• No results found

ï. Economische en Verkeersbetrekkingen

7. Juridische betrekkingen

Vitleverinq en naturalisatie. I n 1930 vroeg de Nederlandsche Begeering eenige m a l e n advies aan de Indische inzake de mogelijkheid om m e t andere landen te sluiten uitleveringsverdragen ook op Nederlandsch-Indië v a n toepassing t e ver-klaren I n verband m e t het feit, dat de Indische uitlevermgsverordemng (I. S.

1883 n°. 108) niet geheel gelijkluidend is aan de Nederlandsche uitleveringswet — m e t n a m e wordt in Indië n a a s t zeeroof ook gesproken van andere scheepvaart-misdrijven —, zoomede in verband m e t de m afwijking van de Nederlandsche en vele buitenlandsche wetgevingen in Nederlandsch-Indië bestaande doodstraf, welke het buitenland in geval van uitlevering soms niet wil zien toegepast, moeten in de te sluiten verdragen, dan wel in daarop berustende n o t a ' s nopens d e werking

24 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.

in de ov.erzeesche gewesten, bijzonderlijk voor Indië geldende bepalingen worden opgenomen.

Op verzoek van de Indische autoriteiten werden in 1930 door de Begeering van de Straits S e t t l e m e n t s vier I n l a n d e r s en twee Chineezen en door de Eegeering van B e n g a l e n één Vóór-Indiër a a n de Indische overheid uitgeleverd. I n laatst-genoemd geval betrof het een Britsch onderdaan, hetgeen mogelijk is, wijl de Britsche wetgeving — in afwijking o.m. van de Nederlandsche — de uitlevering-niet beperkt tot vreemdelingen.

Tot de Indische Eegeering gerichte verzoeken om uitlevering k u n n e n dikwijls niet worden ingewilligd, aangezien niet steeds aan alle formaliteiten wordt vol-daan. I n 1930 werd slechts één bevel tot uitlevering van een vreemdeling, n.1.

van een J a p a n n e r , uitgevaardigd, doch ook in dit geval werd niet tot feitelijke uitlevering overgegaan, daar inmiddels h e t recht tot strafvordering volgens het Jaj)ansch E e g l e m e n t op de strafvordering door verjaring was vervallen.

Toelating en uitzetting van vreemdelingen. I n de toelating van vreemdelingen zal in den loop van 1931 in zoover wijziging k o m e n door de voorgenomen ver-hooging van het zegelrecht voor de verkrijging van toelatingskaarten. De door koelies verschuldigde som van f 1,50 zal worden gebracht op f 75, terwijl voor de overige vreemdelingen het zegelrecht is verhoogd van f 100 tot f 150.

Voorts geldt^ voor de vreemdelingen als één"van de voorwaarden voor de toe-lating het wettig bezit van een niet verjaard, voor de reis naar Nederlandsch-Indië van een Nederlandsch visum voorzien paspoort, clan wel van een anderen door een Nederlandschen diplomatieken of consulairen vertegenwoordiger genoeg-zaam geachten geleidebrief. De Gouverneur-Generaal kan echter vrijstelling ver-leenen van het vereischte, dat een vreemdeling een visum dan wel een paspoort of geleidebrief moet bezitten. Onderdanen van J a p a n , Liechtenstein, Mexico, Siam en Zwitserland en houders van door Britsche autoriteiten uitgereikte pas-poorten ( m e t uitzondering van de paspas-poorten van uit Engelsch-Indië komende personen) waren eind 1930 vrijgesteld van het bezit van een Nederlandsch visum.

H e t bezit van een paspoort of geleidebrief is niet meer verplicht voor Vreemde Oosterlingen, die werklieden zijn, geboortig uit China, de Straits Settlements en de Gefedereerde Maleische S t a t e n .

Als gevolg van de economische depressie was in 1930 het aantal vreemde-lingen, dat om toelating verzocht, geringer dan in vorige j a r e n ; de cijfers gaven in dat jaar echter nog geen groote vermindering te zien. I n 1930 werd voorts aan 875 personen de toelating geweigerd (5 Nederlanders, 11 andere E u r o p e a n e n , 9 J a p a n n e r s , 749 Chineezen, 6 Arabieren en 95 andere Oostersche vreemdelingen), meestal op grond van gemis aan voldoende middelen van bestaan.

Intrekking van de toelatingskaart, zoomede uitzetting vond in 46 gevallen plaats (37 gevallen wegens gevaar voor de openbare rust en orde, 8 wegens opgave van eene valsche hoedanigheid en 1 geval wegens veroordeeling tot een misdrijf n a de t o e l a t i n g ) . H e t betrof hier alleen personen van Chineeschen landaard.

Rechtstoestand van vreemdelingen. De rechtstoestand van in Nederlandsch-Indië verbliji houdende vreemdelingen wordt bepaald eensdeels door de verdragen waarbij aan onderdanen van andere mogendheden wordt toegestaan zich in Indië te vestigen en verschillende rechtshandelingen t e verrichten, anderdeels door de nationale wetgeving. E e n door den Volkenbond ondernomen poging om t e ge-raken t o t een collectief verdrag inzake de behandeling van vreemdelingen heeft tot n u toe nog niet tot een resultaat geleid. I n 1929 werd te Parijs een eerste conferentie gehouden, die wegens het gemis aan overeenstemming op de belang-rijkste p u n t e n werd verdaagd zonder dat een verdrag werd gesloten; in 1930 werden tusschen verschillende Europeesche s t a t e n onderhandelingen gevoerd over deze aangelegenheid, t e n einde hervatting van de besprekingen voor te bereiden.

Slechts op eenige p u n t e n m a a k t de Indische wetgeving verschil tusschen vreemdelingen en Nederlandsche onderdanen, b.v. t e n aanzien van eenige staat-kundige rechten, zooals het actief en passief kiesrecht, den dienstplicht, de be-noembaarheid tot een landsbetrekking bij den burgerlijken dienst, behoudens bij

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 25 ordonnantie vast t e stellen uitzonderingen en het lidmaatschap van staatkundige vereenigingen, t e n aanzien van economische rechten, zooals de toelating als erf-pachter in heel Indië en als grondhuurder in de V o r s t e h e n d e n , de verleening van electriciteits- en spoor- en tramwegconcessies, de uitoefening van de kust-vaart tusschen of op z.g. gesloten havens en het visschen binnen de territoriale wateren, voorts ten aanzien van juridische rechten, zooals de toepassing van lüfsdwang en de zekerheidstelling in burgerlijke processen.

Zijn natuurlijke personen, hetzij vreemdelingen, hetzi] Nederlandsche onder-danen als regel gelijkgerechtigd, anders s t a a t het ten aanzien van de rechts-personen- hier wordt, tegenover eene overigens volkomen onbelemmerde toelating van vreemde maatschappijen, in de wet soms de eisch gesteld, dat m Neder-landsch-Indië bepaalde rechten slechts k u n n e n worden uitgeoefend _ door m Nederland of Nederlandsch-Indië gevestigde vennootschappen, waarbij m enkele

«evallen bovendien moet worden voldaan aan eenige bepalingen ter waarborging v a r het Nederlandsen karakter dier vennootschappen, vgl. de mijnwet en de parelvisscherij-ordonnantie. Deze beide wettelijke regelingen ver!eenen daaren-tegen aan natuurlijke personen, m i t s ingezetenen van Nederland of Nederlandsch-Indië, gelijke rechten, onverschillig of zij Nederlandsch onderdaan, dan wel vreemdeling zijn.

Verqunninqen tot het werven van ivcrhlieden voor het buitenland. H e t werven van I n l a n d e r s tot het verrichten van arbeid buiten Nederlandsch-Indië is ver-boden krachtens de regeling in I . S. 1887 n°. 8. Art. 5 van deze regeling verleent echter aan den Gouverneur-Generaal het recht om m sommige gevallen dispen-satie te verleenen van dit verbod. I n 1930 werd een vergunning verleend tot het werven voor de Gefedereerde Maleische Staten, krachtens welke 10 Personen werden verscheept; voorts werden 65 personen verscheept naar Britsch JNoord-Borneo op grond van een in vroeger jaren verleende, doch sindsdien verlengde vergunning. Verder werden in 1930 nog twee vergunningen verlengd voor werving-naar Serawak zoomede twee voor werving werving-naar de Gefedereerde Maleische S t a t e n - van deze vergunningen werd echter in het afgeloopen jaar geen gebruik gemaakt I n 1921 werd t e n slotte eene doorloopende vergunning verleend voor werving van contractanten naar Suriname, in 1930 zijn evenwel geen contrac-t a n contrac-t e n vercontrac-trokken. W e l vercontrac-trokken in 1930 150 gezinnen als vrije emigrancontrac-ten naar Suriname.

26 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.