• No results found

a. Granen.

Java en Madoera.

De belangrijkste granen zijn rijst en maïs, terwijl gierst van plaatselijke beteekenis is De rijst wordt op zeer uiteenloopende manieren gecultiveerd; m e n kan onderscheiden sawahrijst, op geïnundeerde gronden gekweekt, padi-gogo op droge gronden en gororant a, aanvankelijk droog gekweekt op sawahs. De land-bouwstatistiek voegde deze laatste categorie tot 1928 bij de sawahpadi daarna bij de padigogo Deze omstandigheid bemoeilijkt het m a k e n van vergelijkingen tus-schen de statistische gegevens vóór en vanaf dat jaar. De maïs komt voor drie-vierde gedeelte voor op droge gronden, waarbij m e n een voor- en een na-^est,-moessonaanplant kan onderscheiden en verder als tweede gewas op sawahs.

Sawahpadi. De totale uitgestrektheid der gronden waarop de> oogst van sawahpadi slaagde, bedroeg in 1930 ± 3 082 000 H . A . , tegen 2 987 000 H i m 1929 Dit gunstige verschil is deels een gevolg van minder mislukkingen

110 DK ECONOMISCHE TOESTAND.

(92 000 H . A . tegenover 167 000 H . A . in 1929) en voor 20 000 H . A . een gevolg van grooter aanplant.

Beziet m e n de drie provincies op J a v a afzonderlijk, dan blijkt het, dat deze onderling groote verschillen vertoonen. I n J a n u a r i werd in W e s t - J a v a 60 000 H . A . meer dan gewoonlijk geplant, in Oost-Java daarentegen 100 000 H . A . minder, terwijl in Midden-Java de bijplant bijna normaal was. E e r s t in April was in Oost-J a v a deze achterstand geheel ingehaald en daarna was het verloop der bijplant-cijfers hier normaal. I n Midden-Java werd in Februari en M a a r t eveneens veel sawahpadi in den grond gebracht (ruim 60 000 H . A . e x t r a ) . Slechts t e n deele is dit eene compensatie voor een kleineren aanplant in D e c e m b e r / J a n u a r i , voor de helft lijkt het uitbreiding van areaal t e n opzichte van het gemiddelde der jaren 1921—1929. I n December 1930 is er een even groot surplus. I n W e s t - J a v a was het verloop weer anders. Na den grooten Januari-bijplant werd gedurende eenige m a a n d e n weinig aangeplant, dit komt dus neer op eene vervroeging van den westmoesson-aanplant.

De oostmoesson-aanplant was in W e s t - J a v a , o. a. in Cheribon, veel grooter dan normaal.

De gemiddelde opbrengst over geheel J a v a en Madoera was per geslaagde H . A . hoog; zij wordt geschat op 21.25 quintalen droge padi, tegen 20.80 quintalen in 1929 en 20.82 quintalen in 1928. Vooral in Oost-Java was de opbrengst zeer goed, doch ook de opbrengsten van de tjoeke (deel van den oogst dat aan den landheer moet worden afgestaan) op de particuliere landerijen in W e s t - J a v a , die rechtstreeks van de verkregen oogsten afhankelijk zijn, waren zeer hoog.

De belangrijkste mislukkingen k w a m e n voor in Krawang en Grisée. De oost-moesson-padi leed hier en daar nogal door de droogte.

De productie van sawahpadi werd in 1930 geschat op 65,5 millioen quintalen droge padi, d.i. 3 300 000 quintalen meer dan in 1929 en 2 000 000 quintalen meer dan 1928, of 6 % meer dan het gemiddelde der jaren 1921 t / m 1929. Weinig padi (minder dan 95 % van het gemiddeld) werd geproduceerd in Pekalongan, Tegal, Zuid-Banjoemas, Bagelen, Jogjakarta, Ponorogo, Kediri, Blitar en Oost-Madoera, in het bijzonder in beide laatstgenoemde residenties m e t m i n d e r d a n 80 % van de gemiddelde productie.

Zeer veel werd relatief geproduceerd in B a n t a m , West-Priangan, Buitenzorg, Krawang, Indramajoe, Koedoes, B e m b a n g , Kecloe, Soerabaja, Grisée, Modjokerto, Bodjonegoro, Pasoeroean en Djember.

D a t de oogst zoo goed uitvallen zou, was medio Februari nog niet te voorzien en is goeddeels te d a n k e n aan den regenval in Maart, April en Mei.

D e importhandel rekende t e n onrechte op eene herhaling van den minderen oogst van 1929 en sloeg in de eerste drie m a a n d e n van het jaar groote hoeveelheden rijst in ( + 150 000 t o n ) . Dit is 90 % van het gemiddelde invoerexcedent in de jaren 1925 t / m 1928, terwijl in 1929 het invoerexcedent 315 000 t o n bedroeg.

Gedurende de rest van 1930 werd betrekkelijk weinig rijst ingevoerd, zoodat het invoerexcedent voor het geheele jaar 213 000 ton beliep. Ook het bedrag, d a t aan buitenlandsche rijst besteed werd, daalde (in 1928 voor 26 millioen, in 1929 voor 47 millioen, in 1930 voor 32 millioen gulden). Daarbij k o m t d a t aan h e t einde v a n het jaar groote hoeveelheden rijst in h a n d e n van producenten en handelaren waren.

De padi- en rijstprijzen waren in het eerste halfjaar hoog. Zij bewogen zich iets boven de gemiddelde prijzen in de periode 1923 t / m 1929. Groote speculatieve invoeren in h e t begin van h e t jaar werkten m e t den grooten Java-oogst med.e t o t eene prijsdaling op de binnenlandsche m a r k t , t e m e e r waar ook de rijstprijzen op de wereldmarkt scherp daalden.

De normale seizoenstijging, welke omstreeks het midden van het jaar inzet, bleef dit jaar achterwege. De rijstprijzen daalden daarentegen gestadig — voor l s t e soort rijst daalde de pasarprijs per 100 K . G . van f 20 in J a n u a r i op f 18,50 in J u n i en f 16,50 in December. Voor tweede kwaliteit rijst waren de prijzen resp. f 18,50, f 16 en f 14,50. I n evenredigheid d a a r m e d e daalden ook de pasar-prijzen van padi. Voornamelijk de rijsthandelaren en de rijkere landbouwers die gewoon zijn van cle seizoenstijging te profiteeren, leden daardoor groote verliezen en hielden zooveel mogelijk h u n n e voorraden aan. D a a r de prijzen van rijst en

LANDBOUW 111 padi b e a m 1931 nog zeer gevoelig daalden, is deze laatste speculatie echter even-eens mislukt. Voor h e n dîe vlak na den oogst h u n p r o d u c t s - s u r p l u s verkochten, was 1930 echter een zeer gunstig jaar. „ i ^ ^ ^ W r n O m t r e n t den gang van zaken bij de padicultuur geven de volgende b e u c h t e n

nadere illustratie. . I n B a n t a m werd geoogst over een oppervlakte v a n 9000 H . A meer dan m 1929.

Tengevolge v a n optredende plagen was de gemiddelde opbrengst echter met hoog.

I n B a t a v i a was de opbrengst door ongunstige weersgesteldheid zelfs laag. Ook uit K r a w a n g en Indramajoe, in het algemeen dus in een langgerekte strook iangs de Noordkust, werden veel oogstmislukkingen gerapporteerd. Gemiddeld waren de opbrengsten echter zeer goed.

I n Priangan brachten goed bevloeibare sawahs veel op, de van regen afhankelijke daarentegen minder dan gewoonlijk. Op de Bandoengsche hoogvlakte werd zeer veel oostmoesson-padi aangeplant, mede als gevolg van de vele regens m April—Mei I r de residentiën W e s t - P r i a n g a n en Buitenzorg was de njstoogst zeer overvloedig, zelfs zóó, dat de a a n p l a n t van tweede gewassen werd ingekrompen.

I n Midden-Java waren de opbrengsten over h e t algemeen bevredigend. Door de biina overal laat binnenkomende westmoesson-oogst werd m verschillende streken de padi gadoe te laat geplant, hetgeen o.a. in Zuid-Banjoemas oogst-mislukkingen veroorzaakte. I n K l a t e n was daardoor de grondbewerknig voor de gadoe onvoldoende. De aanplant v a n 1930/1931 k w a m echter over het algemeen tijdig in d e n grond. „,.,„„„ , , -, n

Voor Jogjakarta wordt een minder goede oogst in 1929/1930 gemeld de gadoe-a gadoe-a n p l gadoe-a n t i n g t n ggadoe-aven echter een redelijk beschot. De uitbgadoe-arsting vgadoe-an den Mergadoe-api en de d a a r m e d e gepaard gaande bandjirs waren oorzaak van zware beschadiging van h e t irrigatiestelsel. De watervoorziening zal in den eersten tijd m e t groote moeilijkheden gepaard gaan.

I n Soerakarta leed de opbrengst van de vroegrijpende padi-soorten door liet laat invallen van den westmoesson. D e bibit moest te lang op het veld s t a a n en de gronden konden niet voldoende bevloeid worden, waardoor noodrijpmg optrad.

I n Madioen waren de padi-opbrengsten bevredigend, alleen op de van regen afhankelijke sawahs v a n Noord-Madioen en evenzoo m het westelijk deel der residentie Ponogoro bleef de oogst beneden het normale De z g m e t gesanetion-neerde oostmoesson-rijst had gebrek aan bevloeiingswater. Vele van deze aan-plantingen vedroogden vóór de bloeiperiode.

I n Bodionegoro was het weer voor de padicultuur gunstig De proef snitten waren gemiddeld 30 % hooger dan in 1929. Kelatief nog sterkere vooruitgang werd in Toeban, L a m o n g a n en Grisée geconstateerd. H e t jaar 1929 was m deze streken echter zeer ongunstig. J - „ „ „ J -n™,.

Ook op Madoera was het beschot van de westmoesson-padi bevredigend. Door ounstigen regenval in December 1929 k w a m de aanplant goed m d e n grond daarop volgde eene minder gunstige droge periode, m a a r de regens van M a a r t en April droegen veel bij tot herstel v a n de aanplantingen.

I n Soerabaja—Modjokerto was de productie van de sawahpadi, hoewel de aanplant ongeveer een m a a n d later dan gewoonlijk in den grond werd gebracht bevredigend. Ziekten en plagen k w a m e n vrijwel m e t voor. Ook de productie van het oostmoesson-gewas viel funstig uit. I n Kediri viel de padi-oogst buitengewoon mee ondanks het feit dat de overgeplante bibit van zeer inferieure kwaliteit was.

I n Malang verhinderde droogte het geheel m e t rijst beplanten der sawahs.

H i e r en daar werd veel sawah m e t maïs en kedele beplant m plaats van m e t padi.

H e t gemiddelde van alle landrentecijfers was hoog, d a n k zij alweer de gunstige regenverdeeling in M a a r t en April. I n Zuidoost-Loemadjang werd ± 2500 ± I . A wegens watergebrek niet of alleen m e t polowidjo beplant. De regentijd zette laat in en hield voor vele streken t e vroeg op. Over het algemeen was het een slecht padi-iaar vooral in Loemadjang. H e t slechte westmoessonverloop veroorzaakte:

overhaaste grondbewerking, gebruik van zeer oude bibit, slechte watervoorziening tijdens den o-roei, waardoor de onkruidgroei bevorderd werd. Van vele gronden gal

112 BE ECONOMISCHE TOESTAND.

de oogst bovendien nog eene slechte uitlevering. I n Banjoewangi werd, in verband m e t h e t dalen van de prijzen van de exportproducten klapper en rijst, de a a n p l a n t van padi belangrijk uitgebreid.

Gogo rant ja. I n verschillende streken van J a v a k o m t oen tusschenvorm tusschen sawahpadi en padi-gogo voor — het veld wordt droog bewerkt, maal-later k o m t h e t onder water, en wordt de cultuur verder als sawahpadi gedreven.

Sedert Juli 1927 wordt h e t oppervlak gogo rantja afzonderlijk in de landbouw-statistiek vermeld. I n 1928 werd volgens de verkregen opgaven op 42 200 H . A . gogo rantja geoogst, in 1929 op 32 700 H . A . en in f930 op 44 500 H . A . Blijkens de m a a n d s t a t i s t i e k e n kan m e n twee zaaitijden onderscheiden. I n den oostmoesson wordt in droog gekomen moerassen wel gogorantja gezaaid, in den westmoesson k o m t de gogorantja veel op v a n regen afhankelijke "sawahs voor.

Voor eene vergelijking m e t de jaren vóór 1927 m o e t de gogorantja m e t de sawahpadi vereenigd worden.

De westmoesson 1929—1930 was voor de gogorantja gunstig, hoewel de aan-plant zeer laat in den grond kwam.

Padi gogo. I n 1930 slaagde op geheel J a v a en Madoera de aanplant van padi gogo op 436 000 H . A . drogen grond. Aan het eind van het jaar k w a m een even groote a a n p l a n t in den grond. De oogst 1929—1930 was iets verlaat, vooral in Oost-Java ( + \ m a a n d ) , als gevolg van de droogte in 1929.

I n B a n t a m , B a t a v i a en Krawang werd op een veel grooter oppervlak geoogst-dan h e t jaar t e voren. De opbrengsten daalden echter m e t 25 % tengevolge van het ongunstige moesson verloop. I n Priangan waren de gogo-oogsten bevredigend tot goed. I n Midden-Java was de opbrengst normaal, behalve in Zuid-Banjoemas en Goenoengkidoel (Jogjakarta) waar engerlingen veel schade aanrichtten. I n Jogjakarta en Soerakarta waren overigens de opbrengsten goed.

Hetzelfde kan van geheel Oost-Java gemeld worden, m e t uitzondering van de noordhelling van het Zuidergebergte in Malang, waar engerlingen groote schade aanrichtten.

Maïs. I n 1930 slaagde de mais op J a v a en Madoera op 506 000 H . A . sawah (v. j . 439 000 H . A . ) en op 1496 000 H . A . drogen grond (v. j . 1 2 6 6 0 0 0 H . A . ) , dus in totaal op ruim 2 millioen H . A . Dit is 16 % meer dan gemiddeld in de jaren 1921 t / m 1929. Als mislukt werden opgegeven ± 27 000 H . A . , voornamelijk in Oost-Java; meestal betrof dit sawah-maïs, die van droogte te lijden had gehad.

I n W e s t - J a v a is de maiscultuur van geringe beteekenis, gemiddeld wordt ieder jaar niet meer dan ruim 35 000 H . A . m e t dit gewas beplant. H e t is vrijwel uitsluitend tegalan maïs, die in den vóórwestmoesson in den grond komt.

I n 1929/1930 was deze a a n p l a n t + 7000 H . A . grooter dan normaal, in 1930/1931 eveneens. H e t is mogelijk, dat dit s y m p t o m e n zijn van een verder westwaarts doordringen van de maiscultuur (de verslagen vermelden speciaal I n d r a m a j o e ) . H e t moessonverloop was in W e s t - J a v a niet zoo afwijkend dat tengevolge daarvan eene uitbreiding van den m a i s a a n p l a n t plaats vond. H e t tijdstip, waarop de mais geplant en geoogst werd, was normaal.

De maiscultuur in Midden-Java had sterk geleden door den drogen oost-moesson van 1929. De 40 000 H.A. die daardoor minder aangeplant waren, werden gecompenseerd door 50 000 H . A . extra vóórwestmoesson-maïs, die in Februari en M a a r t 1930 geoogst werd. Deze oogst gaf een buitengewoon goed beschot en n a m de gevaren voor voedselnood in menige streek weg. De nawest-moesson-aanplant was in Midden-Java niet bijzonder groot. Vermeld wordt dat m e n in B e m b a n g aan kedele de voorkeur gaf, hetgeen erop wijst dat m e n den voedseltoestand bevredigend achtte. De vele regens in April en Mei waren bovendien oorzaak dat deze aanplant verlaat werd en plaatselijk schade leed.

De oostmoesson-aanplant (als tweede gewas op sawah) was normaal, zoowel wat uitgestrektheid als wat opbrengst betreft. I n de m a a n d e n October en November

LANDBOUW 113 werd een zeer groote aanplant in den grond gebracht (40 000 H . A . meer dan n o r m a a l ) . Bijna overal slaagde deze mais zeer goed door het m t e r m i t t e e r e n d karakter van den regenval in November en December. W a a r deze weersgesteld-heid minder gunstig is voor het in den grond brengen van den padi-aanplant, wordt hierdoor dus voor de beide belangrijkste voedingsgewassen, rijst en maïs, een nivelleerende invloed uitgeoefend op de voedselvoorziening m de m a a n d e n Februari tot April.

In Oost-Java is de maïs het belangrijkste landbouwgewas en in vele streken het voedsel bij uitnemendheid. Over de jaren 1921 t / m 1929 werd gemiddeld meer dan 1 millioen H . A . van dit gewas geoogst. De helft daarvan wordt m den vóórwestmoesson op tegalans uitgezaaid, bijna 300 000 H . A . m den nawest-moesson op droge gronden en r u i m 300 000 H . A . op sawah als tweede gewas.

I n het jaar 1930 was de uitgestrektheid mais buitengewoon groot. Omstreeks M a a r t werd 125 000 H . A . meer dan normaal geoogst, de nawestmoesson-aanplant was 60 000 H A . grooter. De aanplant in den oostmoesson (voornamelijk op

sawah) was weer 18 000 H . A . kleiner dan normaal, als gevolg van droogte m Augustus en September. I n November werd echter opnieuw een zeer groote vóórwestmoesson-aanplant uitgezaaid (90 000 H . A . meer dan normaal)

De droogte van 1929 was oorzaak, dat de vóórwestmoesson-aanplant 1929—

1930 + 3 weken later geoogst werd dan gewoonlijk. Na April 1930 waren de plant-"ên oogsttijden weer normaal. Ook in Oost-Java bracht de groote en goede maïsoogst van Februari en M a a r t groote verlichting m de voedselsituatie De oogsten in den oostmoesson waren over het algemeen m e t slecht te noemen, doch bleven beneden het gemiddelde. E i n d 1930 stond de aanplant, die juist m den grond was gekomen, er evenals in Midden-Java goed voor.

H e t groote oppervlak, gepaard aan de meerendeels hooge opbrengsten, bracht op geheel J a v a en Madoera naar schatting niet minder dan 2 000 000 ton droge gepelde maïs op, tegenover eene productie van 1 6 0 0 000 ton m 1929 en ge-middeld 1 660 000 ton gedurende de jaren 1921 t / m 1929. H e t uitvoerexcedent liep echter terug van 106 000 tot 79 000 ton. Dit k a n een gevolg zijn v a n eene grootere consumptie van maïs (lage cassave-oogst), of van het aanhouden van voorraden in de desa; vermoedelijk werkten beide factoren samen. De lage export-prijzen brachten lagere pasarexport-prijzen voor maïs m e d e ; van f 9,25 per 100 K..W.

gepelde maïs in J a n u a r i daalden deze tot f 5,90 m December De gemiddelde Brus was in 1930 even hoog als in 1928, doch veel lager dan m de meeste andere laren De pasarprijzen bleven veel langer op peil dan de opkoopprijzen voor export E e n ^evolg van het ontbreken van een geregelden afzet voor h e t surplus van de productie was, dat de prijzen in bijeengelegen streken soms sterk uiteen-liepen mede in verband m e t het verschil in oogsttijd. Voor de residentie Probo-linggo werden prijzen gemeld van f 1,30 en f 3,25 per cruintaal m dicht bij elkaar gelegen desa's.

Andere granen. Van de andere granen heeft alleen de gierstcultuur, die een locaal karakter draagt, eenige beteekenis. H i e r v a n werd m e t minder dan 19 bOO H A geoogst, bijna dubbel zooveel als h e t tienjarig gemiddelde, becijferd voor de jaren 1921 t / m 1930. Deze stijging is gedeeltelijk te verklaren uit de omstan-digheid, dat de berichtgeving in het belangrijke gierstgebied Soerakarta verbeterd w i r d Uitbreiding der cultuur van dit sobere gewas op a r m e en droge gronden werd' echter herhaaldelijk gemeld o. a. op Madoera, in Probolinggo en eveneens in Soerakarta.

Buitengewesten.

Rijst De rijstcultuur in de Buitengewesten kan evenmin als op Java•geheel voorzien in de behoefte aan rijst. I n de l a a t s t e jaren hebben alleen Zuid-Celebes en Bali en Lombok een uitvoerexcedent. Alle overige gewesten voerden rijst in, t e z a m e n niet minder dan 428 600 ton in 1930. Bijna de helft daarvan is, zooals de volgende tabel aangeeft, noodig voor de Oostkust van S u m a t r a .

8

114 DB ECONOMISCHE TOESTAND.

In- en uitvoer van gepelde rijst in duizendtallen t o n n e n ( + = uitvoer).

D a t het totale rijstinvoerexcedent slechts 1500 ton beneden d a t van 1929 blijft, wordt mede veroorzaakt, doordat de beide exporteerende gewesten 10 000 ton minder uitvoerden.

De oorzaak van de daling van den rijstinvoer en uitbreiding van het m e t rijst beplante areaal in verschillende gewesten, was hierin gelegen, dat de bevolking poogde in eigen voedselbehoefte te voorzien na de groote prijsdaling van vrijwei alle exportproducten. Voor eene harmonische ontwikkeling van het boerenbedrijf is deze tendenz vooral in streken m e t zeer veel handelsgewassen van groote beteekenis, daar h e t bedrijf daardoor eene veel grootere stabiliteit verkrijgt. H e t is te verwachten, dat deze algemeene neiging tot uitbreiding van de rijstcultuur in 1931 nog in veel sterkere m a t e tot uiting zal komen in lagere importcijfers.

I n Atjeh werd in verschillende streken een overschot geproduceerd, dat echter weinig handelswaarde heeft, daar het meest roode rijst is.

Ter Oostkust van S u m a t r a was de rijstoogst normaal, doch in verband met de groote koeliebevolking onvoldoende om in de behoefte van het gewest te voorzien.

LANDBOUW 115 I n Zuid-Tapanoeli werden verlaten sawahs hier en daar opnieuw beplant, terwijl op verscheidene plaatsen ook de ladangbouw toenam. De couranten-berichtenP als zoude dit laatste gepaard gaan m e t het « f ^ ^ ^ t n W tuinen zijn op zeer enkele uitzonderingsgevallen na, onjuist. Hoewel de regenva.

aan den lagen kant was, waren de opbrengsten goed.

Ter S u m a t r a ' s W e s t k u s t gaf de ladangpadi een goed beschot, m de onder afdeelingen P a r i a m a n en P a i n a n hadden de van regen afhankelijke s a w a h s f i n d e t hooge opbrengsten. I n het algemeen werd meer a a n d a c h t aan den voedsel

1I n ° h S i binnenland van P a l e m b a n g besteedde men meer aandacht aan de rijst-cultuur. Verbetering van de rijstsituatie kan nog worden verwacht, voornamelijk door de u i t b r e i d i n g ' v a n de lebaksawahculuur in de onderafdeelingen Ogan-Juto, Komering-hilir en Moes-hilir. I n 1929 waren door de droogte de lebak-sawahs mislukt, de westmoesson had een gunstigen regenval, zoodat de ^ a ? | P ^ f £ oo-sten opleverde. I n Mei mislukten door bandjirs zeer veel padikweekbedden in°de o n d e r a f d e l i n g e n Ogan-hilir en Komermg-hilir N a d a t opnieuw padi uitge-zaaid was, waren de hooggelegen velden in de lebaks reeds zeer droog en daar ook verder weinig regen viel, mislukte hier de oogst. D e laaggelegen velden slaaeden door de gelukkige omstandigheid, dat de droogte, lang aanhield, waardoor het gwatern°veau L de groote rivieren eerst laat steeg. Alle velden konden nog

t i j%go o l T e ° ß m 7 o e negns c h e Districten is het kolonisatieterrein Gedongtataan een belangrijke rijstproducent. H e t voorziet voor een groot deel m de . " ^ b e h o e f t e van het overige deel van het gewest (in 1929 was het surplus ruim 6000 ton rüsf). I n 1930 was de opbrengst goed. , ,

I n Djambi werd de r^stbouw sterk uitgebreid. Verlaten sawahs werden wedei beplant, de bevloeiing werd uitgebreid, da ladangbouw zoover mogelijk eveneens^

De njstinvoer bedroeg in 1930 weinig meer dan de helft van dien in.1927 en m 1931 is eene verdere daling t e verwachten. E r was vraag naar betere

padi-varieteiten. , I n Zuid- en Oost-Borneo leggen Maleier en Dajak zich w e e r m e t verhoogden

ijver toe op den sawahbouw. Vele moerassen vooral m Barabai, K a n d a n g a m Bandjermasin en Koealakapoeas worden herschapen m vruchtbare sawahs. Om de h S l a a t s Bandjermasin zijn in de laatste vijf jaren binnen een radius van + 5 K . M . de moerasbosschen grootendeels geveld en vervangen door sawah en jonge klappertuinen. De njstimport t e Bandjermasin daalde van 5243 ton m 192J tot 2366 ton. E r h a d een belangrijke herexport plaats n a a r d e Oostkust; j a n Borneo (olie- en kolen-gebieden). Toch was het jaar 1930 m e t onverdeeld gunstig. Bandjirs deden vrijwel alle rijstvelden langs den B m t o ^ i m d M J d ^ e « ! l e d e e l t e van de oostmoesson-padi in de Oeloe-Soengai mislukte door de'droogte.

De ladangpadi is echter zeer goed geslaagd. Voor 1931 wordt verwacht, dat de invoer t e Bandjermasin tot een m i n i m u m zal terugloopen

Op Bali was in het algemeen het beschot normaal. Geheel Lombok had een lage opbrengst door de droogte, vooral op de v a n regen afhankelijke sawahs, die nas l a l m a a n d later dan gewoonlijk beplant konden worden. _

P a S02p het T a n d Celebes waren de iijstoogsten alleen in de Minahasa en in de Toradjalanden normaal. I n Gorontalo n a m de rijstproductie ^ e * toe d « r het gereedkomen van verscheidene irrigatieleidmgen, door het toep sen v a n eene betere nlanttijdregeling en het gebruik van de rijstsoort padi tjina. i n Zand OeSebeesPmrslukte I e rifstoogst o p \ e l e ^ ^ T ^ ^ ^ ^ Ä ^ g f S S traden insectenplagen op. I n Djeneponto misluk e 70 %. Tot d n e keer ^ewert hier op sommige plaatsen geplant. I n Bone mislukte 40 tot 60 % n Makassar werd een schade van 30 tot 60 % geleden. De uitvoer van rijst daalde «ten ook aanmerkelijk. Gelukkig slaagde de maïs, die m e n ter vervanging van de mislukte

r i J1 niT i m o ree ngO n d e r h0o r i g hed e n duurde de abnormale droogte na die van 1929 nog lang voort. I n verschillende streken mislukte de zaai Gedeeltelijke ot ge hLgle mislukking van den oogst had op verscheidene P l a^ - J ° t a n het iaa gevolge. De gunstige regenval gedurende de laatste drie m a a n d e n van het jaar

116 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

m a a k t e clat de vooruitzichten der t e velde staande gewassen einde 1930 be-vredigend waren.

Maïs. De maïscultuur is voornamelijk voor het oostelijk deel van de Buiten-gewesten van belang. Zooals vermeld, p l a n t t e de bevolking in Zuid-Celebes zeer veel maïs aan na de mislukking van den rijstoogst. I n de afdeeling Makassar bedroeg de uitbreiding 60 %, in Paréparé zelfs meer dan 100 %. De oogsten waren goed, de prijzen echter laag. I n Makassar was de groothandelprijs in J a n u a r i

Maïs. De maïscultuur is voornamelijk voor het oostelijk deel van de Buiten-gewesten van belang. Zooals vermeld, p l a n t t e de bevolking in Zuid-Celebes zeer veel maïs aan na de mislukking van den rijstoogst. I n de afdeeling Makassar bedroeg de uitbreiding 60 %, in Paréparé zelfs meer dan 100 %. De oogsten waren goed, de prijzen echter laag. I n Makassar was de groothandelprijs in J a n u a r i