• No results found

|. TEKST VAN HET VERSLAG VAN BESTUUR EN STAAT VAN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë OVER

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "|. TEKST VAN HET VERSLAG VAN BESTUUR EN STAAT VAN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë OVER "

Copied!
518
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

• I • • • • • 'L 3

L. I

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0154 3634

(3)
(4)
(5)

I N D I S C H V E R S L A G 1931

|. TEKST VAN HET VERSLAG VAN BESTUUR EN STAAT VAN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë OVER

HET JAAR 1930

GEDRUKT TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ - 1931/1932 - 'S-GRAVENHAGE

(6)
(7)

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND. 3

HOOFDSTUK I.

DE STAATKUNDIGE TOESTAND.

A . BETREKKINGEN MET HET B U I T E N L A N D .

1. Inleiding.

I n den loop van de laatste vijftig jaren is eene grondige wijziging ingetreden in de aanrakingen van Nederlandsch-Indië m e t h e t buitenland. H e t einde van h e t handelsmonopolie, de toelating in het laatste kwart der 19de eeuw van het particulier initiatief in de cultures, de daarmede samenhangende economische opbloei en de gewijzigde politieke verhoudingen in Azië deden in sterke m a t e h u n invloed gelden op den aard van die aanrakingen.

Naast Nederlandsche, werden ook buitenlandsche handels- of cultuuronder- nemingen in Indië opgericht; vreemdelingen vestigden zich er in toenemende m a t e ; buitenlandeen kapitaal zocht en vond er plaatsing; maatregelen werden getroffen voor het vervoer van de verkregen producten n a a r de buitenlandsche m a r k t e n en voor den invoer van in Nederlandsch-Indië niet, of nog niet aanwezige goederen. De toenemende handel m a a k t e verbetering van de verbindingen m e t alle deelen van de wereld noodzakelijk. Bleef de kust- en interinsulaire vaart grootendeels aan de Nederlandsche vlag voorbehouden, in de groote vaart k w a m e n Nederlandsche en vreemde scheepvaartmaatschappijen aan de stijgende behoeften tegemoet door opening' van nieuwe lijnen en versnelling' van de verbinding. L u c h t - vaartverbindingen werden tot n u toe nog slechts door Nederlandsche of Indische maatschappijen tot stand gebracht. De positie van Indië werd dus niet m e e r alleen bepaald door de betrekkingen m e t Nederland, w a n t Indië is in h e t wereld- verkeer een internationaal belangen-centrum geworden.

De ontwikkeling van handel en bedrijf werd uiteraard grootendeels aan de zorg en het initiatief van particulieren overgelaten, hoewel ook het Gouvernement op bedrijfsgebied een belangrijke rol speelt. W a a r noodig trad de Indische Regee- ring regelend en besturend op, hetgeen bijv. tot uiting komt in de arbeids- wetgeving, in de agrarische en in de scheepvaart- en belastingwetgeving.

De tot n u toe genoemde aanrakingen m e t het buitenland, waarbij de Eegeering betrokken is, liggen meer op economisch en commercieel terrein. Ook de staat- kundige taak brengt echter voortdurend dergelijke aanrakingen mede, in de eerste plaats tengevolge van de zorg voor de in Indië vertoevende vreemdelingen en daar te lande werkende ondernemingen, terwijl ook ter bescherming van de bevolking tegen kwaadwillige elementen van buiten doorloopend waakzaamheid is geboden.

D a t de ontwikkeling binnenslands in sterke m a t e afhankelijk is v a n die der wereldhuishouding' is in 1930 duidelijk gebleken uit den hevigen terugslag, die de economische depressie in Nederlandsch-Indië heeft gehad. De daardoor ontstane welvaartsvermindering m a a k t e niet alleen maatregelen van inwendigen aiard noodig', zij noopte ook de zaken t e zien in ruimer, internationaal, verband. H e t inzicht dat de moeilijkheden slechts door internationale samenwerking en overleg k u n n e n worden bestreden leidde o.a. tot cle pogingen om door restrictie-schema's de op verschillende cultures en op de tinmijnen drukkende nadeelige marktprijzen, t e verbeteren.

Niet m e t alle landen zijn de betrekkingen van denzelfden aard of van hetzelfde belang. I n de eerste plaats kan m e n onderscheiden de aanrakingen m e t de omringende l a n d e n : Siam, Indo-China en Malakka. Met deze landen heeft Nederlandsch-Indië talrijke gemeenschappelijke belangen, z.a. betreffende moeilijkheden m e t den afzet van^ dezelfde producten, overleg bij doorgaand verkeer ter zake van de bescherming van de veiligheid van persoon en goed, van de gezondheid, enz. Persoonlijk contact had ook in 1930 p l a a t s : van 27 Augustus tot 2 September vertoefde de Gouverneur der Straits Settlements, tevens Hooge Commissaris voor de Maleische S t a t e n en voor de Britsche gebieden in Borneo, in Indië, die daarbij voor de heen- en terugreis gebruik m a a k t e van de nieuwe verbinding der K . N . I . L . M . n a a r Singapore; van

(8)

4 DE STAATKÜNDIGE TOESTAND.

24 October t o t 4 December bracht de Gouverneur-Generaal, gevolg gevende aan de uitnoodigingen van den Koning van Siam en den Gouverneur-Generaal van Indo-China, die t e n vorigen jare een bezoek aan Indië hadden gebracht, een bezoek aan Siam en Indo-China. Voorts valt nog melding t e m a k e n van de reizen van den Advocaat-Generaal voor de politie en van den Adviseur voor Chineesche Zaken naar Singapore ter bestudeering van de extremistische actie in het buitenland. Omgekeerd zochten ook hooge buitenlandsche a m b t e n a r e n contact m e t de Indische Overheid, zooals de heer A. Goodman, Secretary of.

Chinese Affairs te Singapore, die een bezoek bracht aan J a v a t e n einde een studie te m a k e n v a n de in Indië gevolgde Chineezen-politiek, en de heer C. A. Vlieland, Superintendent of Census in British Malaya, die zich op de hoogte k w a m stellen van de in Indië t e n behoeve van de volkstelling getroffen maatregelen.

Trekt m e n den kring ruimer, dan vragen allereerst de betrekkingen m e t China de a a n d a c h t . Deze zijn van bijzonder belang, niet alleen wegens de talrijke Chineesche onderdanen, die jaarlijks als handelaren, koelies, enz. naar Nederlandsch-Indië emigreeren, m a a r ook wegens den terugslag, dien de gebeurtenissen in China zoowel onder deze immigranten, als onder de Neder- landsche onderdanen van Chineesche afkomst hebben.

De meer op algemeen cultureel dan op politiek terrein liggende werkzaam- heden van h e t I n s t i t u t e of Pacific Eelations te Honoloeloe werden ook van Indische zijde m e t belangstelling gevolgd.

Met een andere groep landen worden geregelde betrekkingen onderhouden uit hoofde van de M o h a m m e d a a n s c h e bedevaart. Hiertoe behoort in de eerste plaats de Hidjaz, voorts de langs de route naar Djeddah liggende landen, in het bijzonder de Straits S e t t l e m e n t s en Engelsch-Indië. H e t pelgrimvervoer schept door het overweldigend aantal te vervoeren personen en het tamelijk kort tijds- bestek, waarin het plaats vindt, toestanden, waarop de algemeene internationale verdragen nopens personenvervoer en sanitaire maatregelen niet zijn berekend.

I n het ter Londensche Conferentie van 1929 gesloten verdrag betreffende de beveiliging van menschenlevens op zee werd dan ook uitdrukkelijk voorzien het aangaan van eene afzonderlijke regeling tusschen de betrokken s t a t e n ter vaststelling van de voorschriften, waaraan de pelgrimschepen moeten voldoen.

Over de toepassing van de Sanitaire Conventie van 1926 op de reis van en door de landen van het Nabije Oosten werden besprekingen gevoerd tusschen de bij de bedevaart betrokken landen, aan welke besprekingen Nederland deel n a m wegens de algemeene kennis van, en het belang dat dit land heeft bij alles wat de bedevaart betreft. H e t gemeenschappelijk beheer van het quarantaine- station op K a m a r a n brengt van zelf voortdurende _ aanrakingen m e t de Engelsch- Indische Eegeering m e d e (zie voorts sub 5 van dit hoofdstuk).

H e t opnoemen van de andere landen in verschillende werelddeelen, waarmede Nederlandsch-Indië meer of minder hechte betrekkingen onderhoudt, zou in dit verband t e ver voeren; zij komen hieronder nader ter sprake. Hier zij slechts melding gemaakt van het bezoek van eenige J a p a n s c h e parlementsleden aan Indië en van de ook in 1930 talrijke bezoeken van vreemde oorlogsschepen aan Indische havens en van de reis van H . M s . kruiser „ J a v a " en H . M s . torpedo- bootjagers ,,De E u y t e r " en „ E v e r t s e n " n a a r Australië en Nieuw-Zeeland, welk smaldeel 2 September 1930 de reis van Soerabaja uit aanvaardde en 2 December d.a.v. weer aldaar terugkeerde.

De betrekkingen tusschen de verschillende s t a t e n der wereld vinden een centraal p u n t in den Volkenbond. Worden t e Genève universeele belangen behandeld, dan wordt tegenwoordig door de Nederlandsche Eegeering steeds het gevoelen van de Indische Eegeering omtrent deze aangelegenheid ingewonnen.

Naar den aard van de daarbij betrokken belangen k u n n e n de betrekkingen, die Nederlandsch-Indië langs officieelen weg m e t het buitenland onderhoudt, onderscheiden worden in: staatkundige betrekkingen, economische (en verkeers-) betrekkingen, betrekkingen aangaande de bedevaart en andere cultureele betrekkingen, hygiënische betrekkingen, en juridische betrekkingen (waarbij o.m.

de .rechtstoestand van de vreemdelingen daar te lande zal worden b e h a n d e l d ) .

(9)

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 5 Ten aanzien van de staatkundige betrekkingen, zoowel van die welke in, als van die welke buiten Volkenbondsverband worden onderhouden, dient te worden opgemerkt, dat daarbij voor Indië geen zelfstandige taak is weggelegd. I n alle gevallen echter, waarin het betreft eene materie, welke ook voor Indië van direct belang k a n worden geacht en m e t n a m e wanneer aangenomen kan worden, dat afzonderlijke rechtsbehoeften of eigen rechten bijzondere regeling voor Indië of optreden v a n de Indische Overheid noodig zouden k u n n e n maken, wordt Indië geroepen om zich terzake uit t e spreken.

I n Haai1 antwoord op het m e m o r a n d u m - B r i a n d betreffende het denkbeeld om t e geraken tot eene nauwere samenwerking tusschen de Europeesche s t a t e n heeft de Nederlandsche Eegeering er dan ook op gewezen, dat Nederland niet alleen bestaat uit het Eijk in E u r o p a , m e t welke omstandigheid bij de verdere over- weging van het denkbeeld v a n d e n heer Briand rekening zou m o e t e n worden gehouden.

2. Nederlandsch-Indië en de Volkenbond.

Van de wijze waarop en de m a t e waarin Nederlandsch-Indië bij de Volken- bondswerkzaamheden betrokken is, werd reeds een overzicht gegeven in de Mede- deelingen der Begeering o m t r e n t enkele onderwerpen van algemeen belang van 1929 opgenomen in h e t Verslag van 1930. E e n door Dr. E'. Moresco — die sinds 1929 als waarnemer v a n op koloniaal gebied in Volkenbondskringen heerschende stroomingen te Genève vertoeft — samengesteld verslag over zijne bevindingen in h e t jaar 1930 werd in April 1931 aan den Volksraad aangeboden.

a. Organisatie van de statengemeenschap. Rechtspraak en verzoening. Op 8 Augustus 1930 t r a d Nederland voor het geheele Koninkrijk toe tot de hoofd- stukken I , I I en I V van de door de I X e Volkenbondsvergadering op 26 September 1928 vastgestelde Algemeene Acte nopens vreedzame regeling van internationale geschillen (N. S. 1930 n°. 378). De hoofdstukken I , I I en I V behandelen onder- scheidenlijk de verzoening, de rechtspraak en cle in het algemeen bij de oplossing van internationale geschillen in acht te n e m e n beginselen; hoofdstuk I I I regelt de arbitrale beslechting van geschillen, die niet door verzoening of rechtspraak uit den weg zijn geruimd.

Op 8 Augustus 1930 bekrachtigde de Kroon de protocollen onderscheidenlijk tot herziening van het s t a t u u t van het Permanent Hof van Internationale Justitie en nopens de toetreding van de Vereenigde S t a t e n v a n Amerika t o t dat Hof (goedkeuringswetten in N. S. 1930 nos. 231 en 232).

E e n e door de Assemblée van 1930 aangenomen resolutie, t e n doel hebbende de verbindingen door de lucht m e t den zetel v a n den Volkenbond in tijden van crisis t e waarborgen, is ook voor Nederlandsch-Indië van belang i. v. m . de kgging van deze gewesten op de internationale luchtroutes.

Codificatie van het internationaal recht. D e organisatie van de statengemeen- schap werd in 1930 bevorderd door de eerste Conferentie voor codificatie van het internationaal recht. Zij werd van 13 M a a r t tot 12 April t e 's-Gravenhage ge- houden onder voorzitterschap van oud-minister mr. Th. H e e m s k e r k . De oud- Voorzitter van den Volksraad mr. A. Neytzell de Wilde m a a k t e als gedelegeerde deel uit van de Nederlandsche delegatie.

Als eerste onderwerp had de conferentie te behandelen de kwestie van de nationaliteit.

Aangenomen werden : een verdrag nopens zekere aangelegenheden, die betrek- king hebben op wetsconflicten over de nationaliteit, en drie protocollen, t.w.

nopens militaire verplichtingen in zekere gevallen van dubbele nationaliteit, nopens een bijzonder geval van vaderlandlooshckl en nopens de vaderlandloosheid.

Behoudens laatstgenoemd protocol werden alle stukken door Nederland onder eenige reserves en m e t gebruikmaking van de daarin opgenomen „koloniale c l a u s u l e " alleen voor het Bijk in Europa geteekend. Deze koloniale clausule m a a k t het mogelijk bij de onderteekening, of later bij de bekrachtiging, het verdrag of de protocollen — desgewenscht m e t reserves t e n aanzien van bepaalde artikelen — niet of slechts gedeeltelijk op cle overzeesche gewesten van toepassing

(10)

6 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.

te verklaren, of dit slechts voor een deel der bevolking van die gewesten te doen.

De Nederlandsche Eegeering is reeds m e t de Indische in overleg getreden over de mogelijkheid van aanvaarding van deze stukken voor Nederlandsche-Indië.

V a n h e t nationaliteitsverdrag is voor Indië van bijzonder belang de daarin geregelde diplomatieke bescherming v a n onderdanen m e t dubbele nationaliteit (bijv. p e r a n a k a n Chineezen). I n art. 4 is daaromtrent bepaald dat een s t a a t geen diplomatieke bescherming k a n verleenen aan een onderdaan tegenover een s t a a t , waarvan die persoon ook onderdaan is. E e n e aanvulling op d i t artikel, krachtens welke eene regeering h a a r onderdanen, die zich n a a r een land begeven waarvan zij ook onderdaan zijn, toch zou k u n n e n beschermen, indien het slechts een tijdelijk verblijf in dat land betreft, werd evenwel verworpen.

Ook h e t tweede lid van art. 6 van het verdrag is voor Indië belangrijk : h e t h o u d t de bepaling in, dat de bevoegdheid van een individu m e t dubbele nationali- teit om v a n een van zijn nationaliteiten afstand t e doen, niet zal worden ontkend t e n aanzien van h e m , die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland, m i t s alle voorwaarden, geëischt door de wet van het land, van welks onderdaanschap afstand wordt gedaan, zijn vervuld.

Als tweede onderwerp had de Codificatie-conferentie te behandelen de terri- toriale zee. Aangezien inzake de breedte van de territoriale zee geen eenstemmig- heid kon worden bereikt, werd volstaan m e t de vaststelling v a n eenige artikelen betreffende h e t volkenrechtelijk s t a t u u t van die zeestrook, welke echter niet in een verdrag werden neergelegd. De Volkenbondsraad besloot nochtans het oordeel van de regeeringen te doen inwinnen over deze voorloopige artikelen, waarbij de Indische Eegeering tegenover de Nederlandsche als H a a r oordeel t e k e n n e n gaf Zich m e t deze beginselen t e k u n n e n vereenigen behoudens m e t de daarin opge- n o m e n algeheele openstelling van de zeestraten voor de vreedzame doorvaart.

Aangezien het in den Indischen archipel voorkomt, dat verschillende zeestraten dezelfde open zeeën verbinden, k a n eene dergelijke ongelimiteerde verplichting moeilijkheden t e n gevolge hebben. E v e n a l s bij de voorbereiding van de Codifi- catie-conferentie bepleitte de Indische Eegeering d a n ook nu weer de toekenning van h e t recht om in dergelijke gevallen de verplichting tot openstelling vóór de vreedzame doorvaart tot één van die s t r a t e n te mogen beperken.

Met betrekking tot h e t derde onderwerp, de aansprakelijkheid van een staat voor op zijn gebied aan vreemdelingen of aan h u n goederen toegebrachte schade, kon de conferentie geenerlei resultaat bereiken.

Protocol nopens den chemischen en bacteriologischen oorlog. Tenslotte zij nog vermeld, dat h e t Protocol nopens den chemischen en bacteriologischen oorlog van 17 J u n i 1925 op 31 October 1930 door Nederland werd bekrachtigd (N. S. 1930 n°. 422, I . S. 1931 n°. 34).

b. Werkzaamheden van economischen en financieelen aard en op het gebied van verkeer en doorvoer. Tariefbestand en handels conventie. H e t economisch werk werd in 1930 wederom krachtig ter h a n d genomen, eensdeels als gevolg van eene resolutie van de Volkenbondsvergadering van 1929, waarin de wensch werd geuit, d a t de s t a t e n zich bij verdrag zouden verbinden gedurende een termijn van twee of drie jaar h u n n e tarieven niet t e verhoogen (tariefbestand), gedurende welk tijdsbestek pogingen in het werk zouden worden gesteld om te geraken t o t tariefsverlagingen en tot andere middelen ter bevordering van de economische organisatie, anderdeels als gevolg van de sinds eind 1929 m e t steeds grooter hevigheid woedende economische wereldcrisis.

Door het economisch Volkenbondscomité werd in November 1929 een ontwerp tari e f stilstandverdrag opgesteld, dat als basis voor de besprekingen op eene in den aanvang van 1930 t e houden conferentie zou k u n n e n dienen.

Volgens dit ontwerp zouden de s t a t e n zich o.a. verplichten om voor den duur van het bestand geen nieuwe of hoogere beschermende rechten of uitvoerrechten t e heffen, geen andere belemmeringen aan den handel in den weg t e leggen en de Conventie tot afschaffing' van in- en uitvoerverboden (1927) na t e leven; in geval van een ernstige crisis zouden de tarieven tijdelijk verhoogd mogen worden, bovendien, zou aan bepaalde s t a t e n k u n n e n worden toegestaan

(11)

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND. 7

bepaalde goederen van de werking van het bestand uit te sluiten; de fiscale rechten, die niet onder de conventie zouden vallen, zouden nader gedefinieerd worden.

Overleg tusschen de Nederlandsche en de Indische Eegeering wees uit, dat, indien een verdrag op deze basis gesloten zou worden, er geen overwegend bezwaar zou bestaan om het verdrag ook op Nederlandsch-Indië toepasselijk te verklaren. I n Indië worden immers in wezen slechts fiscale rechten geheven;

de in bewerking zijnde tariefwet-herziening, waardoor sommige rechten zouden worden verhoogd, diende echter veilig gesteld te worden. H e t zou dus vermoedelijk afhangen van de definitie van het begrip fiscale rechten of de nieuwe Indische tariefwetgeving ook internationaal als fiscaal zou worden aan- gemerkt.

Tijdens de conferentie, die van 17 Februari tot 24 M a a r t 1930 t e Genève gehouden werd, en waar Nederland vertegenwoordigd was door Dr. H . Colijn, door den oud-President van de J a v a s c h e Bank, Mr. L . J . A. Trip, en door afgevaardigden van eenige ministeries (van wege het D e p a r t e m e n t van Koloniën n a m Dr. L. J . van der W a a l s aan de besprekingen deel), kon m e n het evenwel over een eigenlijk tariefbestand niet eens worden; de toestanden op de wereld- m a r k t hadden zich in de vijf m a a n d e n , die sinds de Assemblee-resolutie verloopen waren, dusdanig gewijzigd, dat de s t a t e n zich niet meer in die m a t e in h u n n e tariefautonomie wilden binden. E r werd wel eene handelsconventie gesloten, doch deze was veel soepeler en ruimer dan het ontwerp-tariefstilstand- verdrag. De landen, wier tarieven in verdragen geconsolideerd zijn, zouden deze verdragen m e t een jaar verlengen ( t o t 1 April 1931) en in beginsel h u n n e invoerrechten niet verhoogen; de s t a t e n die geen, of bijna geen bij verdrag geconsolideerde tarieven hebben, zouden geen nieuwe rechten heffen of oude rechten verhoogen en zouden voorts in beginsel h u n n e fiscale rechten niet in eene voor derde staten nadeelige m a t e verhoogen of wijzigen.

Aangezien Nederland bij de onderteekening van de conventie verklaarde, dat deze niet op de overzeesche gewesten van toepassing zou zijn, behoeft hier niet verder op hen inhoud te worden ingegaan.

Op de conferentie in het voorjaar van 1930 werd behalve de handelsconventie nog een protocol betreffende verdere economische onderhandelingen gesloten, eveneens door Nederland m e t een voorbehoud voor Nederlandsch-Indië, Suri- n a m e en Curaçao geteekend. Deze onderhandelingen hadden moeten worden ge- voerd gedurende de door de handelsconventie geschapen periode van rust. Ook hiervoor is de tijd dus niet gunstig.

Wissel- en chèquerecht. Ten aanzien van de unificatie van het wissel- en chèquerecht leverde de Yolkenbondsarbeid een beter resultaat op. Na jaren van voorbereiding werd van 13 Mei tot 7 J u n i 1930 te Genève eene conferentie ge- houden onder voorzitterschap van Mr. J . L i m b u r g . Met het oog op de Indische belangen m a a k t e de heer G. A. Dunlop, Directeur van de Nederlandsch-Indische Handelsbank, deel uit van de Nederlandsche afvaardiging.

Met betrekking tot het wisselrecht slaagde de conferentie volkomen. H e t doel was slechts de continentale wetgevingen tot eenheid t e brengen; door hiermede te beginnen, meende m e n dat op den duur een vergelijk tusschen het zoo veel verder van elkaar staande angelsaksische en continentale wisselrecht beter be- reikt zou k u n n e n worden. Op den sluitingsdag der conferentie werden de drie volgende verdragen onderteekend:

1°. een verdrag, waarbij de staten zich verbinden een in het verdrag opge- nomen „uniforme w e t " in h u n n e landswetgeving door t e voeren. Deze uniforme wet sluit grootendeels aan bij het vroeger ter H a a g s c h e wisselrechtconferentie van 1912 opgestelde uniform reglement. Ten aanzien van bepaald aangegeven onderdeelen zijn de s t a t e n echter vrij h u n n e eigen binnenlandsche wettelijke voor- schriften voor die van de uniforme wet in de plaats t e stellen;

2°. een verdrag van belasting-technischen aard, krachtens welke de s t a t e n zich verplichten de geldigheid van een wissel niet afhankelijk te stellen van het nakomen van de bepalingen nopens het zegelrecht;

(12)

8 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.

3°. een verdrag, dat eenige voorschriften inhoudt m e t betrekking tot de op- lossing van wetsconflieten.

Nederland onderteekende de drie conventies, evenwel m e t een voorbehoud voor de overzeesche gewesten. Bij een nader gepleegd overleg m e t de Indische Eegeering bleek, dat deze verdragen zonder bezwaar ook in Indië k u n n e n worden toegepast.

De bespreking over de unificatie van het chèquerecht hield de conferentie aan t o t eene volgende zitting, welke in Februari 1931 plaats vond. Ook deze conferentie bracht h e t gewenschte r e s u l t a a t ; drie conventies van gelijke strekking als de wisselrecht-verdragen werden gesloten.

Onderzoek naar het verloop van de wereldcrisis. Naar aanleiding van eene resolutie v a n de X l e Assemblee (1930), waarin het houden v a n een onderzoek van de huidige crisis werd aanbevolen, verzocht de Secretaris-Generaal in December 1930 aan de Kegeeringen om toezending van een rapport, houdende eene m e t statistieken gedocumenteerde beschouwing over het verloop en de phasen v a n de depressie, m e t aanwijzing van de karakteristieke omstandigheden en factoren. Ook in Indië werd, op verzoek van de Nederlandsche Eegeering, de samenstelling van een dergelijk crisis-rapport ter hand genomen.

Valsche munterij. Op financieel gebied werd vooruitgang geboekt t e n aanzien van de bestrijding van de valsche munterij. Hierover werd in 1929 een verdrag gesloten, krachtens hetwelk de s t a t e n zich verbinden h u n n e wetgeving op dit gebied in zekeren zin tot eenheid te brengen en de w e r k z a a m h e d e n van de politie t e centraliseeren en te coördineeren. Ter uitvoering van dit laatste zou in ieder land een centraal bureau voor de bestrijding van de muntvervalsching worden opgericht en zouden vertegenwoordigers dier bureaux geregeld bijeenkomsten houden om d e n toestand onder de oogen t e zien en gemeenschappelijke stappen te b e r a m e n . H e t verdrag trad 22 F e b r u a r i 1931 in werking. Nederland bekrachtigde het nog n i e t ; of h e t verdrag bij bekrachtiging door Nederland reeds dadelijk op Indië van toepassing zal k u n n e n worden verklaard, zou, naar het in 1928 door de Indische Eegeering uitgebracht advies, moeten afhangen van h e t s t a n d p u n t d a t de overige Oostersche landen dan tegenover h e t verdrag zullen hebben ingenomen.

Inmiddels werden in Indië reeds maatregelen getroffen voor de inwerking- treding door de oprichting van een Centraal B u r e a u tot bestrijding van de valsche munterij t e B a t a v i a (zie hierover verder hoofdstuk V, A: E e c h t en rechts- bedeeling).

Publicaties en documentaties. Aan de samenstelling van Volkenbondsuit- gaven op economisch en financieel gebied, zooals de Annuaire Statistique I n t e r - national, het M e m o r a n d u m sur le Commerce I n t e r n a t i o n a l et sur les Balances des P a i e m e n t s en de op aanbeveling van d s I n t e r n a t i o n a l e conferentie van 1928 nopens de economische statistieken opgestelde lijst van de voor het internationaal verkeer opengestelde laad- en losplaatsen, werd door de Indische Eegeering medegewerkt. Met i n s t e m m i n g is door de betrokken Indische organen geconsta- teerd, dat de bemoeienissen van den Volkenbond t e n aanzien van de verspreiding van gegevens over de betalingsbalansen tot eene groote eenvormigheid in de rangschikking dier gegevens heeft geleid, waardoor raadpleging en vergelijking wordt vergemakkelijkt. Ook de in D e c e m b e r 1930 verschenen nieuwe bewerking van h e t door de economische en financieele afdeeling van het Volkenbonds- secretariaat opgesteld rapport nopens de in de verschillende landen bestaande maatregelen, welke strekken tot bescherming van den buitenlandschen kooper, bevat gegevens over Nederlandsch-Indië.

Kustbewaking en -verlichting. V a n de werkzaamheden van de verkeer- en doorvoerorganisatie was voor Indië van belang de door haar voorbereide eerste maritieme Volkenbondsconferentie, die van 6 tot 23 October 1930 te Lissabon werd gehouden. Op h a a r p r o g r a m m a stond de unificatie van de kustb eb aliening en -verlichting. De conferentie leidde tot het sluiten van accoorden nopens mari- tieme signalen en nopens zich buiten h u n normalen post bevindende bemande lichtschepen. Unificatie van de bebakening werd evenwel nog niet tot stand gebracht wegens de moeilijkheid om de landen, die verschillende s y s t e m e n toepassen, tot een vergelijk te brengen.

(13)

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND. 9 I n verband m e t de behartiging van de Indische belangen was als lid van de Nederlandsehe delegatie n a a r die conferentie aangewezen de Inspecteur-Afdee- lingshoofd bij den Dienst van Schoepvaart, J . W . Langeler. Aangezien de onder- teekening van de gesloten accoorden geschiedde onder voorbehoud voor de over- zeesche g e w e s t e n " werd door de Nederlandsehe Begeering het gevoelen der Indische Eegeering ingewonnen over de mogelijkheid deze accoorden ook voor Nederlandsch-Indië te aanvaarden. Daartegen bleek geen enkel bezwaar te bestaan.

Luchtvaart. K r a c h t e n s art. 24 van het Volkenbondsverdrag ( 1 . b . 1VWU n°. 554) s t a a t o.a. de door het Parijsche Luchtvaartverdrag v a n 1919 (I. S. 1928 n°. 536) ingestelde „Commission Internationale de Navigation A é r i e n n e "

(C.I.N.A.) onder het gezag van den Volkenbond. Nopens eene door de C.I.N.A.

voorgestelde wijziging van de douanebepalingen in bijlage H van het L u c h t v a a r t - verdrag werd door de Nederlandsehe Eegeering het gevoelen van de Indische ingewonnen; ook over eenige wijzigingen welke in den tekst van het verdrag zelf waren voorgesteld, werd van gedachten gewisseld tusschen Nederland en Indie, in h e t bijzonder over de wijziging van art. 15. Dit artikel gaf tot n u toe tot verschillenden uitleg aanleiding, n.1. of het de instelling van geregelde lucht- diensten van en over het gebied van een v r e e m d e n s t a a t al dan niet van een voorafgaande vergunning afhankelijk kan doen stellen; m e n heeft het t h a n s in dien zin gewijzigd, dat eene dergelijke voorafgaande vergunning inderdaad kan worden gevorderd, hetgeen dus de vrijheid van het internationaal luchtverkeer zal beperken. I n een door de Eaadgevende en Technische Commissie voor Verkeer en Doorvoer in haar September-zitting van 1930 aangenomen resolutie wordt aangedrongen op een welwillende tegemoettreding aan alle verzoeken om vergun- ning tot overvliegen. Deze resolutie lag geheel in de lijn van de in Nederlandsch- Indië gevolgde luchtvaartpolitiek, volgens welke de Indische overheid allen ver- zoeken t o t het overvliegen m e t of zonder tusschenlanding van het Neclerlandsch- Indisch grondgebied m e t de meeste welwillendheid tegemoet treedt, onder hand- having van wederkeerigheid en op de basis van het L u c h t v a a r t v e r d r a g (vgl.

sub 4 van dit hoofdstuk).

c. Bestrijding van het misbruik van opium en andere verdoovende middelen.

I n tweeërlei opzicht was de activiteit van den Volkenbond op het gebied van de bestrijding van het misbruik van opium, enz. in 1930 van bijzonder belang, nl.

wegens het verschijnen van het 1ste deel van het rapport van de E n q u ê t e - commissie voor het Verre Oosten, en voorts wegens de voorbereiding van de conferentie betreffende de beperking van den a a n m a a k van verdoovende middelen.

Rapport van de opium-enquête-commissie. De ingevolge de besprekingen ter Volkenbondsvergadering van 1928 benoemde commissie tot het houden van een onderzoek naar de toestanden op het gebied van het gebruik van bereid opium in het Verre Oosten, bestaande uit den Zweed E k s t r a n d , den Belg Gérard en den Tsjech Havlasa, bezocht van September 1929 tot Mei 1930 de meeste landen van het Verre Oosten. De Volkenbondsraad heeft gemeend, niet t e moeten ingaan op de voorwaarden, waarvan China zijne instemming m e t de enquête afhankelijk had gesteld, zoodat het rapport wel opmerkingen bevat over den invloed van den invoer van opium uit China, m a a r het eigenlijk onderzoek zich niet tot dat land heeft uitgestrekt. Ook al kon in het tijdbestek van ruim acht m a a n d e n niet overal een even grondig onderzoek worden ingesteld, toch heeft de Commissie zich krachtig geweerd en legde zij in dien tijd ongeveer af 20 000 mijlen op zee, 19 000 K . M . per spoor en 1700 K . M . per auto.

I n November 1930 verscheen het eerste en belangrijkste deel van het rapport der Commissie. H e t bevat eerst een algemeen overzicht van haar bevindingen over den toestand in het Verre Oosten, vervolgens gegevens over elk bezocht land afzonderlijk betreffende de gevolgde opiumpolitiek en de maatregelen getroffen tot beperking en bestrijding van het gebruik van rookopium, alsmede tot bevor- dering van de uiteindelijke afschaffing van dat gebruik, en ten slotte de conclu- sies, waartoe h a a r bevindingen hebben geleid, zoomede verschillende voorstellen aan den Volkenbond en aan de betrokken landen.

(14)

10 DB STAATKUNDIGE TOESTAND.

I n Nederlandsch-Indië, waar de Commissie van 6 tot 23 November 1929 ver- toefde, bepaalde de enquête zich t o t het bezoeken van verschillende inrichtingen en tot het hooren van deskundigen en autoriteiten op het gebied van opiumregie en opiumbestrijding t e B a t a v i a , Bandoeng, op B a n g k a en t e Medan.

Van de voor Indië van belang zijnde algemeene uitspraken en aanbevelingen valt het volgende t e vermelden. De Commissie- toont zich geen voorstandster van een dadelijk algeheel verbod van opiumschuiven, zooals op de P h i l i p p i n e n b e s t a a t ; zij ziet daarentegen meer heil in een politiek, die t r a c h t de zoo diep ingewortelde gewoonte van opiumschuiven geleidelijk uit t e roeien door het ge- bruik van opium door verslaafden t e wettigen en hen in de gelegenheid te stellen Gouvernements-opium te verkrijgen. Voorts heeft zij het denkbeeld geopperd om eene conferentie bijeen t e doen roepen ter bestudeering van de mogelijkheid van beperking en controle van de papavercultuur, daar slechts door beperking van deze cultuur het kwaad v a n den sluikhandel doelmatig kan worden bestreden.

Verder beveelt zij o. m . aan om den prijs van het regie-opium niet te hoog te stellen, t e n einde den sluikhandel niet t e verleidelijk t e m a k e n ; de registratie van schuivers steeds vergezeld te doen gaan van licentieering en rantsoeneering; de verkoopplaatsen van regie-opium tevens als verbruikplaatsen (kitten) in te richten onder verbod om elders dan daar te rooken; maatregelen t e treffen voor de weder inlevering van de opium-dross (djitjing); aan personen beneden 21 en zoo mogelijk beneden 25 jaar t e verbieden opium t e schuiven (in Indië is de leeftijds- grens t h a n s 18 jaar) ; het houden van de uit de opiumregie verkregen inkomsten buiten de gewone inkomsten en n a aftrek van de kosten der regie het surplus te bestemmen voor speciale doeleinden, die zoo mogelijk rechtstreeks m e t de opium- bestrijding verband h o u d e n ; en het vestigen van een Centraal B u r e a u voor Opiumzaken van den Volkenbond in het Verre Oosten.

H e t rapport zal dienen als basis voor de besprekingen op eene tweede confe- rentie der betrokken staten. I n art. X I I van het ter E e r s t e Opiumconferentie op 11 Februari 1925 tusschen deze landen gesloten accoord ( I . S. 1927 n°. 370) werd het houden van periodieke conferenties ter bestudeering van den toestand voorzien. De eerste dier conferenties had in 1929 moeten plaats vinden, doch werd op verzoek van Groot-Britannië uitgesteld m e t het oog juist op de voor- genomen enquête, waarvan h e t resultaat voor de besprekingen van het grootste belang kon zijn. Zij is op 9 November 1931 t e Bangkok bijeengekomen.

De rechtstreehsche beperking der productie van verdoovende middelen is ter h a n d genomen sinds 24 September 1929, toen de Xde Volkenbondsvergadering eenstemmig eene resolutie a a n n a m , waarbij het beginsel dier rechtstreeksche beperking voor het eerst en m e t algemeene s t e m m e n werd aanvaard en de Baad- gevende Opiumcommissie werd uitgenoodigd t e dien einde een plan op t e stellen.

W a t betreft commercieele belangen zal de bedoelde beperking in Nederlandsch- Indië voornamelijk van beteekenis k u n n e n zijn voor de cultuur van cocablad.

Overeenkomstig de bovengenoemde Volkenbondsresolutie stelde de Baad- gevende Opiumcommissie in haar in begin 1930 gehouden 13de zitting een be- perkingsschema op, dat tot een geraamte voor een t e zijner tijd te sluiten verdrag zou k u n n e n dienen. Volgens dit schema zou jaarlijks uit de door de afzonderlijke landen opgegeven ramingen van de voor wetenschappelijke en geneeskundige doel- einden benoodigde hoeveelheden de voor dat jaar geoorloofde wereldproductie worden berekend. I n de vervaardiging van deze hoeveelheid zou ieder fabriceerend land zijn aandeel hebben, deze aandeelen zouden de regeeringen of de fabrikanten zelf, onder goedkeuring der regeeringen, onderling vaststellen. Aangezien echter ieder land vrij zou blijven, zijn bestellingen t e plaatsen in het land zijner keuze, werden nadere voorschriften nopens de verdeeling der wereldproductie over do gebruikende landen voorgesteld. Ten slotte zou een centraal orgaan voor bemid- deling tusschen producenten en consumenten en voor toezicht op de naleving' dei- conventie worden ingesteld.

I n antwoord op het verzoek van het Secretariaat van den Volkenbond om opmerkingen te mogen vernemen n a a r aanleiding van bedoeld schema, ant- woordde de Nederlandsche Begeering, na advies t e hebben ingewonnen van de Begeeringen der overzeesche gewesten, dat Zij gaarne H a a r medewerking wil

(15)

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 11 verleenen aan de totstandkoming van een in de praktijk bruikbaar beperkings- plan. De nadruk werd er evenwel op gelegd, dat het voor het welslagen van een dergelijk plan in de eerste plaats noodzakelijk is, dat het universeel wordt aan- vaard en dat m e n krachtig de h a n d moet blijven houden aan de stipte naleving van de in de Opiumconventie van 1925 voorgeschreven contrôle-maatregelen.

Ter verdere uitwerking van het beperkingsplan werd van 27 October tot H N o v e m b e r 1930 te L o n d e n een voorbereidende conferentie gehouden van de vertegenwoordigers der landen, die verdoovende middelen vervaardigen. I n z a k e de vaststelling van de aan ieder produceerend land toe t e wijzen q u a n t a kon nog geen overeenstemming worden verkregen. O m t r e n t een aantal andere p u n t e n werd m e n het echter eens.

De in J a n u a r i 1931 gehouden 14de zitting van de Eaadgevende Opium- commissie was m e d e voor een deel gewijd aan verder voorbereidend werk aan de hand van de door de regeeringen ingezonden antwoorden en van het rapport der Londensche conferentie.

Van 27 Mei tot 13 J u l i 1931 heeft te Geneve een conferentie plaats gehad, waaraan door 56 landen werd deelgenomen en die er n a veel moeite in is geslaagd een verdrag samen t e stellen, hetwelk door 36 staten is onderteekend, waaronder Nederland. H e t z.g. quotastelsel, de toewijzing van een bepaald deel der wereld- behoefte aan elk der fabriceerende landen, hetgeen, zooals gezegd, een der grond- slagen vormde van het schema van de Eaadgevende Opiumcommissie, is in deze conventie niet overgenomen, wèl het stelsel van jaarlijksche schattingen van de behoefte en de instelling van een commissie van toezicht. Verder zijn m a a t - regelen overeengekomen om den a a n m a a k binnen de grenzen der schattingen te houden. De conventie is onderworpen aan ratificatie en zal in werking treden 90 dagen na ratificatie of toetreding van 25 staten, waaronder 4 van een groep van 8 fabriekslanden, waaronder Nederland.

Jaarverslagen en statistiek. W a s de activiteit van den Volkenbond op het gebied van de opiumbestrijding voor een belangrijk deel gericht op de beperking van de productie en op de bestudeering van de toestanden in het Verre Oosten, ook het gewone werk, de toepassing van en de controle op de Opiumconventie ging in 1930 normaal zijn gang.

Nederlandsch-Indië dient daartoe regelmatig een volgens door d e n Volkenbond vastgesteld model ingericht verslag in over den handel, enz. in opium en andere verdoovende middelen, zoomede de door het verdrag voorgeschreven, statistieken : driemaandelijks gegevens over den in- en uitvoer; jaarlijks eene raming van de voor medische en geneeskundige doeleinden benoodigde in t e voeren hoeveelheden;

gegevens betreffende de voortbrenging, de vervaardiging, de voor de behoefte van d e n s t a a t gekochte hoeveelheden en het gebruik buiten de behoefte van den s t a a t ; gegevens over de voorraden; en gegevens over aanhalingen.

Aanbevelingen. Ten slotte worde nog melding gemaakt van de toezending aan de regeeringen van de wenschen en aanbevelingen, die de Assemblée ieder jaar aan de opiumbestrijding wijdt, zoomede van de telkens krachtens machtiging van d e n Volkenbondsraad aan de r.egeeringen aangeboden aanbevelingen v a n de Eaadgevende Opiumcommissie. D e Indische Eegeering wordt geregeld door de Nederlandsche in de gelegenheid gesteld over deze aanbevelingen van H a a r gevoelen te doen blijken.

d. Gezondheidszorg. Singapore-bureau. Inclië is lid van het door den Volkenbond gesticht Gezondheidsbureau voor het Verre Oosten t e Singapore en draagt in de kosten van dit bureau bij.

H e t Baadgevend Comité, dat het toezicht uitoefent op de werkzaamheden v a n dit B u r e a u , hield, op uitnoodiging van de Indische Eegeering, in 1930 zijn vijfde zitting t e Bandoeng. De meerdere kosten, die het Bureau moest m a k e n door het vergaderen buiten Singapore, werden door de Indische schatkist gedragen. Hoewel de zitting slechts vier dagen duurde (19—22 Februari), vertoefden de leden van het Comité van 16 F e b r u a r i t tot 1 M'aart op J a v a t e n einde zich op de hoogte te stellen van hetgeen in deze gewesten, en bijzonderlijk op J a v a , in het belang van de gezondheidszorg wordt gedaan. Ten bewijze van de belangstelling in den

(16)

12 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.

hygienischen arbeid in het Oosten vaardigde het Volkenbondssecretariaat het Nederlandsche lid van cle Informatiesectie, d e n heer A. Pelt, n a a r deze zitting af, een daad die door de Indische Begeering hoogelijk op prijs werd gesteld. Van zijn aanwezigheid in Nederlandsch-Indië m a a k t e de heer P e l t gebruik om door lezingen m e e r bekendheid t e geven aan het Volkenbondswerk ook op ander gebied.

E e n van de belangrijkste agendapunten der zitting van het Eaadgevend Comité betrof het gevaar van het binnendringen van de gele koorts in het Verre Oosten, waar deze ziekte nog geen vasten voet heeft gekregen. Aanbevelingen werden aangenomen nopens maatregelen tot het tegengaan van b e s m e t t i n g uit andere landen en tot het verbod van invoer van smetstof. Hoewel meer kennis van de vatbaarheid voor deze ziekte in de Oostersche landen, zoomede van andere m e t de ziekte verband houdende verschijnselen van het grootste belang is, k u n n e n onderzoekingen op dit gebied m e t h e t oog op h e t besmettingsgevaar juist niet in de landen van het Oosten worden gehouden. Dit dient te geschieden in de landen m e t een koeler klimaat en vindt inderdaad plaats in Engeland en Nederland.

I n de tweede Commissie (betreffende de technische organisaties) van de X l d e Volkenbondsvergadering k w a m ook het Singapore-Bureau ter sprake, o.m.

door den plaatsvervangenden gedelegeerde van Nederland de heer B . A. A.

Soejono, die in deze Commissie zitting had.

Werkzaamheden van het hygiënisch comité. H e t algemeen sanitair werk van den Volkenbond vond de laatste jaren een rijk en dankbaar arbeidsveld in de reorganisatie van den Gezondheidsdienst in verschillende landen. Na eenige B a l k a n s t a t e n en Bolivia volgde in 1929 een verzoek van China aan den Volken- bond om de medewerking v a n de Gezondheidsorganisatie bij den wederopbouw van den quarantainedienst en de verbetering van de hygiënische toestanden in het binnenland. I n verband m e t de talrijke verbindingen tusschen Chineesche en Indische havens is een goed georganiseerde gezondheidsdienst in China voor Indië van groot belang.

Op de zitting van het Hygiënisch Volkenbondscomité in het najaar van 1930 werden o.m. de volgende p u n t e n behandeld : studie v a n de in de koloniën heer- schende ziekten, waarbij m e n echter in het bijzonder de toestanden in Afrika op h e t oog heeft; behandeling van h e t voedingsvraagstuk in de landen van het Verre Oosten (over een onderzoek n a a r het rijstvraagstuk zal m e t h e t Singapore-Bureau in overleg worden getreden) ; kennisneming van het rapport van de malaria- commissie over de studiereis onder leiding van prof. dr. W . A. P . Sehüffner n a a r Vóór-Indië en van de lepra-commissie over de reis van haar secretaris in verschil- lende landen van E u r o p a en Zuid-Amerika en van h e t Verre Oosten. Hoewel het malaria- en lepra-onderzoek ditmaal niet tot Indië werd uitgestrekt, heeft dit land natuurlijk op beide gebieden een t a a k t e vervullen.

Interchange of Port Health Officers. Door het Hygiënisch Volkenbonds- comité werd — op kosten van den Bond — van 29 J u n i tot 8 Augustus 1930 een ,,interchange of Port Health Officers in the Far East" georganiseerd, waarbij afgevaardigden van J a p a n , China, Siam, Indo-China, de S t r a i t s - S e t t l e m e n t s en Nederlandsch-Indië achtereenvolgens een bezoek b r a c h t e n aan de belangrijke havens van h e t Verre Oosten. Voor Nederlandsch-Indië n a m aan deze rondreis deel de G o u v e r n e m e n t s a r t s P . Brouwer.

e. Bestrijding van den handel in vrouiuen en kinderen. Enquête in het Verre Oosten. Door de I X d e Assemblée (1928) was aanbevolen om de reeds in verschillende Europeesche en Amerikaansche landen gehouden enquête naar den handel in vrouwen en kinderen ook t o t de landen van het Verre Oosten te doen uitstrekken. N a d a t de mogelijkheid hiervan nader door het Volkenbondscomité voor den vrouwenhandel en door den Volkenbondsraad was onderzocht, werd in den loop van 1929 door het Volkenbondssecretariaat aan de betrokken regeeringen gevraagd of zij bereid waren een enquête toe t e laten. Op een desbetreffende vraag der Nederlandsche Begeering werd in Nederlandsch-Indië geantwoord, dat tegen het houden van een enquête daar t e lande geen bezwaar bestond. I n H a a r antwoord legde de Indische Begeering voorts den nadruk op het belang, dat de Commissie eerst de betrokken ambtelijke organen zou raadplegen; dat een onder-

(17)

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 13 zoek naar den internationalen vrouwenhandel (immers over deze k a n t van het vraagstuk zou de enquête gaan) in Indië alleen dan aan de bedoeling zou kunnen beantwoorden, indien het onderzoek ook zou plaats vinden op den overwal en in J a p a n en China; en dat groot gewicht werd gehecht aan de ook reeds door het Vrouwenhandelcomité te kennen gegeven meening, dat bij het onderzoek in het Verre Oosten en bij de samenstelling van de enquête-commissie in het bijzonder zou moeten worden gelet op het feit, dat de toestanden in het Oosten geheel anders zijn dan die in het W e s t e n .

Naar aanleiding van de ingekomen antwoorden besloot de Volkenbondsraad in Mei 1930 om de enquête inderdaad t e doen plaats vinden. De kosten zouden ook ditmaal gedragen worden door het Amerikaansehe B u r e a u voor sociale hygiëne. De enquête zelf zou gehouden worden door een reiscomité van drie leden, als hoedanig n a d e r h a n d werden benoemd: de heeren B . Johnson (Ameri- k a a n ) en K. Pindor (Pool) en mevrouw Dr. Alma Sundquist (Zweedsche).

De enquête zou worden voorbereid en de verzamelde gegevens zouden worden verwerkt door een te Genève zetelende commissie, te benoemen door de in het Comité voor den Vrouwenhandel vertegenwoordigende landen. Aangezien Neder- land in dit comité niet vertegenwoordigd is, vestigde de Indische Begeering de aandacht van de Nederlandsche op het belang om zoo mogelijk ook iemand die op de hoogte is van de toestanden in een der grootste te bezoeken gebieden aan de beraadslagingen van deze commissie t e doen deelnemen. Dr. E . Moresco, wien deze lacune in de samenstelling in de commissie ook was opgevallen, n a m , n a d a t overleg was gepleegd m e t het Volkenbondssecretariaat, aan de voor- bereidende besprekingen deel.

H e t reiscomité vertrok in October 1930 uit Genève. I n Nederlandsch-Indië zijn, overeenkomstig het verzoek van den Volkenbond om opgave van de autori- teiten tot wie de enquête-commissie zich allereerst zal hebben t e wenden, als zoodanig aangewezen: het Hoofd van het Tucht-, Opvoedings- en Armwezen, het Hoofd van den Immigratiedienst en de Hoofdcommissaris van Politie te Batavia.

Verlaging van de leeftijdsgrens. I n J u n i 1929 besloot de Volkenbondsraad op voorstel van het Comité voor den Vrouwenhandel aan de regeeringen de vraag voor t e leggen, of het wenschelijk zou zijn de t h a n s in het Verdrag ter bestrijding van den handel in vrouwen en kinderen van 1921 ( I . S. 1924 n°. 70) voorkomende leeftijdsgrens van 21 jaar t e doen vervallen. Deze leeftijdsgrens had ten doel dezen handel lichter of zwaarder t e straffen naar gelang hij betreft vrouwen van boven of onder 21 jaar. Door echter aan meisjes van beneden 21 jaar valsche papieren e. d. t e verstrekken, wisten de handelaars zich aan de zwaardere straf- baarheid t e onttrekken.

I n een nadere circulaire ( J u n i 1930) van den Secretaris-Generaal werd het oordeel der regeeringen gevraagd over het denkbeeld om, ook bij schrapping van bedoelde leeftijdsgrens, de in het verdrag genoemde misdrijven als ernstiger t e beschouwen, indien personen v a n nog geen 21 jaar er het slachtoffer van zijn.

Over beide vragen werd door de Nederlandsche Begeering het gevoelen van de Indische ingewonnen.

Ten slotte verstrekte de Indische Begeering m e t betrekking tot den vrouwen- handel nog inlichtingen ter beantwoording van een door den Volkenbond gestelde vraag, welke maatregelen worden getroffen in landen, waar de reglementeering van de prostitutie is afgeschaft (b.v. door een bordeelverbod) in het belang van de openbare orde en de gezondheid.

f. Intellectueele samenwerking en onderwijs nopens den Volkenbond. Be- scherming van den wetenschappelijk en eigendom. H e t vraagstuk van de be- scherming van den wetenschappelijken eigendom — beoogende aan de ont- dekkers, die niet door het octrooirecht beschermd worden, een recht op belooning te geven tegenover derden, die eene practische toepassing voor de ontdekking hebben gevonden — was zoo ver gevorderd, dat in J u l i 1930 een door de Inter- nationale Commissie voor de Intellectueele Samenwerking opgesteld ontwerp- verdrag om advies aan de regeeringen kon worden toegezonden. Op verzoek van de Nederlandsche Begeering zijn de desbetreffende stukken in Indië in studie

(18)

14 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.

genomen, t e n einde te k u n n e n beoordeelen, of een dergelijk verdrag door Indië zou k u n n e n worden aanvaard. Bij deze beoordeeling zal m e d e een rol spelen de vraag of langs dezen weg ook aan het door wetenschappelijken arbeid verkregen veredeld p l a n t e n m a t e r i a a l en plantenzaad de gewenschte bescherming kan worden verleend. Deze k a n t van het vraagstug kwam in 1928 reeds in den Volksraad ter sprake.

Internationale omloop van leerfilms. Ook o m t r e n t de door het Internationaal Leerfilm I n s t i t u u t t e Home gedane voorstellen ter bevordering van den inter- nationalen omloop van leerfilms werd het gevoelen van de Indische Regeering ingewonnen. H e t betreft hier films, welke uit opvoedkundig oogpunt ook buiten de nationale grenzen van belang zijn. Hoewel dergelijke films in Nederlandsch- Indië niet veel vervaardigd worden (tot nu toe alleen door den Dienst der Volks- gezondheid en door het D e p a r t e m e n t van Landbouw, Nijverheid en H a n d e l ) , en het niet zeker is, dat hetgeen in Westersche landen als leerfilm wordt aan- gemerkt, ook in het Oosten als zoodanig geschikt is, zegde de Indische Eegeering gaarne H a a r medewerking toe t e n behoeve van het uitwisselen van gegevens.

De door het Leerfilm I n s t i t u u t als middel tot bevordering van den omloop aan- bevolen afschaffing van de douanerechten op films m e t opvoedkundige strekking, waartoe een ontwerp-verdrag was opgesteld, zou voor Indië zonder bezwaar k u n n e n worden aanvaard.

Onderwijs. H e t gebruik bij het Indisch onderwijs van het door bemiddeling van het Volkenbondssecretariaat opgestelde boekje „ L e s fins et l'organisation de la Société des N a t i o n s " , bedoeld als handleiding voor het onderwijzend personeel bij het geven van onderricht nopens den Volkenbond, werd zoowel door de Indische Commissie voor de Intellectueele Samenwerking als door den Directeur van Onderwijs en Eeredienst aanbevolen. H e t werd evenwel wenschelijk geoor- deeld het boekje m e t het oog op eene betere aanpassing aan de Indische toe- standen eenigszins om t e werken.

Congres voor Volkskunst. Aangemoedigd door het succes van het Eerste Congres voor Volkskunst, dat in 1928 te P r a a g werd gehouden, organiseerde de I n t e r n a t i o n a l e Commissie voor de Intellectueele Samenwerking van den Volken- bond van 28 Augustus tot 7 September 1930 t e Luik een tweede congres. Voor Nederlandsch-Indië werden ditmaal afgevaardigd de heeren P . A. J . Moojen, bestuurslid van h e t J a v a - I n s t i t u u t , E . A. A. Soejono, lid van het College van Gedelegeerden van den Volksraad, E . M. Noto Soeroto en mevrouw van Bere- steyn—Tromp, presidente der Vereeniging B o e a t a n t e 's-Gravenhage.

g. Slavernij. Telken jare wijdt de Volkenbondsvergadering eene resolutie aan de bestrijding van de slavernij, waarin bij de s t a t e n wordt aangedrongen op meer algemeene ratificatie van hef Slavernijverdrag v a n 1926 (I. S. 1928 n°. 108) en op toezending van gegevens over het slavernijvraagstuk.

I n H a a r in 1924 aan het Volkenbondssecretariaat toegezonden antwoord op een vragenlijst ter voorbereiding van het verdrag van 1926 deelde de Nederlandsche Eegeering mede, dat de eigenlijke slavernij in Nederlandsch-Indië sedert lang niet m e e r b e s t a a t ; in zooverre is de aangelegenheid voor Indië dus van weinig belang. I n bedoeld antwoord werd echter tevens mededeeling gedaan van h e t bestaan v a n enkele vormen v a n dienstbaarheid, welke in sommige deelen van dezen archipel voorkomen en welke geacht kunnen worden in eenigszins verwijderd verband tot slavernij t e staan, aan welke mededeeling werd toegevoegd, dat de Eegeering er n a a r streeft zoodanige toestanden geleidelijk te doen verdwijnen.

N a a r aanleiding v a n den aandrang van den Volkenbond om toezending van alle gegevens, die van belang zijn, werden nog nadere inlichtingen verstrekt.

h. Mandatenstelsel. Verband mandaatpolitiek en koloniale politiek. I n een rede in de 6e Commissie der X l e Assemblee (1930) betoogde de vertegenwoordiger van Groot-Britannië, dat het beginsel van voogdij schap, waarop het m a n d a t e n - stelsel berust, ook toepassing zou moeten vinden in de koloniale politiek, in verband m e t de verplichtingen die de Volkenbondsleden in art. 23 sub b van h e t Volkenbondspact ( I . S. 1920 n°. 554) m e t betrekking tot de behandeling van de

(19)

BETREKKINGEN MET IIET BUITENLAND 15 aan h u n bewind onderworpen inboorlingen op zich hebben genomen. Naar aan- leiding hiervan ontspon zich een debat over de betrekking tusschen m a n d a a t - beginselen en beginselen van koloniale politiek, hetwelk tot r e s u l t a a t had, dat in het rapport aan de voltallige Assemblée gewezen werd op de n u t t i g e bron van ervaringen die het werk der m a n d a a t m o g e n d h e d e n vormt voor het bestuur van andere gebieden, die zich in gelijksoortige omstandigheden bevinden.

Ten slotte moge worden gememoreerd, dat de oud-Gouverneur van de Oostkust van S u m a t r a , de heer C. J . van K e m p e n , deel uitmakende van de z.g. Klaag- muurenquête-commissie.

i. Arbeidsorganisatie. Gedwongen arbeid. Van de werkzaamheden der Internationale Arbeidsorganisatie was voor Nederlandsch-Indië het belangrijkst de voorbereiding en uitwerking van een verdrag nopens den gedwongen arbeid. De 12de Conferentie (30 Mei—21 J u n i 1929) ontwierp een vragenlijst; aan de hand van de hierop ingekomen antwoorden werd door het Arbeidsbureau een ontwerp- verdrag opgesteld, dat als basis voor de besprekingen der 14de Conferentie (10—28 J u n i 1930) diende. Deze laatste conferentie slaagde er in een verdrag m e t de vereischte stemmenmeerderheid aan t e n e m e n , d a t t h a n s door de s t a t e n zal kunnen worden bekrachtigd. Korten tijd vóór de 14de Conferentie werd nog t e Parijs een bijeenkomst gehouden van regeeringsvertegenwoordigers v a n de betrok- ken koloniale mogendheden.

H e t belang dat Indië bij dit onderwerp heeft kwam reeds tot uitdrukking in de samenstelling van de Nederlandsche delegaties naar de 12de .en 14de Arbeids- conferenties. Ter 12de Conferentie waren de volgende Indische deskundigen daarin opgenomen: Mr. J . J . Schrieke als tweede Begeeringsafgevaardigde, E . A. A. A.

Djajadiningrat en Dr. B . J . H a g a als technische raadslieden van de Begeerings- afgevaardigden, Mr. H . J . Bool en Hadji Agoes Salim als technische raadslieden onderscheidenlijk van den werkgeversafgevaardigde en van den arbeidersafge- vaardigde. Op de 14de Conferentie trad Dr. E . Moreseo op als tweede Eegeerings- afgevaardigde, Dr. H a g a en Hadji Salim waren in gelijke functie als in 1929 aanwezig, terwijl ditmaal E . A. A. Soenojo in de plaats van den heer Djaja- diningrat en Mr. J . F . A. M. Buffart in die van den heer Bool deel van de delegatie u i t m a a k t e n .

Bij de voorbereiding van het advies aan de Nederlandsche Eegeering voor de beantwoording van den questionnaire bleek dat hoofdzakelijk de drie volgende p u n t e n in Nederlandsch-Indië moeilijkheden zouden k u n n e n opleveren :

I e . eene onmiddellijke afschaffing van den gedwongen arbeid voor particulieren zou slechts mogelijk zijn n a d a t alle particuliere landerijen tot h e t Landsdomein zouden zijn teruggebracht;

2e. de in het algemeen gestelde eisch van betaling van gedwongen arbeid moest niet gelden voor de heerendiensten, die in wezen een vorm van belasting- heffing zijn;

3e. een verbod van de diensten ten behoeve van de dorpshoofden zou in Indië zeer bezwaarlijk zijn.

Toen uit de op de vragenlijst ingekomen antwoorden bleek, dat de overgroote meerderheid der s t a t e n van oordeel was, dat h e t verdrag niet t e n doel zou moeten hebben eene onmiddellijke afschaffing van den gedwongen arbeid, doch eene afschaffing binnen zoo kort mogelijken tijd, m e t intusschen eene regeling van dien arbeid, stond van t e voren reeds vast, dat eene aanvaarding van eene regeling nopens dit onderwerp voor Nederlandsch-Indië niet op onoverkomenlijke moeilijk- heden zou stuiten. E e n e regeling bij verdrag' van een of andere aangelegenheid beweegt zich immers in den regel om het gemiddelde van de toestanden in de verschillende landen, waarop h e t verdrag van toepassing zal m o e t e n zijn. I n dit geval bedoelde m e n hoofdzakelijk de achterlijke toestanden in Afrika te ver- beteren; de toestand in Indië was reeds veel beter, zoodat verwacht kon worden, d a t niet veel verder zou worden gegaan d a n hetgeen daar in de praktijk bestaat.

Ter conferentie werd over het algemeen aan de wenschen van Indië op de bovengenoemde drie p u n t e n tegemoet gekomen, behoudens ten aanzien van den

(20)

16 DB STAATKUNDIGE TOESTAND.

gedwongen arbeid voor particulieren. D e conferentie gaf wel blijk de moeilijkheden van de Indische Eegeering in dezen te begrijpen, doch h e t verbod werd in h e t verdrag opgenomen. De heerendiensten zullen geleidelijk moeten worden afge- schaft; intusschen vallen zij onder de algemeene regeling van d e n gedwongen arbeid, doch buiten den eisch van betaling. D e hoofdendiensten worden niet verboden, m a a r zullen ook geleidelijk moeten worden afgeschaft en zoo s p o e d t mogelijk m o e t e n worden betaald. D e kleine dorpsdiensten vallen buiten het verdrag.

I n H a a r advies aan de Nederlandsche Eegeering over de vraag of het v e r d r a g zooals het nu geworden is, op Indië van toepassing kan worden verklaard, kon dé Indische Eegeering dan ook mededeelen d a t dit over h e t algemeen mogelijk' is, behoudens t e n aanzien van een tweetal p u n t e n , n.1. : d e n hierboven genoemden arbeid voor particulieren en den in het verdrag gestelden eisch, d a t onder de voor oplegging van gedwongen arbeid genoemde „bevoegde a u t o r i t e i t e n " over het algemeen verstaan wordt hetzij de autoriteiten van het moederland, hetzij de hoogste centrale autoriteiten van het betrokken gebied, voor zoover hieruit moeilijkheden zouden kunnen voortvloeien. Aan het tweede bezwaar zou k u n n e n worden tegemoet gekomen, hetzij door het m a k e n van een algemeene reserve op het artikel dat eene definitie geeft van de „bevoegde a u t o r i t e i t " , hetzij door voor- behouden t e n aanzien van die artikelen, w a a r het optreden van een lagere autori- teit d a n de centrale noodzakelijk is. Aan de overige door h e t verdrag opgelegde verplichtingen — bijv. onderhoud van de arbeiders, die door een ongeval of een ziekte tengevolge van h u n arbeid geheel of gedeeltelijk ongeschikt zijn om in h u n behoeften t e voorzien, en de m a x i m u m en m i n i m u m leeftijd van de heerendienst- plichtigheid — zal in Indië zonder bezwaar kunnen worden voldaan.

Arbeidsduur in de steenkolenmijnen. Behalve den gedwongen arbeid en den voor Indië minder belangrijken arbeidsduur van bedienden, behandelde de 14de Arbeidsconferentie nog den arbeidsduur in de steenkolenmijnen. Dit onderwerp was reeds besproken op eene van 6 tot 18 J a n u a r i 1930 gehouden voorbereidende technische conferentie betreffende het steenkolenvraagstuk. Hoewel h e t m e e r de bedoeling was eene regeling t e treffen tusschen de steenkoolproduceerende landen m E u r o p a , heeft Ir. H . J . van Lohuizen, bedrijfsleider der Boekitasam-mijnen als technisch adviseur van den Nederlandschen Eegeeringsafgevaardigde aan de besprekingen deelgenomen m e t het oog op de Indische kolenindustrie. Ter 14de Arbeidsconferentie was echter geen vertegenwoordiger der Indische kolenbelanaen in de Nederlandsche delegatie opgenomen.

Dertiende (maritieme) conferentie. D e van 10—26 October 1929 ophouden 13de Arbeidsconferentie was geheel gewijd aan maritieme arbeidsaangeleqenheden.

Nopens een viertal onderwerpen werden vragenlijsten opgesteld, t.w. : a. regeling van den arbeidstijd aan boord van schepen,

b. bescherming van zeelieden in geval van ziekte,

c. bevordering van het welzijn van den zeeman in de havens, en

d. m i n i m u m eischen van beroepsbekwaamheid voor gezagvoerders en wacht- doende officieren aan boord van koopvaardijschepen.

Desgevraagd deelde de Indische Eegeering aan de Nederlandsche mede, dat eene regeling brj verdrag van deze aangelegenheden voor de groote scheepvaart- maatschappijen wel m e t tot moeilijkheden aanleiding zou geven. Voor de kust- vaart (waaronder begrepen de interinsulaire v a a r t ) en de h o m e t r a d e (d. i. de vaart n a a r een naburige buitenlandsche h a v e n ) , welke onderhouden worden door kleine, economisch zwakke ondernemingen, werkend m e t laagontwikkeld azia- tisch scheepsvolk, zouden dergelijke op westersche toestanden berekende ver- dragen echter voorloopig te bezwaarlijk zijn. Wellicht zouden de moeilijkheden k u n n e n worden ondervangen door evenals door de 9de Arbeidsconferentie (1928) was bepaald m e t betrekking tot de arbeidsovereenkomst van schepelingen en de repatneering van schepelingen, de k u s t v a a r t en tot op zekere hoogte ook de hometrade, buiten de verdragregeling te laten vallen.

(21)

BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 17 Minimum-looncn. I n verband m e t de aanbieding aan de Tweede K a m e r der Staten-Generaal van een wetsontwerp tot voorbehoud der bevoegdheid tot toe- treding t o t h e t door de 11de Arbeidsconferentie (1928) aangenomen ontwerp- verdrag betreffende de invoering of handhaving van methoden tot vaststelling van minimum-loonen, werd overwogen of het mogelijk en wenschelrjk zou zijn dit verdrag, al dan niet gewijzigd, voor Indië te aanvaarden Met resultaat hiervan was negatief, aangezien ook dit verdrag t e zeer is ingesteld op westerseh- industrieele toestanden, zoodat aanvaarding de o n o v e r k o m e l i j k e moeilijimeid zou medebrengen, dat de toepassing in afzienbaren tijd m e t zou k u n n e n plaats

Toepassing van de arbeidsverehagen in Indië. K r a c h t e n s art. 421 van h e t Verdras van Versailles gelden de door de Internationale Arbeidsconferentie tot stand gebrachte verdragen ook voor de koloniën, die geen volkomen zelf regeering hebben- voor zoover de plaatselijke omstandigheden dit m e t onmogelijk maken, of de 'koloniale regeeringen nopen om in de toepassing van de verdragen wijzigingen aan te brengen. Voorts bepaalt art. 408 van het Verdrag van Versailles, dat de leden der Arbeidsorganisatie jaarlijks een verslag zullen indienen over de toepassing' van de internationale arbeidsverdragen op h u n

«ebied Deze verslagen, in t e richten volgens een door het Arbeidsbureau vastgesteld formulier, moeten (onder p u n t I I I ) ook gegevens bevatten over de toepassing in de koloniën. Omtrent de beantwoording van dit p u n t wordt door de Nederlandsche Begeering steeds het advies gevraagd van de Indische Regeering.

. Einde 1929 had Nederland 11 arbeidsverdragen bekrachtigd. H i e r v a n wordt er in Nederlandsch-Indië één integraal toegepast, n.1. het verdrag van de 3de Arbeidsconferentie (1921) nopens het recht van vereemging en vergadering van landarbeiders (N. B. 1926 n°. 327). Vijf verdragen zijn in Indië, voor zoover do plaatselijke omstandigheden het noodig m a a k t e n , gewijzigd van toepassing, n 1 die van de 1ste conferentie (1919) nopens den arbeid van vrouwen gedurende dep n a c h t ( I S. 1923 n°. 461), nopens den nachtarbeid van jeugdige personen in de industrie (N. S. 1924 n°. 178) en nopens den m i n i m u m toelatmgsleeltijd voor arbeid van kinderen in de industrie ( I . S. 1928 n°. 515), dat van de 2de conferentie (1920) nopens, den m i n i m u m toelatingsleeftijd voor arbeid van kinderen aan boord van schepen (N. S. 1925 n». 161) en dat van de 3de confe- rentie (1921) nopens het verplicht medisch onderzoek van kinderen en jeugdige personen die zijn t e werk gesteld aan boord van schepen (N. S. 1928 n° 95) ; de voorschriften van de eerste drie verdragen hebben tot richtsnoer gediend voor de ordonnantie in I . S. 1925 n°. 647, m e t uitvoeringsvoorschriften in n°. 648, die van de l a a t s t e twee "voor de regeling in I . S. 1926 n°. 87 V a n de overige vijf door Nederland geratificeerde verdragen kon het verdrag van de 8ste conferentie ( l y ^ o ) nopens de vereenvoudiging van het onderzoek van emigranten aan boord van schepen (N S 1927 n°. 333) niet aanvaard worden in verband m e t den daarin gestelden eisch, dat in den regel als geleider (inspecteur) der emigranten niet m a g worden aangewezen de scheepsgeneesheer en dat de inspecteur zal moeten worden benoemd door de Regeering van het land, waar het schip thuis behoort.

Toepassing van dat van de 7de conferentie (1925) inzake schadeloosstelling bij beroepsziekten ( I . S. 1929 n». 53) kan in Nederlandsch-Indië eerst plaats hebben, wanneer meer gegevens zullen zijn verzameld o m t r e n t aard en frequentie der beroepsziekten daar t e lande. I n de in voorbereiding zijnde wettelijke ongevallen- reselmo- waarvan het voorontwerp reeds ter kennisneming is gezonden aan het Arbeidsbureau, wordt ten slotte zooveel mogelijk rekening gehouden m e t de ver- dragen inzake schadeloosstelling voor ongevallen m den landbouw, schadeloos- stelling bij ongevallen in dienstbetrekking en gelijkheid van behandeling van vreemde arbeiders en eigen onderdanen bij schadeloosstelling voor ongevallen f onderscheidenlijk aangenomen door de 3de, 7de en 7de conferentie en opgenomen in N S 1926 n° 327 1927 n°. 333 en 1927 n°. 3 3 3 ; de verdragen nopens schade- loosstelling bij ongevallen in dienstbetrekking en nopens de gelijkheid van behan- deling vaS vreemde arbeiders en eigen onderdanen bij schadeloosstelling voor ongevallen zijn opgenomen in I . S. 1929 n°. 5 3 ) .

Z

(22)

18 DB STAATKÜNDIGE TOESTAND.

Jaarverslag van den Directeur van het Arbeidsbureau. H e t jaarverslag van den Directeur van het I n t e r n a t i o n a a l Arbeidsbureau wordt elk jaar door de Indische Eegeering in studie genomen, mede in verband m e t daarin voorkomende algemeene beschouwingen over koloniale arbeidsvraagstukken en bijzonderlijk over Nederlandsch-Indië. E v e n t u e e l e opmerkingen, waartoe deze beschouwingen aan- leiding geven, worden ter kennis gebracht van de Nederlandsche Eegeering.

3. Staatkundige betrekkingen met het buitenland.

Arbitrage- en verzoeningsverdragen. I n 1930 werden rechtspraak- en ver- zoeningsverdragen m e t de volgende landen in het Nederlandsch Staatsblad be- kend g e m a a k t : m e t Frankrijk (n°. 215), m e t de Vereenigde Staten van Amerika

(n°. 359), m e t L u x e m b u r g (n°. 374) en m e t Tsjechoslowakije (n°. 381).

Nederlands buitenlandsche dienst en Indië. De Nederlandsche Gezanten en Zaakgelastigden t e Peping, Tokio, Bangkok, Caïro, Teheran, en Djeddah houden de Indische Eegeering door toezending van afschriften v a n h u n desbetreffende rapporten aan den Minister van Buitenlandsche Zaken geregeld op de hoogte van d e n economischen toestand in de landen waar zij geaccrediteerd zijn, voor zoover die voor de Indische Eegeering van belang kan zijn. Ook de consuls-generaal t e Calcutta en Sydney en de consul te Manilla zenden afschriften van h u n rap- porten over den politieken toestand in Voor-Indië, Australië en de Philippijnen.

Onder de diplomatieke posten n e e m t die t e Djeddah een bijzondere plaats in, in verband m e t de talrijke bedevaartsaangelegenheden die aldaar behandeld worden.

Tot medio April 1930 was Nederland te Djeddah vertegenwoordigd door een consul; m e t het oog op het belang van de Nederlandsche vertegenwoordiging- werd h e t Consulaat echter omgezet in een Gezantschap en verkreeg de consul den persoonlijken titel van Zaakgelastigde.

D e Nederlandsche consulaire of diplomatieke vertegenwoordigers in den Hidjaz, die geen M o h a m m e d a a n zijn, hebben geen toegang tot de Heilige Steden.

Om aan de daaruit voortvloeiende moeilijkheden tegemoet t e komen, is sinds 1923 een inheemsen Nederlandsch-onderdaan als vice-consul aan h e t Consulaat te Djeddah verbonden. Gedurende de afwezigheid v a n d e n Zaakgelastigde na het pelgrimseizoen wordt het Gezantschap door d e n .Vice-Consul waagenomen. Ook de aan dien post toegevoegde arts en het verdere personeel wordt door de Neder- landsche Eegeering in Indië uit de I n h e e m s c h e n gerecruteerd.

E v e n a l s van de diplomatieke vertegenwoordigers wordt ook van de Neder- landsche consulaire a m b t e n a r e n in het buitenland steeds alle medewerking onder- vonden. Zij houden voorts de Indische Eegeering op de hoogte van den econo- mischen toestand in h u n ressorten en behartigen ook de Indische handelsbelangen.

I n het bijzonder dient hier vermeld het werk van den Nederlandschen Consul- Generaal in Sydney, die herhaaldelijk m e t succes opkwam voor de belangen van den Indischen handel.

Buitenlandsche consulaire ambtenaren in Nederlandsch-Indië. Aan verschil- lende consulaten in Nederlandsch-Indië, zooals aan die van het Britsche Eijk, Frankrijk en de Vereenigde S t a t e n van Amerika, zijn tegenwoordig handels- agenten verbonden — aan dat van het Britsche Eijk bovendien een voor Canada

—, die zorg dragen voor eene snelle voorlichting van h u n land over Indische handelsaangelegenheden.

Vaststelling van de grens met Serawak. H e t op 26 M a a r t 1928 te 's-Graven- hage tusschen Nederland en Groot-Britannië gesloten verdrag tot nadere vast- stelling van de bij h e t t r a c t a a t van L o n d e n v a n 1891 vastgestelde grens tusschen het Nederlandsch gebied op Borneo en Serawak, trad 6 November 1930 in werking. V a n het Koninklijk besluit houdende bekendmaking van dit verdrag werd aanteekening gehouden in I . S. 1930 n°. 375.

ï. Economische en Verkeersbetrekkingen.

Handelsverdragen. V a n de t r a c t a t e n van den hier bedoelden aard, die in 1930 in werking traden, is belangrijk d a t van 19 December 1928 tusschen Neder-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar kan je heel creatief mee zijn en ze afstemmen op jouw thema en het diner: kaas, vleeswaren, groentjes, dips,… Je gasten kunnen zichzelf bedienen, dus je hebt geen

Vlak voor de ingang van de Van Nelle Fabriek is een officiële parkeerplek voor Felyx

Voor Vink betekent dit, volgens opgaaf van de provincie Gelderland, dat de stikstofdepositie ter plaatse van de Veluwe ten opzichte van de vergunde situatie op 24 maart

Goed bedoeld en ook heel liefdevol hoe anderen met tips en adviezen jou willen helpen, wat je zou moeten/kunnen doen. Het beginnende moederschap vraagt echter van jou dat je doet wat

persoonlijke financiële situatie en doelstellingen nog niet kennen en ook nog niet weten voor welk financieel product u mogelijk gaat kiezen, kan deze informatie niet meer dan een

Dit is een literatuuronderzoek naar wat er al bekend is over het onderwerp en zorgt dat jullie genoeg informatie hebben om het Out of the Box-project goed te kunnen uitvoeren..

Door middel van de opsomming van godsdiensten met haar vele religieuze stromingen, levensbeschouwingen en geloofsrichtingen willen wij het beeld weergeven van een mensdom dat

Snijd de ui en knoflook fijn en fruit deze met het komijnpoeder, gemberpoeder, basilicum en tijm met 1 eetlepel olijfolie aan in de pan.. Snijd de venkel en pastinaak in stukjes en