn belangrijk, omdat zij twee elementen bevatten die specifiek geacht worden voor Aristoteles: de opvatting dat poson een

stasis vormt (al door Quintilianus, 3.6.49, als typerend gemeld voor

Aristoteles) en de idee dat er bij alle soorten redevoeringen sprake is van

staseis. Aangezien we uit ongeveer dezelfde tijd slechts de Rhetorica ad Alexandrum als vergelijkingsmateriaal hebben, valt de juistheid van deze

twee veronderstellingen moeilijk te beoordelen. Poson komt in de Ad

Alexandrum, behalve in de vorm van auxêsis, in elk geval ook voor en net

als bij Aristoteles als aspect van poiotês: 4.7: 27a29 en 4.11: 27b7. De latere

staseis daarentegen zijn in de Ad Alexandrum beperkt tot gerechtelijke

rede-voeringen – zijn criterialijst bij politieke discussies is pas vanuit modern oogpunt als een reeks stasispunten te interpreteren. Mogelijk is Aristoteles, die de aanwezigheid van (grotendeels gelijke303) stasispunten in alle soorten redevoeringen in 1.3 ook beredeneert, op het tweede punt dus echt origineel.

De twee genoemde overeenkomsten vormen een belangrijk onderdeel van de gemeenschappelijke basis van beide behandelingen, dat wil zeg-de globale argumentatie in zeg-de rhetorica

gen van de volgens Marx (1900, 241 e.v.) verloren gegane aristotelische ‘Statuslehre’. Tegenover deze twee zeker belangrijke overeenkomsten tus-sen de behandelingen in boek 1 versus boek 3 staan minstens drie nog belangrijkere verschillen. Deze verschillen impliceren dat de Rhetorica, weliswaar onuitgesproken, maar onmiskenbaar twee uiteenlopende aan-zetten tot een stasisleer bevat. Zoals dat ook bij andere leerstukken – bij-voorbeeld dat van het enthymeem – het geval is, zijn de twee versies in de overgeleverde Rhetorica ongecoördineerd naast elkaar blijven staan.

In feite liep ik in paragraaf 10.3 al op twee van de verschillen vooruit. Ten eerste worden de stasispunten in boek 1, en wel in hoofdstuk 3, in een beargumenteerde analyse afgeleid. In boek 3 wordt niet bij deze afleiding aangesloten, maar worden de punten op de typische wijze van een hand-boek in een beknopte opsomming apodictisch geïntroduceerd – net als in de Ad Alexandrum. Dit geldt niet alleen voor de verschillende punten apart, maar ook voor het feit dat deze gezamenlijk een uitputtende reeks vormen. Deze uitputtendheid wordt in 1.3 voor de telê en koina gezamen-lijk beredeneerd en in 1.17.1, zonder op de eerdere beredenering terug te grijpen, slechts geponeerd.304

In de tweede plaats levert de beredeneerde aanpak van boek 1, hoofd-stuk 3, het inzicht op dat de beredeneerde stasispunten noch gelijkwaar-dig noch gelijksoortig zijn: alleen de telê-punten zijn verplicht voor de sprekers, de koina-punten zijn dat niet; en de telê-punten zijn specifiek voor een bepaald type rede en de koina-punten niet. Dit inzicht ontbreekt – opnieuw net als in de Ad Alexandrum – in boek 3; beter gezegd, de behan-deling in de vorm van een loutere nevenschikking van de hoofdpunten en een ongedifferentieerde vermelding van specifieke en niet-specifieke kwa-litatieve aspecten bij de verschillende soorten redevoeringen is er zelfs mee in strijd.

In de derde plaats bestaat er verschil tussen de presentatie en de daar-mee samenhangende functie van de stasispunten in boek 1 en boek 3. Zoals vooral Marx en Thompson terecht hebben opgemerkt,305 oogt de behandeling in boek 3 veel duidelijker en opvallender, systematischer en completer. Dit komt vooral doordat de vermeldingen van de punten hier in het algemeen minder toevallig zijn en meer het karakter aannemen van uitputtende lijstjes, die bovendien op meer identieke wijze in verschillen-de hoofdstukken terugkeren. Belangrijker lijkt echter verschillen-de hiermee verbon-den (dubbele) functie van de lijstjes in boek 3. In de eerste plaats is er spra-ke van een selectiefunctie: de stasispunten zijn opties waaruit de redenaar een keuze kan maken voor de argumentatieve mogelijkheden. In de twee-de plaats zien we een organiserentwee-de functie: het gekozen stasispunt of twee-de combinatie van punten bepaalt wat je in het feitenrelaas aan de orde moet stellen en op welke punten je de bewijsvoering moet richten.

Vergelijking met de Rhetorica ad Alexandrum leert dat de laatste benade-ring van de stasispunten, in boek 3, waarschijnlijk geïnspireerd is door de 136

behandeling van deze punten in de eerdere retoricahandboeken. In de Ad

Alexandrum troffen we in hoofdstuk 36 bij de bespreking van het

argumen-tatieve deel van de gerechtelijke rede verwijzingen naar stasispunten aan met dezelfde dubbele functie. Afhankelijk van de situatie moet daar geko-zen worden voor de behandeling van feitelijke en/of waarderende stasis-punten. En de gekozen punten moeten in een bepaalde volgorde bespro-ken worden – dat per stasispunt ook bepaalde soorten (sub)argumenten (ontleend aan de latere stasistopen) aangevoerd moeten worden, ont-breekt – zoals gezegd – vreemd genoeg in de tegenhanger bij Aristoteles, hoofdstuk 3.17. Deze verwante bespreking, eveneens bij de behandeling van de delen van de rede, doet vermoeden dat iets dergelijks al voorkwam in oudere handboeken, mogelijk zelfs al in de louter gerechtelijke hand-boeken die nog alle regels behandelden in het kader van de delen van de rede.

In boek 1 is de presentatie zeker minder opvallend en minder duide-lijk. Maar anders dan vooral Thompson denkt, is deze niet minder rijp en doordacht. Integendeel, zowel uit wat ik hierboven aan verschillen heb aangegeven als uit zulke even veelzeggende als terloopse vermeldingen in hoofdstuk 1, 13 en 15 blijkt dat Aristoteles in boek 1 zeker zo’n scherp inzicht had in de rol van de stasispunten in discussies als in boek 3. Het verschil in de presentatie is dan ook geen gevolg van verschil in inzicht en diepgang, maar van functie van de uiteenzetting. Deze functie wordt dui-delijk uit de behandeling van de stasispunten in hoofdstuk 3 van boek 1, de enige systematische vermelding in boek 1.

De functie in dit hoofdstuk is het beste te typeren als classificerend. De

telê en koina, dus de stasispunten die in dit hoofdstuk worden afgeleid,

maken namelijk deel uit van de volgende indeling van de inhoudelijke persuasiemiddelen die Aristoteles ten grondslag heeft gelegd aan boek 1 (en 2):

pisteis atechnoi - pisteis entechnoi êthos - pathos – logos

paradeigma - enthymêma

opgebouwd uit: topoi (koinoi) - eidê

gericht op: telê-punten - koina-punten

Aristoteles’ indeling van de inhoudelijke persuasiemiddelen wordt het meest uitgewerkt voor logos en wel in termen van de inhoud van enthy-memen. Hoewel het specifiek retorische enthymeem volgens Aristoteles uit gemeenschappelijke topen (topoi koinoi) gevormd wordt, besteedt hij de globale argumentatie in de rhetorica

veel meer en ook eerder aandacht aan enthymemen opgebouwd uit bij-zondere topen (eidê). Deze bijbij-zondere topen worden gepresenteerd als de

protaseis, argumenten of premissen, die geschikt zijn om ofwel een positie

tegenover de telê-punten ofwel de koina-punten te verdedigen. De functie van de vermelding van de stasispunten in 1.3 is om vanaf 1.4 bij de telê- en

koina-punten aansluitende klassen protaseis te kunnen opsommen. (De

abstracte gemeenschappelijke topen, de topoi koinoi, worden – los van de discussiepunten – pas veel later, in 2.23 en 24, besproken.)

Wanneer we deze benadering van de stasispunten opnieuw met de vermoedelijk meer conventionele tegenhanger in het eerste deel van de Ad

Alexandrum vergelijken, dan zien we deze keer een groot verschil.

Aristoteles komt tot zijn punten door aan ieder van de drie soorten rede-voeringen een van de algemene criteria uit de Ad Alexandrum (1.4-5: 21b24-33) toe te schrijven en aan alle drie gezamenlijk bepaalde andere cri-teria. De schrijver van de Ad Alexandrum presenteert in hoofdstuk 4.7: 27a23-30 zijn drie duidelijk als latere stasispunten te onderkennen discus-siepunten (het ontkennen, rechtvaardigen en verontschuldigen van de daad) slechts als verdedigingslinies in een rechtszaak. Ondanks de grote-re diepgang en grote-reikwijdte zal, zo zullen we bij Hermagoras zien, de ken-nelijk oorspronkelijke aanpak van Aristoteles later toch minder door-werken.306

11.3 De globale argumentatie in gerechtelijke