• No results found

Overigens zijn de plaatsen over de wraak, overal waar zij gelezen worden, geboden;

maar sommige spreken tot de Overheden over hun plicht, andere spreken van de persoonlijke wraak, kwaadwilligheid en verderfelijke vechterijen, die voornamelijk ontstaan in de grimmige en heftige gemoederen uit begeerte naar wraak, gelijk ontbrand is in Marius, in Sulla, in C. Caesar, in Pompeius door toornigheid.

En in de Kerk is er geen geringer aantal voorbeelden, dan in de andere rijken. Velen hebben door kwaadwilligheid en wraakgierigheid grote strijd doen ontstaan, gelijk bijzonder over Arius geschreven wordt. De wraak moet dus onderscheiden worden.

De ene is de publieke, die op bevel van God door de Overheid geoefend wordt.

Hierover wordt gesproken in Rom. 13 (vs. 4). Een wreekster tot straf over degene die kwaad doet. En het lijdt geen twijfel, dat de Overheid door de opdracht van God gedwongen wordt om de overtredingen te straffen. En laten zij beide weten dat zij aan God gehoorzaamheid verschuldigd zijn. Laat de Overheid straffen, niet uit persoonlijke begeerte, maar wegens de wil van God. Laat de schuldige de straffen ondergaan, om aan het gebod te gehoorzamen, die bevolen heeft dat de misdrijven gestraft worden. En het Evangelie verhindert deze publieke wraak of het ambt van de Overheid niet, en geeft niet de raad, dit na te laten, ja het keurt dit goed en versterkt het ambt van de Overheid, en het wil niet dat zij traag en nalatig is in haar ambtsuitoefening, voornamelijk omdat het Goddelijk is. Maar omdat wij op de waar-digheid van zulk een groot ambt en de wil van God geen acht geven, daarom hebben de geveinsden die dwaasheden verzonnen van het niet straffen. En de bron van de weerbarstigheid van de mensen is dezelfde. Daarom gehoorzamen de mensen met moeite onder de straffen, omdat zij op het bevel van God geen acht geven, dat de Overheid en de schuldige op gelijke wijze gebiedt.

De andere is de persoonlijke (privata) wraak, dat is, die niet geoefend wordt door de Overheid en de wetten. Over deze private wordt gesproken in Matth. 5 (vs. 43 vv) en Rom. 12 (vs. 10). Wreekt uzelven niet. En deze uitspraken zijn waarlijk geboden;

omdat God de orde geheiligd heeft, dat er wetten en rechters zijn, heeft Hij aan deze het menselijk geslacht onderworpen. Hij wil dus dat deze wrekers zijn. Deze orde wil Hij niet verstoord hebben. Daarom verbiedt Hij de uitwendige en inwendige persoonlijke wraakneming, Hij wil dat u met een oprecht gemoed de wraak overlaat aan God en de wetten en de rechters. Over deze ordening handelt Christus in Matth. 5, de Wet verklarende, en de geveinsdheid afwijzend, die meent dat zij aan deWet van God voldoet, terwijl toch de verstoring van deze orde duidelijk is onder de mensen.

Gelijk in de Satyra gezegd wordt:

Maar de wraak is een goed dat heuchelijker is dan het leven zelf.

Christus wil dat deze verwarring gekend wordt, en dat de persoonlijke wraakgierig-heid bedwongen wordt, voornamelijk daar de natuur van de mensen nu schuldig is en onderworpen aan dood en straffen. Daarom moeten wij onze eigen zonden bestraffen bij tegenspoeden, en niet alleen maar zien op de zonden van anderen. Zoals David van

Simeï zegt: Laat maar toe, dat hij mij vloekt; omdat God het gezegd heeft; of God misschien mijn ellende zal aanzien en mij goed doen in plaats van Zijn vervloekingen.

En een uitnemend voorbeeld van iemand die zijn ziel terughoudt van wraakgierigheid, is David die teruggaat en Saul spaart, toen hij hem zonder enige opschudding zou kunnen doden, maar hij heeft het rijk niet in bezit willen nemen, tenzij het hem door God gegeven werd. Deze voorbeelden moeten nauwlettend overwogen worden, om de Wet van God beter te verstaan, om onze zwakheid te erkennen en ons beter te leren beteugelen. En dit is een bijzonder onderwijs van de Heilige Geest. Want de geschie-denissen van de Volkeren hebben geen voorbeelden gelijk aan dat van David.

Laten wij dus de regel vasthouden, dat aan de Overheden geboden wordt, dat zij volgens de Wetten wraak oefenen, en dat onachtzaamheid in het ambt mishaagt, gelijk gezegd wordt in Deut. 19 (vs. 19vv): Doe de kwade weg, opdat de overigen vrees hebben, en bewijs hem geen barmhartigheid. Dat daarentegen echter aan de private personen geboden wordt, dat zij geen wraak oefenen, en de orde niet verstoren die door God is ingesteld, hetzij met de hand, hetzij door de beweging van het gemoed.

Deze regel is nuttig voor het leven en beschermt de rijken en de vrede. Hoe groot toch de ongerijmdheid is van de dwaasheid van de Monniken, kan hieruit verstaan worden.

Als het een raadgeving is om geen wraak te oefenen, zullen zij aan de Overheden toestaan, de misdadigers niet te straffen, daarentegen zullen zij zelfs aan de private personen toestaan terwille van wraakneming een opstand te ontketenen. Daar dus deze fanatieke inbeeldingen vals en verderfelijk zijn, moeten wij ze uit de Kerk geheel ver-drijven. Dit is ook de oorzaak geweest, waarom Christus zo dikwijls de wraak verbiedt, omdat Hij de Apostelen de valse overtuiging wilde ontnemen, die meenden dat het rijk van de Messias werelds zou zijn, en dat de volken met de wapenen bedwongen moesten worden. Daartegen scherpt Christus in, dat de Apostelen de wapenen niet zullen gebruiken, maar verkondigers van het Evangelie zullen zijn, en dat zij de Kerk zullen vergaderen zonder menselijke hulp, zonder wapenen, en dat deze aan de woede van de tirannen onderhevig zal zijn, en toch Goddelijke bevrijdingen zal hebben. Zó wekt Hij de leraren van alle tijden op, dat zij hun ambt uitvoeren door recht te onderwijzen en de moeilijkheden aan God aanbevelen, en niet steunen op menselijke hulpmiddelen, en niet buiten de perken van hun roeping uitbreken, en voor zichzelf geen rijken oprichten onder voorwendsel van het Evangelie, zoals de Wederdopers van Munster gedaan hebben.

Dikwijls wordt er gedisputeerd over dit gewone zeggen, dat het recht van de natuur toestaat geweld met geweld terug te dringen. Men moet allereerst overwegen wat de zin is van deze uitspraak. Want als het de natuurlijke kennis is of de storgè, moet men vragen, hoe die geregeld moet zijn, om niet bedorven te worden door zeker voorwendsel of vermengd met ongerechtige begeerte. Want de natuurlijke rechten zijn geen rondzwervende aandriften, maar zekere bepaalde ordeningen in de natuur.

Derhalve hebben ook de Rechtsgeleerden dit gezegde omschreven met bepaalde begrenzingen. Het moet dus verstaan worden van de duidelijke geweldpleging en de noodzakelijke verdediging tegen plotseling geweld, gelijk wanneer een rover een vreedzaam reiziger op de weg aanvalt, of wanneer iemand een onrechtvaardige oorlog aandoet, of als enige oproerlingen iemands woning belegeren. Omdat hier de rechter of de Overheid afwezig is, is daarom de verdediging toegestaan. En er is enig verschil tussen de verdediging en de wraak of bestraffing van een misdrijf. Het gezond verstand, gelijk het oordeelt dat men niemand schade moet berokkenen, zo oordeelt het ook dat het eigen lichaam tegen onrechtmatig geweld beschermd moet worden hetzij door geregelde en wettige machten, zoals in een rechtvaardige oorlog, of door

zelfverdediging, wanneer de Overheid niet te hulp kan komen. Want in de natuur ligt de rechtmatige drang tot zelfbehoud (storgè), het verlangen zichzelf te beschermen tegen onrechtmatig geweld.

Wanneer dus het gezegde over het verdrijven van openlijk geweld zó verstaan wordt naar deze regel en op deze wijze, gelijk het gezond verstand het oordeelt en gelijk de Wetten zelf verklaren, is de uitspraak waar, dat het geoorloofd is geweld met geweld tekeer te gaan. En het strijdt niet met het Evangelie of met dit woord: Hebt uw vijanden lief; want het Evangelie vernietigt het recht van de natuur niet en de banden van de burgerlijke samenleving, dat is, de Wetten die met het gezonde verstand (recta ratio) in overeenstemming zijn. Ja, juist om deze reden heeft God de mensen in zo verschillende ambten in deze gemeenschap geplaatst, opdat er gelegenheid zou zijn tot het uitoefenen en verklaren van trouw, gehoorzaamheid en liefde. De huisvader is de verdediging van zijn echtgenote en zijn kinderen verplicht, dus bij belegering van de woningen oefent hij de plicht van de liefde uit, en blinke de trouw in zijn ziel uit. Zó is de vorst de verdediging verschuldigd aan de onderdanen in rechtvaardige zaken;

daarom oefent hij de plicht van de liefde uit wanneer hij een rechtvaardige oorlog voert en moet de aanroeping van God aan het licht komen in het gevaar. Deze dingen strijden niet met het Evangelie, dat wil dat ieder zijn wettige roeping gehoorzaamt, en zij strijden niet met deze uitspraak (Matth. 5: 44): Hebt uw vijanden lief. Want liefhebben, verdedigen en straffen strijden geenszins tegen elkander. Want aan het liefhebben is deze grens gesteld, dat wij om Gods wil liefhebben en de liefde tot God voorop stellen. Wanneer koning Asa zijn moeder die de afgoden diende niet kan liefhebben, om Gods wil, legt hij haar straf op. (2 Kron. 15: 16). Zó zou Constantijn als hij Licinius verdragen had die woedde tegen de Kerk, ambtelijke handelingen verricht hebben die God niet behaagden. Daarom heeft hij hem met de wapenen teruggedrongen.

Deze dingen heb ik aangehaald over deze uitspraak: Het staat vrij geweld met geweld te keer te gaan, opdat de studerenden overwegen in hoeverre het van kracht is; want uit deze bron worden de rechten van de oorlogen genomen. Het moet echter ver-geleken worden met het andere zeggen (Matth. 26: 52): Die het zwaard gegrepen zal hebben, zal door het zwaard vergaan. Het zwaard grijpen is het trekken terwijl het door de Wetten niet gegeven is. Dus wie onrechtmatig geweld invoert, grijpt het zwaard; wie het daarentegen echter voor rechtmatige verdediging gebruikt, grijpt het zwaard niet, maar trekt het, gegeven door de Wetten. Overigens onderscheidt Christus op deze plaats voornamelijk de plichten van de Overheden en van de dienaren van het Evangelie; aan de Overheid heeft God het zwaard zó gegeven, om er in het wettige ambt gebruik van te maken. Als hij het misbruikt, om aan persoonlijke toornigheid of woede toe te geven, gelijk Nero, zondigt hij. Daarentegen echter wil God niet dat de bediening van het Evangelie een wereldse regering is; daarom verbiedt Hij de Apostelen te strijden. De ambtsplichten worden in dit zeggen onderscheiden. En men moet dit onderscheid nauwkeurig overwegen, opdat de leraren van de Kerk leren, niet te steunen op menselijke hulpmiddelen, de wapenen niet opnemen tegen hun Overheden, maar weten dat God voor de Kerk zorgt, en van Hem hulp verwachten, gelijk God de Kerk bevrijd heeft van het woeden van Farao, de Chaldaeën, Maxentius en andere tirannen. Derhalve wordt in dit gezegde niet alleen onderricht gegeven over de verschillende ambten, maar ook wordt bedekt aangeduid dat de Kerk van Godswege verdedigd en bevrijd wordt. Deze uitspraak brengt voor de vromen een grote vertroosting mede. En tot zover over de wraak.