• No results found

Het retoricahandboek van Hermagoras van Temnos, het laatste werk waarvoor in dit boek aandacht wordt gevraagd, moet rond 150 v. Chr. geschreven zijn.418Dat is bijna twee eeuwen na de Rhetorica ad Alexandrum en de Rhetorica van Aristoteles. Maar niet alleen in jaren gemeten is de afstand tot die werken groot. Hermagoras leefde in heel andere maat-schappelijke omstandigheden dan zijn voorgangers. Die veranderde omstandigheden hebben geleid tot een verschoolsing van de retorica-handboeken. Op die verschoolsing ga ik eerst in. Pas daarna introduceer ik Hermagoras en de problemen rond de reconstructie van zijn verloren handboek.

Verschoolsing van de retorica

De Rhetorica ad Alexandrum en Aristoteles’ Rhetorica hadden nog de klas-sieke Griekse democratieën als achtergrond. Net als de oudere, verloren gegane handboeken vloeiden zij, direct of indirect, voort uit de behoefte aan adviesboeken die bestond bij burgers die in de democratische stadsta-ten moesstadsta-ten deelnemen aan juridische processen en politiek overleg. Aan deze situatie kwam overigens net een einde in de tijd dat aan beide wer-ken de laatste hand werd gelegd. Immers, in 338 v. Chr. dolf Athene met zijn bondgenoten het onderspit tegen Philips van Macedonië bij de Slag bij Chaeroneia. Daarna kwam, door toedoen van Philips’ zoon Alexander de Grote, een einde aan de Griekse democratieën. Zij maakten plaats voor de monarchieën van het Hellenisme (322 - 31 v. Chr.).

In deze monarchieën nu lijkt niet meer dezelfde behoefte aan retorische bijstand bestaan te hebben als in de vijfde en vierde eeuw, al bestond er – volgens recent inzicht419– plaatselijk nog wel ruimte voor democratische instituties met bijbehorende politieke en gerechtelijke welsprekendheid. Toch beroofde deze geringere maatschappelijke behoefte de retorici niet van hun emplooi. Integendeel, de vraag naar retorici nam alleen maar toe. Dat kwam doordat tijdens het Hellenisme het onderwijs zich sterk ont-wikkelde én doordat de retorica zich een overheersende plaats in dit onderwijs wist te verwerven.420Retorici konden voortaan als schoollera-ren aan de slag.421

De gewijzigde positie van de retorica moet de nodige invloed uitgeoe-fend hebben op de inhoud en functie van de retorische handboeken.

Enerzijds lijkt de directe band met de praktijk van volwassen sprekers, die nog zo duidelijk zichtbaar is in de Rhetorica ad Alexandrum, verslapt te zijn. Anderzijds zal in deze boeken ook nauwelijks plaats geweest zijn voor de theoretische verdieping van Aristoteles, al verwerkten (sommige?) retori-ci enige ideeën van Aristoteles en latere filosofen die over retorica geschre-ven hebben.422Waartoe deze positie wel geïnspireerd zal hebben, ligt voor de hand: schoolse uiteenzettingen, in sommige gevallen wat filosofisch ‘opgewaardeerd’.

Helaas valt niet direct vast te stellen in welke vorm en mate deze ver-moedelijke ontwikkelingen zich in feite hebben voorgedaan. Alle Griekse retoricahandboeken uit de hellenistische tijd zijn namelijk verloren gegaan.423 We kunnen ons slechts een indirecte indruk vormen aan de hand van twee wel overgeleverde Latijnse handboeken uit de eerste eeuw voor Christus die dicht bij de verloren Grieks-hellenistische handboeken lijken te staan: Cicero’s jeugdwerk De inventione en de anonieme Rhetorica

ad Herennium, allebei waarschijnlijk in de loop van de jaren tachtig v. Chr.

geschreven.424Van deze twee werken lijkt het tweede – een voortreffelijk compendium van de totale toenmalige retorische theorie – nog het beste beeld te verschaffen van een hellenistisch handboek.425

Wat in deze Rhetorica ad Herennium, in vergelijking met de Rhetorica ad

Alexandrum en Aristoteles’ Rhetorica, het eerste opvalt is de proliferatie van

onderscheidingen en regels.426De leer van de delen van de rede is onder meer uitgebreid met de divisio, dat wil zeggen een aanduiding van het geschilpunt tussen de partijen (stasis, in dit werk constitutio, later in het Latijn status genoemd) plus een aankondiging van de argumentatie in de kern van de rede. Verder zijn bijvoorbeeld voor het exordium, toch bepaald niet verwaarloosd in de vierde eeuw, nog meer regels opgesteld. De leer van de taken van de redenaar, slechts in een aanzet aanwezig in de Ad

Alexandrum en bij Aristoteles, is uitgewerkt tot zijn canonieke vorm: inven-tio, disposiinven-tio, elocuinven-tio, memoria en pronuntiatio. De inventio is niet ingericht

volgens Aristoteles’ idee van de drie nevengeschikte persuasiemiddelen

êthos, pathos en logos, maar stelt de stasisleer met zijn vele vertakkingen

centraal. De stijlleer (elocutio) is, met de vele onderscheiden stijlfiguren, bijna evenwaardig geworden aan de argumentatieleer.

Wat minder opvallend, maar zeker zo belangrijk, is het feit dat de schrijver van Ad Herennium voor de toepassing van de regels die hij geeft vaak in de eerste plaats aan schooloefeningen gedacht lijkt te hebben in plaats van aan de volwassen praktijk. Zo benadrukt hij aan het begin (1.1) en het eind (4.69) van zijn boek (vergelijk 2.7, 2.12 en 3.40) dat het leren van regels alleen zin heeft als men ze voortdurend leert toepassen in oefe-ningen (exercitationes). Ook bij de bespreking van diverse leerstukken is duidelijk dat hij daarbij aan schooloefeningen gedacht moet of zeker kan hebben.427

192

Dit wijst erop dat een hellenistisch retoricahandboek niet langer een handleiding voor volwassen sprekers was, maar een schoolboek voor retorica-onderwijs aan leerlingen van wat we tegenwoordig het middel-baar onderwijs zouden noemen. Binnen dit onderwijs leefde de theorie uit het handboek in symbiose met een vaste verzameling in moeilijkheids-graad toenemende oefeningen. Dat wil zeggen van elementaire opstel-oefeningen (met de Griekse term progymnasmata genoemd) tot declamaties over politieke en gerechtelijke kwesties (in het Latijn respectievelijk

suaso-riae en controversiae geheten). Belangrijke retorische leerstukken zoals de

stasisleer waren, zo lijkt het, vooral op de declamaties uit dit curriculum toegesneden. In principe waren deze bedoeld als oefening voor volwassen politieke en gerechtelijke redevoeringen, maar daar kwamen waarschijn-lijk niet alle leerlingen aan toe. Retorica zal in die periode voor sommigen (velen?) meer voor de school geweest zijn dan voor het leven.428

Hermagoras en het belang van zijn handboek

De Rhetorica ad Herennium waaruit dit beeld van een hellenistisch retorica-handboek oprijst, brengt ons meteen dicht in de buurt van Hermagoras van Temnos en zijn handboek. Althans bij die afdelingen uit Hermagoras’ boek die ons interesseren: de delen over de vinding en ordening van de rede. De behandeling van de inventio en dispositio in Ad Herennium is vol-gens heersend filologisch inzicht429namelijk in hoge mate beïnvloed door één specifiek hellenistisch retoricahandboek, te weten het handboek van Hermagoras. Met name de wijze waarop de inventio, met de centrale plaats daarin van de stasisleer, in Ad Herennium behandeld wordt, kan vol-gens dit inzicht – ondanks enige aanpassing – tot Hermagoras herleid worden.430Verder lijkt Hermagoras’ handboek minstens zo sterk op het onderwijs betrokken te zijn geweest.431

Deze sterke gelijkenis is daarom zo belangrijk, omdat het boek van Hermagoras zelf verloren is gegaan. Door deze gelijkenis, en de in veel opzichten nog grotere overeenkomst met Cicero’s De inventione plus gege-vens uit andere bronnen,432zijn wij in staat ons een vrij complete indruk te vormen van de inhoud en opbouw van het verloren boek van Hermagoras – al blijft er over, ook belangrijke, details onzekerheid bestaan. Daardoor kan het in deze studie toch goed besproken worden. Om te beginnen plaats ik Hermagoras en zijn werk in de geschiedenis van de klassieke retorica.

Over Hermagoras als persoon weten we een stuk minder dan over zijn leer. Veel meer dan het volgende is niet bekend. Hij kwam uit Temnos, een stad aan de kust van Klein-Azië, niet ver van de huidige Turkse stad Izmir. Hij zou retoricaleraar geweest zijn, mogelijk (ook) op Rhodos, en rond 150 v. Chr. geleefd hebben.433Uit wat we van zijn leer weten, is af te leiden dat hij, behalve met de toen gangbare retorica, ook vertrouwd was met de toenmalige filosofie – vooral die van de Stoa.434

Het werk van Hermagoras ontleent zijn belang aan het feit dat daarin aan de overigens al lang bekende staseis een centrale rol in de vinding en ordening van de rede werd toegekend. Dit wil zeggen dat Hermagoras in de vinding de (leerling-)redenaar eerst de stasis liet bepalen om hem daar-na gericht, met behulp van per stasis geordende lijsten met topen, daar-naar argumenten te laten zoeken. Daarnaast zag hij de tekst van de rede geor-dend rond de aanduiding van de stasis of het geschilpunt, in Ad Herennium de divisio genoemd.

Gaan we de verdere geschiedenis van de klassieke retorica na, dan kan gesteld worden dat Hermagoras’ handboek niet alleen het invloedrijkste van alle hellenistische retoricahandboeken is geweest, het is überhaupt het belangrijkste retoricahandboek na Aristoteles in de Oudheid. Het bevat ook de derde en laatste wezenlijke bijdrage aan de antieke retorische argu-mentatietheorie. Latere Griekse werken hebben er weinig echt belangrijks aan toegevoegd en Romeinse nog minder.435Vastgesteld kan ook worden dat Hermagoras met zijn stasisleer het gezicht van de standaard-school-retorica is gaan bepalen. Daaraan heeft ook de kritiek van Cicero in De

ora-tore (2.117; 130; 133) niets kunnen veranderen.436

Kijken we terug in de geschiedenis, dan is het bij gebrek aan overleve-ring niet eenvoudig om Hermagoras met bepaalde tradities te verbinden. Ik laat deze kwestie rusten. Wel is het in dit boek verhelderend vast te stel-len dat Hermagoras in het algemeen veel meer voortgeborduurd lijkt te hebben op de meer traditioneel en specifiek retorische benadering die we uit de Ad Alexandrum kennen dan op de ‘filosofische’ variant van Aristoteles. Ik stip alvast een paar hoofdzaken aan – details volgen in late-re hoofdstukken.

Net zomin als de schrijver van de Ad Alexandrum plaatst Hermagoras

êthos en pathos als evenwaardige persuasiemiddelen naast logos.

Hermagoras’ chronologische procedure om een rede voor te bereiden sluit – zo merkte ik, in afwijking van de gebruikelijke visie, al in hoofdstuk 11 op – eerder aan bij de benadering van Ad Alexandrum dan bij die van Aristoteles. Hetzelfde geldt voor zijn veel grotere aandacht voor de globa-le argumentatie (erg uitgewerkte stasisgloba-leer) dan voor de lokagloba-le argumen-tatie (mogelijk geen, of hoogstens weinig, aandacht voor concepten als enthymeem en abstracte topen).

Maar het feit dat Hermagoras grosso modo in de retorische traditie van de Rhetorica ad Alexandrum lijkt te staan, verhindert niet dat er toch ook een groot verschil is. De Ad Alexandrum is een erg praktisch werk vol specifie-ke verwijzingen naar de reële discussiesituaties waarin volwassen spre-kers terechtkomen: naar rechtszaken en politieke vergaderingen. Het schoolse werk van Hermagoras miste – afgaande op de latere bronnen – dit soort verwijzingen. Voor zover in dit schoolboek naar discussiesitua-ties verwezen zal zijn, zal dat wel geweest zijn naar de situatie van een leerling die een declamatie-oefening moet houden.437Hierdoor was er bij

194

Hermagoras waarschijnlijk nog minder aandacht voor institutionele pro-cedures in recht en politiek dan we eerder aantroffen in de Ad Alexandrum en bij Aristoteles.

De reconstructie van het verloren handboek

Vormt bij de Rhetorica ad Alexandrum en de Rhetorica van Aristoteles de sta-tus van de overgeleverde tekst het grote filologische probleem, bij Hermagoras is er dus niet eens een overgeleverde tekst. Hier is de filolo-gische opdracht een zo volledig en betrouwbaar mogelijke reconstructie van zijn handboek te beproeven op basis van informatie in latere, wel bewaard gebleven geschriften. Omdat dit boek zo enorm invloedrijk was, ontbreekt het in het geheel niet aan dergelijke informatie, maar onder meer twijfel aan de authenticiteit van en tegenspraak tussen mededelin-gen stonden tot op heden een volledige consensus over een reconstructie onder filologen in de weg. De drie alomvattende reconstructiepogingen van Thiele (1893), Matthes (1958) en Barwick (1961, 1964 en 1965a en b) bij-voorbeeld hebben steeds tot een ander resultaat geleid. Dat neemt niet weg dat op hoofdlijnen zeker vast te stellen valt wat in Hermagoras’ hand-boek gestaan moet hebben. Dit kost wel de nodige filologische inspan-ning, die ik me – in kritische discussie met de drie genoemde en andere filologen – voor de stasisleer in engere zin heb getroost in mijn dissertatie uit 1984 (Braet 1984); de leerstukken van de stasistopen, van het epichei-reem en van de argumentatiefouten liet ik toen grotendeels nog buiten beschouwing. In dit boek gebruik ik de uitkomsten van de dissertatie, zonder de detailargumentatie eruit te herhalen; voor de drie buiten beschouwing gelaten onderdelen zie ik me verplicht in dit boek nog aan-vullend filologisch onderzoek te rapporteren.438Ter inleiding schets ik hier mijn positie ten opzichte van de drie eerdere alomvattende reconstructie-voorstellen.439

Nog steeds ben ik, net als in 1984, van mening dat van de drie alomvat-tende voorstellen de bijzonder grondige en scherpzinnige versie van Matthes terecht de meeste bijval heeft gevonden. Wel ben ik door mijn recente aanvullend onderzoek tot de conclusie gekomen dat Matthes zich over de indeling van de stasistopen, het epicheireem en de argumentatie-fouten waarschijnlijk vergist heeft. Ten onrechte ziet hij ook voor die onderwerpen in Cicero’s De inventione de betrouwbaarste bron. Daarnaast heeft zijn voorstel, afgezien van discutabele details,440 drie belangrijke algemene tekortkomingen.441

Ten eerste wordt er in dit voorstel weliswaar al op overtuigende wijze gebruikgemaakt van moderne strafrechtelijke onderscheidingen voor de interpretatie van de staseis, maar de procesrechtelijke relatie tussen ener-zijds de staseis en anderener-zijds de bewijslast van de partijen en de beslissin-gen van de rechter komt te weinig uit de verf – ook wel omdat Matthes, anders dan ik in 1984, in 1958 nog niet de beschikking had over de studie van de rechtshistoricus Horak uit 1972.

Ten tweede heeft Matthes in zijn studie van 1958 te weinig (expliciete) aandacht voor de zo karakteristieke chronologische inrichting van het ver-loren handboek van Hermagoras – een gemis dat nog sterker geldt voor de verzameling mededelingen over Hermagoras in latere bronnen die Matthes in 1962 als Hermagoras-fragmenta heeft samengebracht. Ik geef er daarom in deze studie de voorkeur aan te werken op basis van de volledi-ge tekst van de beste beschikbare Hermagoras-bron voor mijn doel, Cicero’s De inventione. Dit is het enige werk dat de chronologische aanpak van Hermagoras mogelijk min of meer op de voet volgt.442Andere belang-rijke bronnen voor Hermagoras, in het bijzonder Quintilianus en het door sommigen aan kerkvader Augustinus toegeschreven fragment De

rhetori-ca,443gebruik ik slechts als bevestiging, correctie en aanvulling.

Mijn derde bezwaar, dat ik in 1984 nog veel minder voelde, is dat de zo gedegen en voorzichtige Matthes toch nog te gemakkelijk gedacht lijkt te hebben over de mogelijkheden om Hermagoras’ handboek te reconstrue-ren. Hij lijkt te weinig rekening te hebben gehouden met de mogelijkheid van vervormingen in de (indirecte444) overlevering in ons beschikbare bronnen voor de reconstructie van Hermagoras. In het bijzonder zijn visie op de relatie tussen Hermagoras en de twee oudste445 en belangrijkste bronnen, Cicero’s De inventione en de Rhetorica ad Herennium, zou wel eens te simplistisch kunnen zijn. Volgens hem (Matthes 1958, 81-100, schema op 99) gaan deze werken in hoofdzaak op één gemeenschappelijke Latijnse bron terug die weer, via een Griekse bewerking van het werk van Hermagoras, op Hermagoras teruggaat; door weglating en verplaatsing van de tekst van de gemeenschappelijke Latijnse bron zou Ad Herennium een minder betrouwbare bron voor Hermagoras zijn dan De inventione. Deze visie, onafhankelijk ook door Adamietz geformuleerd en op belang-rijke punten bijgevallen door Barwick,446is nog steeds een goed startpunt, maar lijkt toch de volgende bijstellingen te behoeven.447In plaats van via (in hoofdzaak) één gemeenschappelijke Latijnse tussenbron en één Griekse bewerking gaan De inventione en Ad Herennium om te beginnen waarschijnlijk via meerdere, overigens erg verwante (Latijnse en Griekse) handboeken op Hermagoras terug.448 In de tweede plaats wordt niet alleen in Ad Herennium door ingrepen van de auteur en/of zijn leraar afge-weken van de leer van Hermagoras, dit geldt voor bepaalde leerstukken

ook voor De inventione. Weliswaar lijkt dit laatste werk voor de hoofdzaken

van de stasisleer en vooral qua systematiek inderdaad dichter bij Hermagoras te staan, maar bij de stasistopen, het epicheireem en de argu-mentatiefouten heeft Cicero en/of zijn leraar uit andere bronnen zaken

toe-gevoegd aan de traditie die het werk met Ad Herennium en mogelijk

uitein-delijk met Hermagoras gemeen heeft.

Tot slot zij opgemerkt dat we ons moeten realiseren dat we alleen de inhoud en opbouw van het werk van Hermagoras kunnen reconstrueren. Van de letterlijke tekst is weinig meer dan één langer Grieks citaat bekend, 196

verder alleen begrippen en indelingen – het is misleidend dat de verzame-ling van informatie hierover door Matthes (1962) de aanduiding

fragmen-ta (van Hermagoras) heeft gekregen.449Hoe Hermagoras zelf deze

begrip-pen en indelingen in zijn boek behandeld heeft, kunnen we slechts bij benadering afleiden uit voornamelijk Latijnse bronnen. Behalve met de mogelijkheid van parafrase, moeten we in elk geval rekenen met vervor-ming door vertaling.