• No results found

statistiek omtrent aanvoer en prijzen van de meest beian i j

markten in West-Java te geraken. Op deze wijze is het gelukt eemg inzien*

156 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

verkrijgen m de prijsbeweging en de fluctuaties der marktaanvoeren, doch om-trent de aanvoeren konden nog slechts zeer grove schattingen worden gemaakt.

Niettemin kan reeds t h a n s worden gezegd, dat èn de natuurlijke omstandig-heden, waaronder in alle waterrijke streken van Indië visch kan worden geprodu-ceerd, èn de economische omstandigheden, onder welke dit product kan worden afgezet, zeer gunstig zijn, veel gunstiger dan in E u r o p a .

Als voor de productie gunstige natuurlijke factoren kunnen de volgende omstandigheden worden genoemd. Door het ontbreken van een koel jaargetijde bestaat m Indië de mogelijkheid, dat de visch het geheele jaar door groeit. Zeer belangrijke, om haar goeden groei en haar groote vruchtbaarheid bekend staande vischsoorten, zooals de karpers — in Indië van ouds vertegenwoordigd door de ikan m a s — vinden daar haar gevestigde levensvoorwaarden vervuld en vertoonen daardoor en m verband m e t het zoo juist aangehaalde feit een groei, die ongeveer 3 à 4 m a a l zoo snel verloopt als in E u r o p a . E r bestaat voorts in Indië een ruime keuze van vischsoorten, welke dank zij haar uiteenloopende voedselbehoefte n a a s t elkander m vijvers k u n n e n worden gekweekt, zonder voedselconcurrenten van elkander te worden. Bovendien is het productievermogen (de vruchtbaarheid) van water, in Indië veel voorkomende op jong-vulkanische gronden, zeer groot.

__ Tengevolge van deze verschillende factoren is het productievermogen' van vijvers en ondiepe meren in Indië in het algemeen veel grooter dan dat van overeenkomstige ondiepe wateren in E u r o p a . E e n opbrengst van 200 K . G . bij-gegroeide visch per H . A . en per jaar, die in E u r o p a reeds als goed wordt be-schouwd, is voor Indië zeer matig. E e n verschil van 600 K . G . per jaar en per H . A . tusschen uitgezette pootvisch en afgevischte consumptievisch, hetgeen in E u r o p a uitsluitend in hooggecultiveerde en sterk b e m e s t e vijvers voorkomt, is in Indië geenszins zeldzaam, terwijl in E u r o p a zoo goed als ondenkbare opbrengsten van boven de 1000 K . G . per jaar per H . A . in Indië herhaaldelijk zijn vast-gesteld. Omstandigheden, die de mogelijkheid om visch t e teelen zeer bevorderen zijn de groote neerslag, waardoor een zeer groot wateroppervlak beschikbaar is!

zoomede de deltavorming van vele rivieren, vooral langs J a v a ' s Noordkust en de Zuidelijke kusten van Celebes, die den aanleg van zoutwatervijvers en het daarin kweeken van de waardevolle bandeng mogelijk m a a k t op overigens vrijwel waardelooze terreinen.

Niet alleen de productie, doch ook de afzet van den visch wordt in Indië door verschillende factoren gunstig beïnvloed, waaronder wel in de eerste plaats deze m a g worden genoemd, dat, tengevolge van de dichtheid van de bevolking en het gebrek aan dierlijk eiwit, voor versehe, vooral levende, zoetwatervisch in vergelijking m e t de productiekosten hooge prijzen k u n n e n worden gemaakt. Hoe-wel de bevolking deze behoefte grootendeels aanvult door de consumptie van goedkoopere gezouten en gedroogde of op andere wijze geconserveerde visch heeft zij toch eene zekere voorliefde voor het gebruik van versehe visch.

_ I n verband m e t de sterke vraag naar visch en de geringe eischen, welke de m h e e m s c h e bevolking aan de grootte en overige eigenschappen van' de visch stelt, kan de vischteelt zich h a n d h a v e n op een betrekkelijk primitief peil. Al kan m e t worden ontkend, dat daar, waar eeuwenoude specialiseering eene traditie heeft tot stand gebracht, n.1. in de vischteeltcentra van Priangan, zich ook bewonderenswaardig vernuftige m e t h o d e n hebben ontwikkeld, over het algemeen heeft toch de vischteelt in E u r o p a en Noord-Amerika een belangrijk hoogeren t r a p van ontwikkeling bereikt en verkeert de groote massa van de telers en in nog meerdere m a t e die van de kweekers, die zich beperken tot het opkweeken van gekochte pootvisch tot consumptievisch, op dit p u n t in groote onwetendheid.

Opvallend is ook de primitieve wijze waarop de niet periodiek droogloopende waterreservoirs, zooals meren, over het algemeen worden geëxploiteerd. H e t gebrek aan werkverdeeling heeft ten gevolge, dat meestal een veel t e groot aantal visschers bijna voortdurend vangt, dit als zijn recht beschouwt en abso-luut niet genegen is van dit recht afstand t e doen t e n bate van eene geregelde exploitatie, die tot belangrijke verhooging van de te m a k e n winst zou k u n n e n leiden.

I n de provincie W e s t - J a v a spelen binnenvisscherij en vischteelt een bijzonder

V I S S C H B B I J EN V I S C H T E E L T 157 eroote rol Hoewel het om de hoogergenoemde redenen voorshands nog onmogelijk feTcht moet worden o m t r e n t de vischproductie nauwkeurige cijfers t e verstrek-ken kan toch op grond van verschillende v a s t s t a a n d e gegevens de waarde van de jalriijks binnen deze provincie geproduceerde zoetwatervisch op 5 tot 10 millioen gulden worden getaxeerd.

V a n W e s t - J a v a uit verbreiden zich de vischteelt en ^ b m n e n v i s s c h ^ j m e t snelle schreden oostwaarts. De voornaamste dragers van deze uitbreiding z i p de Soendaneesche pootvisch-handelaren, die echter in h u n eigen belang h u n n e v L h c h t J n a zoo weten in t e richten, dat het aantal pootvischkoopers gestadig toeneemt zonder d a t zich echter een succesvolle teelt m Midden-Java ont-w T k e T die een concurrent zou k u n n e n ont-worden bij de levering van pootvisch.

Doch niet overal gelukt h u n dat. Dank zij de bemoeienissen van bestuurs-a m b t e n bestuurs-a r e n zijn hier en dbestuurs-abestuurs-ar nieuwe teeltcentrbestuurs-a ontstbestuurs-abestuurs-an b.v^ m de bestuurs-afdeelmg Poerwokérto en vooral in het regentschap Bandjarnegara. Aan de groote belang-stehing van den oud-regent van Bandjarnegara en aan de onvermoeide pogingen van d i n tegenwoordigen regent v a n die afdeelmg is het t e danken dat zich aldaar een nieuwe vischteelt kon ontwikkelen, die reeds voor enkele desa s een hoofdbron van inkomsten vormt. , . - , ' • , , j • uj„Qif H e t gebrek aan goede verkeerswegen heeft er toe geleid, dat de vischteelt zich hoofdzakelijk langs den grooten weg B a n d j a m e g a r a - W o n o s o b o ^ f ^ a Y a n Wonosobo uit trekken de venters van pootvisch over het Kledoeng-zadel W e h e n d e bergen Sindoro en Soembing h e t Temanggoengsche> m waarf m e n weer, alhoewel veelal verkeerd begonnen, pogingen t o t vischteelt aantreft

Andere teeltplaatsen van beteekenis m Midden-Java zijn o. a de rawa p e n i n g " bij Ambarawa - vroeger een groot meer, doch door natuurlijke ver-laging van den w a t e r s t a n d een uitgestrekt moeras geworden - e n eenige nieuw ontstane wadoeks. I n de Vorstenlanden zijn eenige groote voor mdustrieele doel-einden k u n s t m a t i g aangelegde, stuwmeren in aanleg die door h u n n e geringe d epte en groote uitgestrektheid visscherij-objecten van beteekenis k u n n e n worden

I n het over het algemeen zooveel droger Oost-Java zijn vooral de kustvijvers voor de vischteelt van belang. Over onmetelijke uitgestrektheden liggen daar deze z.g. t a m b a k s aaneengerijd, welke voor een groot deel zeer primitief worden eeëxnloiteerd H e t oppervlak van deze vijvers, die ook m W e s t - J a v a en Midden-f a v ? voorkomen, werd door Reyntjes in 1923 op 55 262 H A geschat, terwij de w a r d e van de opbrengsten ondanks de primitieve exploitatiewijze op m m s t e n s

10 millioen gulden per jaar kan worden geschat.

Ook Madoera en — in vermoedelijk veel hoogere m a t e - Zuid-Celebes hebben belangrijke kustvijvers.

Op S u m a t r a wordt een uitgebreide binnenvisscherij en vischteelt aangetroffen.

De talrijke en — in tegenstelling m e t de W e s t - J a v a s c h e — veelal heldere rivieren van dat eiland, die een sterk vertakt net van mondingsrivieren hebben, zijn nog zeer weinig object van studie geweest; de meren zijn yoor een groot deel onder-zocht door op visscherij gebied ervaren buitenlandsche geleerden Daarbij s gebleken, dat sommige dier m e r e n niet minder diep zijn dan soortgelijke, dooi volloopen van vulkanische spleten of kraters tot stand gekomen meren op J a v a en Bali. Aanvankelijk meende m e n , dat deze diepe meren belangrijk vooi de visscherij zouden zijn, doch het limnologisch (zoetwaterkundig[) ° j £ « o e k den laatste i aren heeft aan het licht gebracht, dat de meeste m e t g e s e n k t zijn looi eeZTwLtgevende exploitatie. Men heeft kunnen vaststellen, dat de oevers van deze meren meestal zeer steil zijn en dat reeds op een diepte v a n ± 10 M in sommige jaren zelfs bij eene geringere diepte, het zuurstofgehalte van het water hetwelk visschen voor h u n n e ademhaling noodl g hebben, begint te erminderen. I n plaats daarvan treft m e n op deze diepte en nog veel m e « n a b i j den in totale duisternis gelegen bodem koolzuur aan, m een hoeveelheid d«, vergiftig is voor visschen en andere dieren b.v. voedselcheren voor ^ ^ s s c h e m

Eenige van de groote meren op S u m a t r a vormen hierop eene uitzondering zoowel o m d a t zij uitgestrekte ondiepe gedeelten hebben, als ook - en dit S vooral voor het uitgestrekte Toba-meer - o m d a t de winden eene sterke vermenging van oppervlakte- en dieptewater tot stand brengen.

158 DE ECONOMISCHE TOESTAXD.

De vischteelt wordt in sommige gedeelten van S u m a t r a , b.v. in de Padangsche Bovenlanden, beoefend op een wijze, die niet t e n achter s t a a t bij de Soenda-neesche; de vroeger gevolgde primitieve m e t h o d e n werden verbeterd door Soendaneezen, die men, dank zij de medewerking van b e s t u u r s a m b t e n a r e n , kon laten overkomen. Moderner werkwijzen zijn echter nog totaal onbekend.

PlaatseKjk, zooals in sommige streken van Tapanoeli, heeft de vischteelt groot nadeel ondervonden door de demping van vischvijvers, in het belang van de malariabestrijding voorgeschreven. Deze maatregel berustte op de t h a n s dooi-den Gezondheidsdienst verlaten opvatting, dat de vischteelt eo ipso bevorderlijk is voor de verspreiding van de malaria. T h a n s weet men, dat de mogelijkheid bestaat door zorgvuldig schoonhouden van het wateroppervlak en van de oevers, dus door verwijdering of korthouden van plantengroei, het water minder aan-trekkelijk t e m a k e n voor muggen, die haar eieren daar wenschen te deponeeren.

Verder s t a a t t h a n s vast, dat m e n door dit schoonhouden aan die vischsoorten, welke zich bij voorkeur m e t aan het oppervlak van het water levende muggen-larven voeden, kans geeft de ondanks de voorzorgsmaatregelen tot ontwikkeling gekomen muggenlarven op t e eten. I n verband hiermede is de opvatting o n t s t a a n , dat m e n in de vischteelt juist een middel kan vinden om tot een beter beheer van de waterreservoirs t e geraken en het vroegere probleem heeft zich dienten-gevolge opgelost in de vraag, of het mogelijk is van de bevolking gedaan te krijgen, dat zij tot behoud van de vischteelt het wateroppervlak schoon houdt.

Als gelukkige bijomstandigheid dient vermeld t e worden, dat onder de in vijvers en plassen kweekbare visschen van Indië een soort is, die zeer speciaal plantenetend en daarbij vluggroeiend is. De verspreiding in de vijvers van deze vischsoort, de Tawes ( P u n t i u s J a v a n i c u s ) , wordt dan ook beschouwd als een voorname taak van den visscherijdienst. B e n nadeel van deze vischsoort is echter, dat zij vrij gevoelig is voor zuurstofgebrek. E e n t a a k van onderzoek vormt in dit verband de vraag, of er onder de Indische visschen misschien nog andere soorten zijn, die m e n ook voor het kort houden van de planten kan gebruiken, zonder dat zij t e hooge eischen stellen aan het zuurstofgehalte van het water.

Aan de bovengenoemde onderafdeeling Binnenvisscherij is verbonden een laboratorium voor de binnenvisscherij te Buitenzorg, dat m e t den eigenlijken voorlichtingsdienst n a u w verbonden is. De onderzoekingen van dit laboratorium, dat ook voor opleiding van vakkundigen bestemd is, hebben zich tot nu toe m o e t e n beperken tot de zoetwatervischteelt.

I n 1930 had de teelt van de Indische karperrassen, ikan m a s en si njonja, de bijzondere a a n d a c h t . Met h e t oog op het belang eener betere bekendheid m e t den groei, dien deze rassen onder de voor haar meest gunstige omstandigheden k u n n e n bereiken, werden verschillende reeksen proeven o m t r e n t den maximalen groei genomen. Hierbij werden de reeds zoo hoog' gestelde verwachtingen verre overtroffen en het zeer belangrijke eindresultaat was, dat de ikan m a s en si njonja in + 100 dagen, in plaats van de meestal vereischte 6 à 12 m a a n d e n , de voor J a v a buitengewone lengte van 15 c.M. (van mond tot einde staartvin ge-m e t e n ) bij een gewicht van 60 à 75 grage-m konden bereiken, zonder dat gebruik werd gemaakt van k u n s t m a t i g e voedermiddelen, welke een goede rendabiliteit in gevaar zouden hebben gebracht. De hier gevolgde methode, waarbij zorg gedragen wordt, dat geen enkele visch ook m a a r één dag lang voedselgebrek lijdt, komt in principe overeen m e t het bekende uitdunnen, dat een goede tuinier doet om elke plant tot haar recht te doen komen. Dit systeem is onder den n a a m van den uitvinder als „ D u b i s c h - s y s t e e m " in E u r o p a reeds lang bekend. Zijne practische toepassing in Indië echter was niet eerder mogelijk, dan n a d a t m e n h a d vast-gesteld, hoe de groei in Indië verloopt, als de visch volop voedsel heeft. I n hoe-verre dit systeem ingang zal vinden in de praktijk van den inheemschen visch-kweeker, is een vraag, die p a s later zal k u n n e n worden beantwoord, omdat hierbij volksgewoonten, werkverdeeling, plaatselijke en tijdelijke behoefte aan visch een groote rol spelen.

N a a s t deze practische resultaten leverden deze proeven wetenschappelijke gegevens, die ook buiten de tropen de aandacht trekken, o m d a t zij in menig opzicht tot eene nieuwe zienswijze aanleiding geven. Vooral door de bedoelde

VISSCTIERIJ EN V I S C n T E E L T

159

\ v

proeven is aan het licht gekomen hoe veel eerder de karper

f ^ £ * ^ £

riip kan worden dan in Europa, n.1. m -| jaar tegenover 3 tot 4 jaren m Europa.

Vilder is nu buiten twijfel gesteld, dat de paaibeurten van J ^ ^ £ S £