• No results found

retributie-perceel gedurende 1930 afliepen, zoodat nog 7 pachtschatretributie-perceelen einde van dat jaar m werking waren. Deze loopen binnen korten tijd af, waarna geen nieuwe perceelen meer zullen worden uitgegeven.

D e bij G. B . 10 Aug. 1927 n°. .36 ingestelde commissie, aan welke was op-gedragen der E e g e e n n g t e adviseeren o m t r e n t de werking van de Java-hout-contracten, heeft eind 1930 haar verslag uitgebracht.

Evenals voor het djati-exploitatie-, timmer- en brandhout onderging ook de oogst van de uit dunningen te verkrijgen producten eene vermindering, ten einde het evenwicht tusschen productie en afzet te k u n n e n herstellen.

BOSCHBOUW 169 Door een intensiever bewerking van de verschillende verbruiksgebieden is op grond van reeds bereikte resultaten, een herstel in de winning van

dunmngs-h O UU i f e l n T o g p u n t van goede boschverpleging en bestandsopleiding rnoet dun-ning van de niet gewenschte boomen verricht worden. Deze handeling weid uit-gevoerd op eene oppervlakte; v a n 3 1 500 H . A . ^ p ^ n t s o e n

De omzet van djati-exploitatiehout bedroeg m 1930 ± 3 2 4 0 0 M •[f2]^6^ in 1929). H i e r v a n werd op openbare venduties verkocht 124 !236 M ( m ^

198 404 M ' . ) m e t een opbrengst van f 4«Mi 565 ( m 1929 f 8 157 0 9 b ; , terwijl de gemiddelde opbrengst per M3. bedroeg f 34,66 ( m 1929

^jW-De gemiddelde prijs, die in 1927 zijn hoogtepunt bereikte, vertoonde m 1930 eene sterke d a l i n g / w e l k e zich, naar het zich laat aanzien, nog verder zal doorzetten. H e t evenwicht tusschen productiekosten en opbrengst zal alsdan m

g e VV arn T edo p C e n t r e venduties aangeboden hoeveelheid werden 53 groote kavelingen (vorig jaar 69) verkocht m e t een gezamenlijken inhoud van 14 456 M

(vorig jaar 19 933 M3. ) , waarvan er slechts 15 in h a n d e n van groothandelaren

* UifTde door de overeenkomst m e t de Vereenigde J a v a s c h e H o u t h a n d e l -maatschappijen beheerschte houtvesterijen werd in 1930 verkregen 50 551 M . atati exDloitatietimmerhout, terwijl voor verschillende doeleinden aan de leve-riiSen w e d oTtteokken 2939 W.; zoodat de gekeele productie heeft bedragen 53 490 M3e l d d j 0 a t i.e x pi0 1t,atietimmerhout. De aandacht dient er echter^op_ gevesügd te worden, dat in de productie een niet onbelangrijke hoeveelheid hout,

ver-l e g e n door opwerking van voor vorige jaren b e s t e m d e W ^ . ^ ^ ^ Aan den dienst der Staatsspoor- en tramwegen werden m 1930 geleverd 115 675 groote dwarsliggers en 6178 decauville-liggers.

Bovendien werden aan de Vejahoma 15 922 stuks dwarsliggers geleverd, als laatste tranche voor h e t aandeel in de levering van dwarsliggers bestemd voor

de Zuid-Afrikaansche Unie. „uuatio/fcoti De voorraad van het uit aankap m eigen beheer verkregen

exploitatiedjati-t i m m e r h o u exploitatiedjati-t bedroeg eind 1930 119 210 M», exploitatiedjati-tegen 116 411 M3. einde 1929, deze Ï S ? vrijwel constant, waaruit blijkt, d a t de aankap naar de vraag geregeld

W e Van het djatidunningshout, dat vrijwel geheel kon worden afgezet werden, evenals in vorige j a r e n ; groote hoeveelheden afgenomen door den dienst dei Destbestriiding en voor den bouw van tabaksloodsen.

P Ook de affet van b r a n d h o u t ondervond in 1930 de gevolgen van de malaise.

Als gevolg hiervan werden ± 800 000 stapelmeter minder aangemaakt dan in het voorafgegane jaar. De afzet liep terug m e t ± 250 00O stape m e t e r

De uitvoer van djatitimmerhout bedroeg m de jaren 1 9 2 S i t / m 1930 onder-scheidenlijk 4299 13 605, 14 306, 20 937, 16870, 23 376, 35 430 en 26 252 M».

Op deze hoeveelheden hééft de verscheping van dwarsliggers naar Zuid-Afrika ÏÏn zeer grooten invloed gehad; verwacht wordt, dat de uitvoer m 1931 belangrijk zal achteruitgaan.

3 . Wildhoutbosschen op J a v a en Madoera.

Worden de bosschen, welke geheel of grootendeels uit djatiboomen bestaan, bestempeld m e t den n a a m djatibosschen, alle overige bosschen op J a v a en S o T r a worden wildhoutbosschen genoemd. Deze benaming s t a m t uit den S toen m e n vrijwel uitsluitend oog had. voor h e t waardevolle product, dat de Ï a t i b o s s c h T n l l v e r d e n (vgl. art. 50 der Indische Staatsregeling) Over het a g t m e e n t ó t ' T e n de wifahoutbosschen - ^ i n > e t h o o g e i . heuveüand en op de bersen Zij ontleenen h u n n e waarde m e t m de eerste plaats aan m m oeteekegnTs-als]houtproduct, hoewel deze plaatselijk beteekems heeft en zonder S e l steeds m e e / z a l krijgen, doch aan den grooten mvloed welben zn uit-oefenen op den kringloop van het water. Aan den eenen k a n t heeft m e n op vele

170 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

plaatsen van J a v a gedurende verscheidene m a a n d e n een tekort aan water voor den landbouw, welke voor een zeer groot deel afhankelijk is van eene voldoende en geregelde watervoorziening, aan den anderen k a n t heeft m e n op verschillende plaatsen dikwijls last van een teveel aan water, zich uitende in bandjirs en overstroomingen. Ook de bevaarbaarheid van vele waterwegen is afhankelijk van eene geregelde afstrooming van het water. I n een zeer bergachtig land als J a v a , m e t een gemiddelden jaarlijkschen regenval, welke dien in Nederland vele m a l e n overtreft, kan m e n alleen verzekerd zijn van de voor den landbouw nood-zakelijke regelmatige afstrooming van het gevallen regenwater, indien de hoogere heuvels en de bergen voldoende beboscht zijn. Hierin ligt dan ook de groote beteekenis van de wildhoutbosschen. E r k e n d moet worden, dat, hoewel m e n de waarde van de wildhoutbosschen kende, m e n tot vóór betrekkelijk korten tijd niet voldoende aandacht aan deze bosschen geschonken heeft. E e r s t toen de gevolgen van de steeds voortschrijdende ontwouding zich hevig deden gevoelen, is m e n de beteekenis van deze bosschen op de juiste waarde gaan schatten. I n de practijk bleek het echter niet mogelijk aan deze bosschen voldoenden tijd en geld te besteden, zoolang het beheer gekoppeld bleef aan dat van de djatibosschen; een bezwaar, dat nog meer naar voren kwam, toen eenmaal besloten was het beheer van deze laatste categorie van bosschén als bedrijf in den zin van de bedrijvenwet te gaan voeren. Bij de reorganisatie van het Boschwezen, welke m e t ingang van 1 J a n u a r i 1929 in werking trad, werden daarom de belangen van de wildhoutbosschen toevertrouwd aan een afzonderlijk dienstonderdeel, dat den n a a m kreeg van Dienst der wildhout-bosschen op J a v a en Madoera.

De wildhoutbosschen worden verdeeld in twee categorieën, namelijk die der in stand te houden wildhoutbosschen en die der niet in stand te houden wild-houtbosschen.

De aanwijzing als in stand te houden (wildhout) bosch geschiedt door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en H a n d e l , behalve t e n aanzien van be-paalde boschperceelen, welke al aanstonds worden geacht daartoe t e behooren, o.m. de door den Dienst van het Boschwezen aangelegde of onder het beheer van het Boschwezen gestelde boomplantsoenen.

B e d e n e n tot instandhouding k u n n e n zijn voorziening in de behoefte aan hout en andere bosch voortbrengsel en; verder hydrologische, klimatologische, economische en t e n slotte andere redenen van algemeen n u t .

De overige wildhoutbosschen, dat zijn dus die, t e n aanzien waarvan o m t r e n t de wenschelijkheid tot in standhouding nog geen beslissing is genomen, worden aangeduid als niet in stand t e houden wildhoutbosschen.

E i n d e 1930 bedroeg de uitgestrektheid van het areaal der in stand te houden wildhoutbosschen, ondergebracht bij den dienst der wildhoutbosschen, 1 6 3 1 2 0 0 H . A . , terwijl 60 700 H . A . djatibosch aan de zorgen van dezen dienst waren toevertrouwd. De oppervlakte van de niet in stand t e houden wildhout-bosschen werd geschat op 560 700 H . A .

Men mag niet over het hoofd zien, dat zoowel van het areaal der in stand te houden als van dat der niet in stand te houden wildhoutbosschen de begroeiing niet geheel uit bosch bestaat. Zoo treft m e n binnen de in stand t e houden wild-houtbosschen eene oppervlakte van eenige honderd duizenden hectaren aan, waarvan de begroeiing bestaat uit kreupelhout en gras. Op den duur zullen deze terreinen hetzij langs kunstmatiger! (aanleg van c u l t u r e s ) , hetzij langs natuur-lijken weg (spontane reboisatie) in bosch moeten worden omgezet.

H e t gebied in beheer bij den dienst der wildhoutbosschen werd verdeeld in 18 boschdistricten en één houtvesterij.

I n het boschdistrict Pekalongan, waarbinnen o. a. de stroomgebieden van de Pemali en Tjomal gelegen zijn, werd de reserve m e t + 6000 H . A . uitgebreid, waarbij alleen de afkoop der grondrechten reeds f 2 2 0 000 kostte. I n het bosch-district Kedoe werd de reserve vermeerderd m e t bijna 3600 H . A . , waarvan ruim 1800 H . A . door afkoop, welke een uitgaaf van f 5 2 000 m e t zich medebracht.

I n het Zuidergebergte van Ponorogo werd ter verbetering van den toestand in

BOSCHBOUW. 171 het gebied van de Kali Madioen ± 6000 H . A . ingelijfd, waarmede een uitgaaf

van f 74 500 gemoeid was. ..

E i n d e 1930 kon nog een begin worden gemaakt m e t het vrijmaken van terreinen welker terugbrenging t o t de bosehreserve noodig is om op den duur Ï k T m ^ T o T e e n e v l r b e t f r i l g van het debiet van ^ B r a n t a s ™ waar-van het terugloopen sedert eemge jaren ernstig de a a n d a c h t heeft. D e u i t L e i d i n g welke + 2450 H . A . bedraagt, werd ten deele verkregen door m i n i n g b i Ï reZve van vrij staatsdomein, t e n deele door afkoop van minderwaardige bevolkingsgronden; hiervoor werd f 5 5 000 uitgegeven.

In 1930 werden 3855 H . A . wildhoutcultures en 1040 H . A . c jaticultures aan-gelegd Tengevolge van de zeer ongelijkmatige regenval leden de jonge cultures

^eer De oudere "cultures werden, voor zoover zij nog niet aan zichzelf konden wnrdpTi overgelaten, geregeld onderhouden.

Tot d l m a a t r e g e l e n ter verpleging van h e t jonge bosch behoort de dunning, waarbij d e l S L n , welke de gewenschte, ontwikkeling van het W i r ver-hinderen worden weggenomen. Deze bewerking werd toegepast op 1900 H . A S S X r e en o°p 1800 H . A . djaticultures; het ware wenschelijk geweest Tene grootere uitgestreWheid wildhoutcultures t e dunnen, doch zulks was voor-namelijk wegens gebrek aan personeel niet mogelijk. De inkomsten uit de dun-n l ^ e dun-n verkregedun-n door verkoop vadun-n het dudun-nsel, overtroffedun-n de uitgavedun-n m e t f 58 000.

I n 1930 werd verkregen: door aankap in eigen beheer 13 800 M ' . djatihout, 99 000 sm dTalbrandhout, 8400 M-. wildhout, 106 000 sm ^ ^ ^ ^ 3*965 000 stuks b a m b o e ; ^ W h e ^ o m s t v a n aannemers ^ O M ^ J g ^ J ; ï l Z X ^ ^ m W . I j S ° o u t , T 4 0 0 M, wildhout, 4000 sm wild-h o u t b r a n d wild-h o u t en 10 000 stuks bamboe.

I n verband m e t den moeilijken afzet van het hout werd m den loop van 1930 de aankap op de meeste plaatsen, voor zoover in eigen beheer . p o m p e n Alleen in Zuid-Banjoewangi, waar de oogst zich beperkt tot de djati, voor komende op de in ontginning uit te geven gronden, dient om te voorkomen dat t r d e ontginning het kostbare djatihout verloren gaat, de exploitatie zoo snel mogelijk t e n einde te worden gevoerd. + 0 1 1 0 9 QTÏ1 din f,i

De geheele omzet bedroeg 10 941 M3. djatitimmerhout 91192 sm djati-brandhout 7761 M3. wildhouttimmerhout, 107 507 sm w ü d h o u t b r a n d h o u t en

4 0 S a n w d o p e n b a r e venduties verkocht 5806 M-. djatitimmerhout voor f 2 0 1 1 6 4 9650 sm djatibrandhout voor f 2 8 548; 968 M». wildhouttimmerhout voor f 3 5 021 en 268 sm w ü d h o u t b r a n d h o u t voor f 7 1 2

Ondershands werd verkocht 4450 M3. djatitimmerhout 79 815 sm djati-brandhout 6790 M». wildhouttimmerhout, 105 680 sm wüdhoutdjati-brandhout en 4 0 4 1 S stuks bamboe. De opbrengst van al het ondershands verkochte product

be%0eTstre6kt99w8e3rd 687 M*. djatitimmerhout, 1827 sm djatibrandhout, 3 M*.

ildhouttimmerhout en 1549 sm wüdhoutbrandhout.

w

De voorraad bedroeg:

eind 1929 eind 1930 djatitimmerhout ? 511 M*. 9 739 M«.

djatibrandhout 27 432 sm 34 723 sm wildhouttimmerhout 1 318 M*. 1 806 M».

w ü d h o u t b r a n d h o u t 8 544 sm 9 512 sm

De bij den verkoop behaalde prijzen bleven zeer ten achter bij d i e ™ n J 9 2 9 . W a t den politioneelen toestand betre t, valt mede te de fen dat diet stal van hout en andere boschproducten nog veelvuldig voorkwam. De daardoor mees ^ veroorzaakte boschdevastatie berokkent den L a n d e meer schade dan het verlies

172 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

van de waarde van h e t gestolen product. Van meer belang is de clandestiene ontginning; plaatselijk is deze zelfs nog van zeer grooten omvang. Door het B e s t u u r wordt krachtig medegewerkt tot bestrijding van dit euvel.

De boschbranden waren veel minder hevig dan in 1929, hetwelk, wat dit betreft, een rampjaar genoemd moet worden. I n 1930 k w a m e n slechts twee zeer groote branden voor, en wel een van 2000 H . A . op de Lawoe on een van 3000 H . A . op de B a l o e r a n ; hiernaast k w a m e n in Oost-Java nog eenige branden voor van een paar honderd hectaren en verschillende kleine brandjes. W e s t - J a v a kende dit jaar practisch geen boschbranden.

Van de veldpolitie werd, zoowel bij het bestrijden van de boschbranden als bij het tegengaan van boschdelicten, zeer veel steun ondervonden

I n 1930 bedroeg het nadeelig saldo f 1256 000 (in 1929 f 338 552). De achter-uitgang is eenerzijds een gevolg van de algemeene malaise, anderzijds een gevolg van de omstandigheid, dat belangrijke bedragen werden besteed voor kapitaals-uitgaven, zooals afkoop van gronden voor de verbetering van de boschreserve.

I n het algemeen kan t e n slotte nog opgemerkt worden, dat het vraagstuk van eene goede en doelmatige bebossching van J a v a , waaraan nog veel ontbreekt, sedert enkele jaren steeds duidelijker op den voorgrond treedt. Bij G. B . 13 Mei 1931 n°. 2 is eene z.g. „bebosschingscommissie" ingesteld, welke tot taak heeft van advies t e dienen o m t r e n t de maatregelen, welke noodig worden geacht om te geraken t o t eene betere bebossching van J a v a , alsmede het onderzoeken en beoordeelen van belangrijke voorstellen, welke bij de •Begeering daartoe bereids zijn of zullen worden ingediend.

$. Bosschen in de Buitengewesten.

De hoofdlijnen, volgens welke het boschbeheer in de Buitengewesten zal worden gevoerd, zijn nog niet wettelijk vastgelegd, aangezien de behandeling van h e t ontwerp-boschreglement voor de Buitengewesten van 1927, in afwachting van eene pnncipiëele beslissing op het advies der bij G. B . 16 Mei 1928 n°. 17 ingestelde agrarische commissie, moest worden opgeschort.

Onafhankelijk van dit ontwerp-reglement werd echter de vraag in nadere overweging genomen of en in hoever bosschen in beheer k u n n e n worden gegeven aan I n l a n d s c h e gemeenschappen en, zoo ja, welke bosschen in aanmerking komen voor opneming in de beheerskringen dier gemeenschappen, waarbinnen deze zooveel mogelijk zonder rechtstreeksche bemoeienis der Centrale overheid worden vrijgelaten in de regeling der ontginning, de inzameling van bosch-producten, enz. De d a a r m e d e min of meer s a m e n h a n g e n d e kwestie van de retributieheffing wegens h o u t a a n k a p en inzameling van boschproducten in s B a n d s bosschen, waarvoor in enkele gewesten ( P a l e m b a n g , Lampoengsche Districten, Billiton, Biouw en Onderhoorigheden en de afdeeling S i n g e l van het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden) reeds regelen waren ° gesteld aoch waarvan invoering voor het geheele rechtstreeks bestuurd gebied der Buitengewesten mogelijk werd g e m a a k t bij Ord. van 12 Mei 1927 ( I . S. n°. 283), k w a m nog niet t o t eene voor alle Buitengewesten geldende oplossing Wel werd m t u s s c h e n uitvoering gegeven aan het in dat Staatsblad neergelegde be-ginsel — hetwelk tegelijkertijd voor die gewesten, waar een boschbeschermincrs-ordonnantie is ingevoerd, van kracht werd verklaard — om van de door het B a n d gomde retributie een aandeel uit t e keeren aan de Inlandsche gemeenschappen.

Hoofdtaak van den dienst der bosschen in de Buitengewesten bleef de vast-legging van het voor instandhouding bestemde boschareaal. I n 1930 zijn als in stand te houden wildhoutbosschen aangewezen bosschen in S u m a t r a ' s W e s t k u s t ( J . C. 1930 n°. 2 1 ) , de Bampoengsche Districten ( J . C. 1930 n°. 41) Atjeh en Onderhoorigheden ( J . C. 1930 n°. 45) en Manado ( J . C. 1930 n° 54) Van de boschoppervlakte van ± 1200 000 K.M2., 68 % u i t m a k e n d e van de geheele oppervlakte der Buitengewesten, was eind 1930 + 70 000 K.M2, ter instand-houding aangewezen. Weliswaar vordert speciaal in die gewesten, waar deze werkzaamheden het meest urgent zijn, h e t afbakeningswerk goed, zooals bijv.

BOSOHBOUW 173 ter S u m a t r a ' s W e s t k u s t , doch in andere gewesten zullen, ook indien geleidelijk over meer personeel en ruimere fondsen de beschikking wordt verkregen, m e t het boschreserveeringswerk nog vele jaren gemoeid zijn. H e t gevolg is, dat in vele deelen van den Archipel door de bevolking m e t haar ladangbedrijf de m verband m e t de hydrologische belangen der benedenstreken toelaatbare boschgrens wordt overschreden.

Aan reboisatie van in de boschreserve opgenomen ontboschte en veelal m e t alang-alang begroeide terreinen kon nog weinig gedaan worden. Slechts ter uost-kust van S u m a t r a , waar op de hoogvlakte van Simeloengoen en de Karolanden sinds eenige jaren m e t succes plantsoenen van verschillende dennensoorten werden aangelegd, begint het reboisatie-werk belangrijke afmetingen aan te n e m e n Verder bleef echter de aanleg van boschcultures in het gebergte beperkt tot geringe uitgestrektheden (in 't geheel + 75 H . A . ) in Tapanoeh, S u m a t r a s W e s t k u s t , Celebes, Manado en Bali en Lombok.

De boschexploitatie, welke zich — afgezien van de algemeen verspreide aan-kappen voor eigen gebruik van de bevolking — hoofdzakelijk concentreert m het paiiglonggebied van Eiouw en Bengkalis, in de gewesten Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo, P a l e m b a n g , Bangka, Billiton en Atjeh en Onderhoong-heden deelde, voor zoover zij niet voorzag in de vrijwel gelijkblijvende con-sumptie van de groote mijnbedrijven, in de algemeene depressie. Weliswaar bleef de productie der geheel op de Singapore-houtmarkt aangewezen panglongs m e t + 334 000 M3. t i m m e r h o u t , ruim 100 000 ton b r a n d h o u t en 44 570 ton houts-kool m e t een retributie-opbrengst v a n bijna f 1000 000 nog op een peil, dat m e t zoo ver beneden het gemiddelde der l a a t s t e jaren ligt, doch de, houtuitvoer-uit de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo bijv. daalde van 56 385 M . m WA3 tot 34 650 M3 in 1930, terwijl ook overigens moeilijkheden ondervonden werden m e t den afzet o . a . van djatihout van Moena, ebbenhout uit Celebes en ver-schillende houtsoorten van Atjeh. De waarde van het uit de Buitengewesten naar het buitenland uitgevoerde hout bedroeg over 1930 1\ millioen gulden, van houtskool \\ millioen gulden, terwijl h e t cijfer in 1929 voor h o u t alleen reeds

f 9 600 000 bedroeg. . H e t k a n dan ook geen verbazing wekken, dat, waar de enkele bestaande zich

m e t moeite handhaafden, in 1930 geen groot-exploitatiebedrijven m de Buiten-gewesten gesticht werden. Door exploratie-aanvragen en een daarop gevolgd bosch-onderzoek in Oost-Borneo, waarop nog geen concessie-aanvragen zijn g e v o W heeft een kapitaalkrachtig Engelsch concern blijk gegeven van belang-stelling' in de exploitatie-mogelijkheden van de uitgestrekte bosschen m de Buitengewesten.

Ook de handel in boschproducten (voornamelijk rotan en damar- en copal-soorten) m a a k t een moeilijken tijd door als gevolg van verminderde vraag en lage prijzen, waarbij gevreesd wordt, dat de harde copalsoorten een goed deel van h u n afzetgebied blijvend aan k u n s t m a t i g bereide producten moeten afstaan.

De uitvoer n a a r het buitenland van rotan bedroeg in 1930 ± 39 000 ton m e t een waarde van bijna 5J millioen gulden, tegen 44 000 ton m e t eene waarde van f 6 868 000 in 1929.

De waarde van de rechtstreeks uit de havens der Buitengewesten m e e v o e r d e copal- en damarsoorten t e z a m e n bedroeg in 1930 bijna f 3 500 000, tegen f 6 800 000 in 1929. . ' • , , , i

De directe inkomsten, welke het L a n d uit de bosschen verkreeg voor-namelijk uit de panglongs, voorts uit retributies geheven krachtens gewestelijke boschbeschermingsordonnantie's en uit verstrekkingen aan L a n d s - en andere bedrijven, bedroegen in 1930 + f 2 000 000

W a a r tegenover deze ontvangsten, uitgaven s t a a n tot een bedrag van ^ f 1450 000 leverde de dienst der bosschen m de Buitengewesten over lUdU een voordeelig saldo op van f 5 5 0 000, tegen f 9 2 2 000 in 1929. Ook droegen de bosschen door de heffing van een uitvoerrecht op de boschproducten nog bij m de inkomsten van het L a n d .

174 DB ECONOMISCHE TOESTAND.

5. Boschinrichting.

Teneinde orde en vastheid in het beheer der 'bosschen te bereiken zijn z.g.

bedrijfsplannen opgesteld, waarin — voor een bepaald tijdperk — aan het beheer bepaalde voorschriften on richtlijnon worden gegeven. Onder inrichting van een bosch wordt dan ook verstaan het geheel der werkzaamheden, noodig ter vast-stelling van zulk een bedrijfsplan. Tot de daartoe noodige werkzaamheden hooren de regeling van de grenzen der bosschen, opmeting en kaarteering be-nevens indeeling der boschterreinen, het onderzoek naar en de beschrijving van de boschgesteldheid, zoomede het verzamelen van alle verdere gegevens, nocdig voor h e t opmaken en t e n slotte het opmaken zelf dier plannen. I n afwachting van h e t beschikbaar komen van volledige en nauwkeurige gegevens voor het samenstellen van een definitief bedrijfsplan, k u n n e n voorloopige bedrijfsplannen worden opgemaakt.

De vorenbedoelde werkzaamheden vormen de t a a k van een afzonderlijken dienst, den dienst der boschinrichting.

Voor de djatibosschen in Jogjakarta (Goenoengkidoel) werd in 1930 een yerlengingsplan opgesteld van het bestaande voorloopige bedrijfsplan voor de jaren 1930 t / m 1933. Besloten werd m e t de definitieve inrichting van dit bosch-gebied in 1931 een aanvang te m a k e n .

H e t definitief ingerichte djatibosehgebied bestond einde 1930 uit 105 boseh-afdeelingen, verdeeld over 33 houtvesterijen m e t eene gezamenlijke uitgestrekt-heid van 698 500 H . A . , zijnde 88 % van het geheele djatibosehgebied. Verder werd goedgekeurd het eerste bedrijfsplan voor definitief ingerichte wildhout-bosschen, namelijk h e t bedrijfsplan van de wildhoutboschafdeeling Tjilatjap (vioedbosschen), waarmede het definitief ingerichte wildhoutboschareaal einde 1930 21 140 H . A . bedroeg.

I n 1930 werd 13 550 K . M . meetlijn gemeten, tegen 11457 K . M . in 1929 Aan kaarteeringswerk werd opgeleverd 118 076 H . A . djatibosch en 135 640 H A wildhoutbosch, te zamen 253 716 H . A . , tegen 108 965 H . A . in 1929. Van het djatibosehgebied was einde 1930 volledig opgemeten en in kaart gebracht eene oppervlakte van 782 249 H . A . , tegen 775 673 H . A . einde 1929.

H e t opnemingswerk in de Buitengewesten was in het begin van 1930 ver-deeld over 7 opnamekantoren (Medan, Fort de Koek, P a l e m b a n g , Tandjoeng-pmang, Bandjermasin, Makassar en M a n a d o ) . I n den loop van het jaar werd van het opnamekantoor t e F o r t de Koek een nieuw kantoor afgesplitst, t. w. te Taroetoeng. De verkenningsmetingen strekten zich uit over 5 1 7 8 300 H . A . , terwijl bovendien werden gemeten 203 H . A . proefbanen, 1627 K . M . reserve-grenzen en 1200 K . M . voorloopige grensmetingen, aansluitingsmetingen en tracé-metingen.

6. Boschbouwproefstation.

H e t te Buitenzorg gevestigde boschbouwproefstation is belast m e t het onder-zoek en de oplossing van de wetenschappelijke en boschbouwtechnische vraag-stukken, welke zich bij het boschbeheer in Nederlandsch-Indië voordoen.

De plannen voor de oprichting van een nieuw en doelmatig gebouw voor dit instituut werden in 1930 geautoriseerd, terwijl nog in September m e t de uit-voering werd begonnen, welke medio 1931 werd beëindigd. Hierdoor is aan een onhoudbaren toestand, zoowel wat betreft de werkgelegenheid als de opberging der kostbare verzamelingen, een einde gekomen, terwijl tevens voor de toekomst de gelegenheid is geschapen om het in 1930 tot stand gekomen nieuwe werkplan voor het boschonderzoek in den Archipel, waarin t e n volle rekening is gehouden m e t de belangrijke vraagstukken op boschtechnisch en boscheconomisch gebied, zonder stoornis t e n uitvoer te brengen.

H e t technisch houtonderzoek, dat geheel is gericht op de kennis van de eigenschappen der talrijke belangrijke Indische houtsoorten, vooral die der Buitengewesten, en dat m e t het oog op de bevordering van het binnenlandsch gebruik en den uitvoer van het grootste belang is, had in 1930 weer de volle aandacht.

BOSCHBOUW 175 Eenige Nederlandsch-Indische houtsoorten bleken bij proefnemingen, door bemiddeling van de Afdeeling H a n d e l s m u s e u m van het Koloniaal i n s t i t u u t m Nederland verricht, zeer geschikt voor de vervaardiging van maatstokken, een andere soort voor gymnastiekwerktuigen. Ten einde Indische houtsoorten t e k u n n e n beproeven voor de betimmering van mailschepen, werden proefzendingen van daarvoor uitgezochte soorten in gereedheid gebracht.

Op verzoek van de genoemde Handelsafdeeling werd, t e n einde een beter gefundeerd inzicht t e verkrijgen in de factoren, die de markt-waardeering van J a v a - t e a k (djati) beheerschen, een vergelijkend overzicht samengesteld van de in de literatuur voorkomende sterftecijfers van teak uit B u r m a h en Siam m e t die van Java-teak. Verdere besprekingen over deze aangelegenheid m Ned.-Indië hebben geleid t o t het besluit om m e t uit B u r m a h en Siam afkomstig teakhout m e t toepassing van de eigen onderzoek-apparatuur, de bepaling der

Op verzoek van de genoemde Handelsafdeeling werd, t e n einde een beter gefundeerd inzicht t e verkrijgen in de factoren, die de markt-waardeering van J a v a - t e a k (djati) beheerschen, een vergelijkend overzicht samengesteld van de in de literatuur voorkomende sterftecijfers van teak uit B u r m a h en Siam m e t die van Java-teak. Verdere besprekingen over deze aangelegenheid m Ned.-Indië hebben geleid t o t het besluit om m e t uit B u r m a h en Siam afkomstig teakhout m e t toepassing van de eigen onderzoek-apparatuur, de bepaling der