• No results found

voorlopers van de staseis (2) en van de lijsten met

5.1 Politieke redevoeringen

De behandeling in deel 1

Niveau (1) wordt in hoofdstuk 1 van deel 1 vertegenwoordigd door de al aangehaalde functieaanduidingen van een aan- en een afradenende rede: tot iets aanzetten dan wel van iets afhouden. Zoals ik in de vorige para-graaf al heb opgemerkt, komen deze functieaanduidingen erop neer dat een aanrader als hoofdstandpunt naar voren moet brengen dat een bepaalde handeling uitgevoerd moet worden en een afrader dat dit juist niet moet.

Niveau (2) wordt in datzelfde hoofdstuk – ook dat gaf ik al aan – gere-presenteerd door de lijst met toetsingscriteria voor voorstellen. Iemand die iets aanraadt – zagen we al – moet als hoofdargumenten aanvoeren dat wat hij aanraadt rechtvaardig, wettig, voordelig, eervol, aangenaam en gemakkelijk uitvoerbaar is of, bij moeilijke zaken, mogelijk en noodzake-lijk (1.4). Voor een afrader gelden tegengestelde hoofdargumenten: onrechtvaardig enzovoort.

Niveau (3) kwam in het vorige hoofdstuk nog niet voor; het werd alleen in het overzichtshoofdstuk 3 al aangestipt. Het gaat om de reeksen onderverdelingen, bijvoorbeeld gezondheid als lichamelijk voordeel voor het individu, waarmee een redenaar kan beargumenteren dat een voorstel aan een bepaald criterium beantwoordt (vanaf 1.7). Ook tot niveau (3) behoren de aanvullende argumentatiemethoden: argumentatie op basis van analogie, van tegendeel en van gezag (1.1-3). Uit zowel de onderver-delingen als de drie aanvullende argumentatiewijzen moet en mag de spreker kennelijk per criterium een keuze maken. Uit deze behandeling krijgt men geen idee van mogelijk vaste soorten subargumenten per type hoofdargument.

De behandeling in deel 3

Hanteert de schrijver in deel 1 een soort procesperspectief (wat een rede-naar achtereenvolgens op de drie niveaus te doen staat), in deel 3 gaat het 54

duidelijk om een productperspectief: aangegeven wordt hoe de drie niveaus in de opgestelde rede aanwezig dienen te zijn.

Het presenteren van niveau (1) is, nogal weggestopt, terug te vinden bij de richtlijnen in hoofdstuk 29 voor de inleiding van de rede. Om een rede toegankelijker te maken wordt, zoals gezegd, aangeraden het hoofdstand-punt voorop te stellen in de inleiding. Zie het voorbeeld van het te hulp komen van Syracuse waarmee ik dit hoofdstuk begon.

Aanwijzingen voor niveau (2) en (3), met betrekking tot het naar voren brengen van de hoofd- en subargumenten, zijn veel gemakkelijker als zodanig te onderkennen. Relevant is in de eerste plaats hoofdstuk 32 over de opbouw van de argumentatie in een aanradende rede. Het gaat hier om de passage over de bebaiôsis, het deel van de rede waarin het eigen (hoofd)standpunt – in dit geval het beleidsvoorstel – bekrachtigd wordt.133

Verder is hoofdstuk 34 van belang, met de richtlijnen voor de inrichting van de argumentatie in een afradende rede. Relevant voor de globale argumentatie is daar de behandeling van de antilogos, het tegenbetoog waarmee iemand afwijzend reageert op een voorstel.134Ik zet de richtlij-nen voor beide partijen in een politieke discussie om te beginrichtlij-nen schema-tisch naast elkaar.135Vervolgens licht ik dit schematische overzicht toe. Pas na die toelichting kan ik de geadviseerde argumentatiereeksen duiden in termen van niveau (2) en (3).

aanradend betoog afradend tegenbetoog

(eidos protreptikon) (eidos apotreptikon) (1) doxa tou legontos

(mening van de spreker) of

(1) eikota (op basis van ethê) – waarschijnlijkheden

op basis van gewoonten) (2) paradeigmata (voorbeelden) – (3) gnômai (stelregels)

en/of toepassen criteria: toepassen criteria: (1)/(4) dikaion én nomimon (1) aantonen adikon óf én sympheron ... asymphoron óf...

(rechtvaardig, wettig, (onrechtvaardig enz.)

voordelig...) of

(2)/(5) paradeigmata (1) aangeven overgeslagen (voorbeelden) bij (1)/(4) criterium

Het overzicht in de linkerkolom (gebaseerd op 32.1 en volgende) moet als volgt begrepen worden.

Boven de stippellijn staan de argumenten die, in de gegeven volgorde, aangevoerd moeten worden als feitelijke aspecten van het voorstel omstre-den zijn (gedoeld zal vooral zijn op het optreomstre-den van voorspelde voorde-len: de effectiviteit van het voorstel136). Begonnen moet worden met ‘de mening van de spreker’ of anders ‘het waarschijnlijkheidsargument in de vorm van een verwijzing naar de normale gang van zaken (ethê)’ (door mij nummer (1) gegeven). Als aanvulling op de argumentatie bij (1) moeten ‘parallelle voorbeelden’ (2) en ‘stelregels’ (3) gegeven worden (ook hier en elders zijn de nummers van mijn hand).137

Onder de stippellijn gaat het om het toepassen van de criteria ‘recht-vaardig’, ‘wettig’, ‘voordelig’ enzovoort op het voorstel; de toetsing van elk criterium moet met voorbeelden ondersteund worden. Als de feitelij-ke aspecten niet omstreden zijn, kan volgens de schrijver volstaan worden met wat onder de stippellijn staat. In dat laatste geval heb ik het toepassen van de criteria met ondersteunende voorbeelden de nummers (1) en (2) gegeven. Als de feiten wel omstreden zijn, moeten na de feitelijke argu-mentatie – aangegeven boven de stippellijn – natuurlijk altijd ook nog de criteria toegepast worden, weer ondersteund door voorbeelden (vandaar mijn alternatieve nummering (4) en (5): er moet dan doorgeteld worden na de nummers (1)-(3) boven de stippellijn). Dit laatste wordt echter niet met zoveel woorden opgemerkt.

In de rechterkolom, gebaseerd op 34.8 en volgende, staan de enigszins onduidelijke richtlijnen voor een afradend tegenbetoog. Merkwaardig genoeg gaat de schrijver voorbij aan de mogelijkheid om op de feitelijke argumenten te reageren. Hij beperkt zich tot het aangeven van twee aan-valsmogelijkheden. Bij voorkeur moet aangetoond worden dat het inge-diende voorstel in strijd is met minstens één van de noodzakelijke criteria: het voorstel is of niet-rechtvaardig of niet-voordelig et cetera. Als dat niet kan, moet nagegaan worden of de aanrader niet een van de noodzakelijke punten (eerbaarheid of uitvoerbaarheid en dergelijke) heeft overgeslagen; daarvan moet aangetoond worden dat het voorstel ermee in strijd is.

Ik vertaal nu de richtlijnen voor een aanradend betoog in een boomdia-gram dat de impliciete globale structuur beoogt weer te geven.

56

Hoofdargumenten: Subargumenten: ‘X is effectief’ doxa tou legontos

(mening van de spreker)/eikota (op basis van ethê) (waar-schijnlijkheden op basis van gewoonten)

paradeigmata (voor-beelden) gnômai (stelregels) Hoofdstandpunt: En/of: ‘X moet uitgevoerd worden’ ‘X is dikaion paradeigma(ta) (rechtvaardig)’ (voorbeeld(en)) ‘X is nomimon paradeigma(ta) (wettig)’ (voorbeeld(en)) ‘X is sympheron paradeigma(ta) (voordelig)’ (voorbeeld(en)) Enzovoort Enzovoort (alle criteria)

Het tegenbetoog van de afrader is geen zelfstandig betoog, maar een aan-val op de hoofd- en subargumenten met betrekking tot de normatieve cri-teria dikaion enzovoort (dus met voorbijgaan aan de feitelijke aspecten, in het bijzonder de effectiviteit).

Overzien we deze voorstelling van zaken in deel 3, dan kunnen we con-stateren dat deze in vergelijking met de adviezen in deel 1 in het algemeen een vollediger en beter beeld geeft van de globale argumentatie van de partijen in een politieke discussie – en daarmee ook van de inhoud en de verdeling van de bewijslast in een dergelijke discussiesituatie (waardoor dit hoofdstuk, zoals gezegd, een aanvulling bevat op de bespreking van dit onderwerp in de slotparagraaf van het vorige hoofdstuk).

Ten eerste is nu onderkend dat de aanrader niet alleen moet aantonen dat zijn voorstel aan de criteria van rechtvaardigheid enzovoort voldoet, maar dat hij ook de feitelijke aspecten van zijn voorstel moet beargumen-teren wanneer daaraan getwijfeld kan worden. Met name moet hij aanne-melijk maken dat zijn voorspellingen, de voordelige gevolgen van zijn de globale argumentatie in de ad alexandrum

voorstel, zullen uitkomen. Anders gezegd: aan de lijst met hoofdargumen-ten moet het punt van de effectiviteit toegevoegd worden met bijbehoren-de subargumenten.

Ten tweede worden nu niet alleen de verplichte hoofdargumenten opgesomd, er worden per hoofdargument ook in een bepaalde volgorde vaste soorten subargumenten aangereikt: bij de feitelijke hoofdargumen-ten, in het bijzonder bij de effectiviteit, doxa tou legontos tot en met gnomai, bij de overige hoofdargumenten (de criteria) ondersteunende voorbeel-den. Er is in deel 3 met andere woorden een aanzet tot een geordende lijst met vaste stasistopen per stasis. In het bijzonder de lijst van doxa tou

legon-tos tot en met gnomai bij de feitelijke hoofdargumenten vormt een

interes-sante aanvulling op de uiteenzetting in deel 1. Hier staat overigens tegen-over dat voor het aantonen van de criteria in deel 3 alleen paradeigmata als subargumenten gesuggereerd worden; de onderverdelingen en de drie aanvullende argumentatiewijzen analogie, tegendeel en gezag uit hoofd-stuk 1 van deel 1 lijkt de schrijver vergeten te zijn.138

Ten derde wordt de positie van de reagerende afrader nu anders en beter behandeld.139 Werd het in deel 1 zo voorgesteld dat een afrader steeds bij alle criteria het tegendeel van de aanrader moet aantonen, nu lijkt de schrijver oog te hebben voor de asymmetrische verdeling van de bewijslast. Een afrader, heet het nu, kan ofwel volstaan met het aantonen van het tegendeel bij een van de criteria ofwel hij kan zijn toevlucht nemen tot het aantonen van een lacune in de bewijsvoering van de aanrader.