• No results found

die machtiging, als gezegd, met noodi g is

C. DE FINANCIËN DER ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN

a. De financiën der z elf b e sturend e landschap-pen in de Buitengewesten.

I n nagenoeg alle zelfbesturende landschappen is een einde gemaakt aan den ouden toestand, waarin geen scheiding bestond tusschen de geldmiddelen van den inheemschen vorst en van liet door h e m bestuurde gebied. De geldmiddelen der landschappen worden tegenwoordig als regel afzonderlijk beheerd. De nooid-beginselen, welke de Indische Eegeering bij de regeling van deze landschaps-luissen gevolgd wenscht te zien, zijn aangegeven in een in 1902 vastgestelde, algemeene regeling.

Aanvankelijk was de beteekenis dezer kassen feitelijk slechts, dat de Zeli-bestuurders daarin een gedeelte van hun inkomsten stortten, dat zij ter beschik-king van het Europeesch bestuur stelden ter behartiging van de volksbelangen.

Sedert werd evenwel een ingrijpende wijziging voltrokken, waarvoor de grondslag werd gelegd door den in 1907 vastgestelden „leidraad voor de vaststelling van voorloopige regelen op het beheer en de administratie der landschapskassen m

"zelfbesturend gebied" en de op grond daarvan tot stand gebrachte beheers-reglementen. *) Sedert veranderde het karakter der bedoelde kassen in sterke m a t e - het werden landschapsschatkisten, waarin alle inkomsten werden gestort en waaruit het Zelfbestuur zijn „civiele lijst" (vaste bezoldiging en wisselvallige inkomsten uit concessiën en dergelijke) moest ontvangen. Zulks vond langzamer-h a n d ook uiting in de m e t de Zelfbesturen gesloten politieke contracten.

I n de hierop gevolgde decennia is de beteekenis der landschapskassen belang-rijk aeo-roeid mede in verband m e t het veldwinnen van het stelsel der decentra-lisatie en dén daarmede gepaard gaanden regel, dat het aanbeveling verdient locale middelen aan t e wenden voor de bevrediging van locale behoeften.

Niet alle zelfbesturende landschappen in de Buitengewesten hebben een eigen kas. Veelal zijn, voornamelijk op grond van gemeenschappelijke belangen, de geldmiddelen van verschillende landschappen tot één onderafdeelmgs- en afdeelingskas vereenigd. H e t aantal van deze kassen, welke alle zijn vermeld in deel I van den Begeeringsalmanak voor Nederlandsch-Indiè (19dl, blz. 2Ô5) bedroeg einde 1930 77.

De vaststelling van de landschapsbegrootingen geschiedt door de Zelfbesturen, onder leiding van de Europeesche b e s t u u r s a m b t e n a r e n ; de goedkeuring van het hoofd van gewestelijk bestuur is vereischt. Uitgaven boven het budget zijn niet toegelaten, evenmin mogen op de landschapsbegrootingen van uitgaven memorie-posten voorkomen.

H e t directe toezicht op het beheer en de verantwoording van de gelden en eigendommen der zelfbesturende landschappen berust in eersten aanleg bij het betrokken hoofd van gewestelijk b e s t u u r ; deze wordt daarin bijgestaan door een h e m toegevoegd Assistent-Besident, tevens administrateur der landschapskassen.

De algemeene controle op het financiewezen van de zelfbesturende land-schappen berust sedert de oprichting van de afdeeling Bestuurszaken der Buiten-gewesten bij het D e p a r t e m e n t van Binnenlandsch B e s t u u r (1908) bij die afdeeling.

Tot de inkomsten van de landschapskassen behooren alle middelen, welke niet tot de algemeene worden gerekend (algemeene inkomsten zijn b.v. de ïn-en uitvoerrechtïn-en ïn-en accijnzïn-en, de opbrïn-engstïn-en der gouvernemïn-entsmonopolies ïn-en -bedrijven, de vennootschapsbelasting, de zegelbelasting, e n z . ) .

De landschapsinkomsten bestaan uit de inkomsten- en personeele belasting van landschapsonderhoorigen, een tiendrecht op boschproducten, heerendienst-afkoopgelden, enz., kortom uit alle plaatselijk opgebrachte middelen, welke het Gouvernement niet speciaal aan zich heeft getrokken. I n enkele landschappen is verder een landrente ingevoerd.

!) Voor het beheer van de landschapskassen in de Buiten gewesten zijn sedert dien verschillende voorschriften uitgevaardigd, welke zijn opgenomen in Bb. nos. 7841, 8763, 9909, 9994, 11041 en 10633.

80 DE FINANCIEELE TOESTAND.

De uitgaven van de landschapskassen staan in n a u w verband m e t de taak van de zelfbesturen (vgl. hiervoor hoofdstuk V I , 2de deel, letter K ) . H e t landschapsbestuur, de rechtspraak, het Inlandseh onderwijs, de maatregelen, welke strekken ter bevordering van den economischen toestand (landbouw, vee-teelt, irrigatie), het onderhoud en de aanleg van wegen, enz. worden bekostigd door de landschappen, terwijl voorts de terugbetaling van de door het Land in net-belang der z elf besturende landschappen gemaakte kosten een net-belangrijke plaats onder de uitgaven bekleedt. Op alle landschapsbegrootingen vindt m e n dan ook den z.g. restitutiepost, waarin is samengevat hetgeen de landschappen in verband m e t de zooeven bedoelde kosten aan het L a n d verschuldigd zijn.

De algemeene bestuurskosten voor geheel Nederlandsch-Indië (Ëegeering en Hooge Colleges, Leger, Vloot, D e p a r t e m e n t e n van Algemeen Bestuur, de staf van verschillende diensten, inrichtingen tot opleiding op verschillend gebied, Hoofden van gewestelijk bestuur en h u n n e kantoren, enz.) blijven buiten deze post, aangezien deze kosten voor geheel Nederlandsch-Indië beschouwd worden als te worden gedekt door de algemeene inkomsten van den L a n d e , waarvan een gedeelte ook door de bevolking der zelfbesturende landschappen wordt opgebracht.

Op den restitutiepost worden in de eerste plaats gebracht de door het L a n d gedane uitgaven om de zelfbesturen in s t a a t t e stellen h u n boven reeds aan-gestipte taak t e vervullen, b.v. door beschikbaarstelling van personeel. De hier-bedoelde uitgaven worden volledig gerestitueerd.

I n de tweede plaats betalen de Zelfbesturen van uitgaven, verbonden aan andere maatregelen, welke het L a n d n e e m t en welke tot de eigenlijke L a n d s t a a k behooren, voorzoover zij daarbij belang hebben, een aan dat belang evenredig deel terug.

H e t vorderbare bedrag der restitutie wordt door den Directeur van Binnen-landsch B e s t u u r vastgesteld, telkens voor een tijdvak van 3 jaren. W a n n e e r de toestand van een landschapskas restitutie niet of niet volledig toeliet, zag het L a n d voorheen geheel of t e n deele v a n restitutie af; van 1923 af wordt echter eene andere werkwijze gevolgd, welke een duidelijker inzicht in den stand van de financiën der landschappen geeft. Door de landschappen wordt t h a n s h e t geheele vorderbare bedrag der restitutie voldaan, terwijl het L a n d door bij-dragen te hulp komt, wanneer blijkt dat door het volledig voldoen aan den restitutieplicht een tekort op den gewonen dienst ontstaat.

Overigens s t a a t het aan de tekort schietende landschappen vrij om bij rijkere landschappen voor den buitengewonen dienst leeningen te sluiten.

Ter beoordeeling van den toestand van de landschapsfinanciën in 1930 moge hieronder eene vergelijking gemaakt worden tusschen de uitkomsten over 1929 en de ramingen over 1930. 1) Aangezien de begrootingen van 1930 in het eind van 1929 opgesteld zijn, k o m t de economische depressie in deze cijfers nog niet tot uiting.

De inkomsten van den gewonen dienst van de landschapskassen stegen van f 23 057 586 in 1929 tot f 24 482 946 in 1930 ( r a m i n g ) . Deze stijging wordt voor een goed deel verklaard uit de hoogere raming van de opbrengst van de inkomstenbelasting, van het heerendienstafkoopgeld en van den cijns van concessies; de betreffende cijfers bedroegen voor 1929 respectievelijk f 8 508 100, f 2 262 584 en f 3 843 016 en voor 1930 f 8 801 312, f 2 726 238 en f 4 497 510.

Ook de uitgaven van den gewonen dienst geven eene aanzienlijke stijging t e zien, n.1. van f 1 9 899 352 in 1929 tot f 2 1 3 1 3 609 in 1930 ( r a m i n g ) . De oorzaak hiervan is in hoofdzaak gelegen in eene verhooging van de uitgaven voor openbare werken en voor de uitvoering van heerendienstwerken in vrijen arbeid.

De ontvangsten van den buitengewonen dienst daalden van 1929 tot 1930 van f 2 982 550 tot f 2 434 920 ( r a m i n g ) , aangezien de reserves in mindere m a t e aangesproken behoefden t e worden in verband m e t de omstandigheid, dat

1) Uitvoerige gegevens hieromtrent zijn veivat in de Mededeelingen van de Afdeeling Bestuurszaken der Buitengewesten, serie A, n°. 13 : Begrootingen en overzichten van de kassen der zelfbesturende landschappen in de Buitengewesten 1930.

DE FINANCIËN DER ZELFBESTUREXDE LANDSCHAPPEN". 81

do buitengewone uitgaven ook daalden van f 6 140 784 in 1929 tot f 5 604 257 in 1930 ( r a m i n g ) .

H e t restitutie-bedrag over 1930 bedroeg f 5 501 308 ( r a m i n g ) , tegen f 5 259 035 in 1929, terwijl het totaal der landsbij dragen van f 1 168 138 in 1929 steeg tot f 1 244 495 voor 1930 ( r a m i n g ) . Deze bijdragen werden verstrekt aan 29 van de bestaande kassen. Voor 12 kassen in Atjeh en Onderhoorigheden bedroeg de gezamenlijke bijdrage f 350 600, voor de Oostkust van S u m a t r a voor een zelfde aantal kassen f 281 979. H e t gewest Manado ontving voor 3 kassen f 186 051 en het Gouvernement der Molukken voor 2 kassen f 425 865, waarvan alleen voor de kas voor Nieuw-Guinee f 3 4 8 322. Ten aanzien van de bijdragen aan de kassen ter Oostkust van S u m a t r a kan nog worden aangeteekend, dat het werkelijk tekort op den gewonen dienst slechts f 64 786 (voor E o k a n en Kamparkiri) bedraagt. De rest, ad f 217 193, vertegenwoordigt het bedrag, dat voorheen was toegestaan als 30 % reductie op de t e betalen restitutie voor de bijzondere toestanden in dat gewest.

b. De financiën der Javaansche Vorstenlanden.

Betrof het bovenstaande de financiën der zelfbesturende landschappen in de Buitengewesten, in de Vorstenlanden gelden andere regelen, welke voor zoover hef begrootings- en kasbeheer betreft door de Zelfbesturen zelf m het leven zijn geroepen H e t feit, dat m e t deze gebieden reeds eeuwenlang eene contractueele verhouding bestaat, heeft ook op financieel gebied geleidelijk eene verhouding doen o n t s t a a n , welke zich moeilijk in enkele formules laat s a m e n v a t t e n .

Sommige bronnen van inkomsten binnen het gebied dezer zelfbesturen werden in den loop der tijden aan het L a n d afgestaan — o. a. de djatibosscnen bij dè z g Baffles-contracten van het Engelsch tusschenbestuur; de „montjo n e g o r o " bij na beëindiging van den Java-oorlog gesloten overeenkomsten, welke aan de zelfbesturen daarvoor eene vaste jaarlijksche vergoeding toekenden, die t h a n s voor het Soenanaat f 829 758 en voor het S u l t a n a a t f 471630 bedraagt, zoomede het recht tot het verpachten van vogelnestkhppen —, terwijl binnen bedoeld gebied de opium- en zoutregie werden ingevoerd, daarnaast voor een deel ook de Landspandhuisdienst zijn intrede deed en bovendien van Landswege tot heffing van slachtbelasting is overgegaan.

I n het algemeen heft het L a n d in de Vorstenlanden overigens alleen be-lastingen van zijn eigen onderhoorigen en doen de Zelfbesturen dit van de h u n n e . De Zelfbestuursverordeningen, waarbij belastingen werden geregeld (de land-rente de inkomsten- en de personeele belasting), loopen m groote trekken, en soms in bijzonderheden, parallel m e t overeenkomstige Landsregelmgen m ot buiten de Vorstenlanden.

Aangezien de zoo allengs ontstane financieele verhouding tusschen het L a n d en de J a v a a n s c h e Zelfbesturen op den duur niet in alle opzichten bevredigend was werd ter zake een nader onderzoek ingesteld. Als uitvloeisel hiervan werd in 1921 eene regeling getroffen, t e n doel hebbend het evenwicht te herstellen.

Besloten werd aan de Vorstenlanden telken jare uit te keeren de netto-winsten der L a n d s p a n d h u i z e n aldaar en de opbrengst van de rundslachtbelasting. b o v e n -dien werd in uitzicht gesteld, dat voor bijzondere maatrege en, welke de zeli-besturende landschappen niet bij m a c h t e zouden zijn geheel alleen t e bekostigen, telkenmale zou worden overwogen of de billijkheid vordert, dat het L a n d een deel der kosten draagt.

I n de latere jaren werd op dien voet belangrijke steun verleend voor ver-betering van wegen en bruggen, terwijl nog telken jare wordt bijgedragen m de hooge kosten van assaineering der beide hoofdplaatsen. H e t L a n d zegde toe 20 % der kosten van laatstbedoelde werken te dragen. H e t uitvoeringsprogramma loopt over een reeks van jaren.

Voor den bouw van een groote pasar ter hoofdplaats Soerakarta werd aan het Soenanaat een leening van ruim f 6 0 0 000 toegestaan.

6

82 DE FINANCIEELE TOESTAND.

Voor den aanleg van eene drinkwaterleiding ter hoofdplaats Soerakartä werd eene naamlooze vennootschap opgericht door de beide belanghebbende Zelf-besturen ( S o e n a n a a t en Mangkoenegaran) en het L a n d . D e s t a t u t e n zijn zoo-danig opgezet, dat de aandeelen van het L a n d t. z. t. à pari door de beide andere vennooten k u n n e n worden overgenomen. H e t L a n d s t e u n t slechts de financiering zonder eenig oogmerk van winstbejag.

De stand der geldmiddelen van het Soenanaat heeft er toe geleid, dat van tijd tot tijd verschillende uitgaven in dat gebied voor rekening van den L a n d e zijn genomen, zooals een groot deel der kosten van de woningverbetering voor de pestbestrijding en de kosten voor verpleging van krankzinnigen. Gedurende een reeks van jaren werden voorts belangrijke uitkeeringen gedaan aan het Soenanaat om h e t nadeelige verschil, voortvloeiend uit de bekende agrarische hervormingen (zie o . a . I . S. 1918 n°. 2 0 ) , goed t e m a k e n . I n 1930 werd uit dien hoofde nog f 8 8 000 uitgekeerd, terwijl in 1931 nog f 7000 zal moeten worden betaald, doch van 1932 af zal het nadeelig verschil zijn verkeerd in een voordeelig verschil, zoodat het L a n d dan niet meer voor dit doel zal hebben bij t e dragen.

Wijl n o c h t a n s de in 1921 getroffen regeling voor de huidige omstandigheden mogelijk niet meer geheel juist is t e achten, beoogt een der voorstellen van de in 1930 ontbonden exterritorialiteitscommissie om de financieele verhouding door eene gemengde commissie in studie t e doen n e m e n . Deze commissie werd bij G. B . 17 M a a r t 1931 n°. 25 ingesteld. Zij zal hare a a n d a c h t hebben t e wijden aan de financiën van alle Zelfbesturen, ook die der Buitengewesten.

De budgetten der Vorstenlandsche Zelfbesturen beliepen in 1930 een bedrag van f 16 269 858.

Voor de verdeeling over de voornaamste groepen van inkomsten en uitgaven moge worden verwezen n a a r de desbetreffende statistische opgave in deel I I van dit Verslag.

Daarbij treft, dat het Mangkoenagaransche Eijk voor een belangrijk deel drijft op de uitkeeringen van zijn fonds van eigendommen. Deze eigendommen bestaan uit twee suikerfabrieken, een aantal huizen te Semarang, Soerakartä en Wono-giri, een koffie- en vezelonderneming, een berghotel en een in effecten belegd kapitaal. I n tijden van depressie als de tegenwoordige voelt het Mangkoena-garansche Bijk den weerslag hiervan geducht. De gewoonlijk ruime winsten van de suikerondernemingen zijn t h a n s in verliezen verkeerd.

DB FINANCIËN DER PROVINCIES, ENZ 83

D. DE FINANCIËN DER PROVINCIES, GEMEENTEN, REGENTSCHAPPEN