• No results found

OVER DE VIJFDE VRAAG

Over het onderscheid van de zonden.

Daar er gezegd is dat in de wedergeborenen zonden overblijven, is het noodzakelijk het onderscheid over te leveren. Want het is zeker, dat degenen die in zonden vervallen tegen het geweten, niet in de genade blijven, en ook het geloof, de gerech-tigheid, de Heilige Geest niet behouden, en het geloof dat is het vertrouwen van de

Goddelijke aanneming kan niet staande blijven met een kwade toeleg tegen het geweten. Want dat zijn geheel tegengestelde bewegingen, en de aanroeping kan niet bestaan met een kwaad geweten, dat God ontvlucht, gelijk gezegd wordt in 1 Joh. 3 (vs. 21): Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vertrouwen op God.

Daarom moet de regel vastgehouden, dat het noodzakelijk is dat er in de verzoenden is de gerechtigheid van het goede geweten, gelijk in 1 Tim. 1 (vs. 5) gezegd wordt: De hoofdsom van het gebod is de liefde uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof. En in hetzelfde hoofdstuk (vs. 18 volg.): Strijd de goede strijd, met geloof en een goed geweten. 2 Cor. 1 (vs. 12): Onze roem is deze, het getuigenis van ons geweten. 1 Petr. 3 (vs. 16): Een goed geweten hebbende.

Dat echter uit de genade uitvallen, en het geloof en de Heilige Geest verliezen, en schuldig worden aan de toorn van God en de eeuwige straffen, die misdrijven toelaten tegen het geweten, dat getuigen vele uitspraken duidelijk. Gal. 5 (vs. 19): De werken van het vlees zijn openbaar, overspel, hoererij, ontuchtigheid, afgoderij; die dergelijke dingen doen zullen het koninkrijk Gods niet bezitten. Hij noemt het werken die openbaar zijn, omdat zij tegen het geweten gedaan worden. 1 Cor. 6 (vs. 9):

Dwaalt niet, geen hoereerders en geen afgodendienaars en geen echtbrekers zullen het koninkrijk Gods bezitten. Waar Paulus bijzonder voor deze predikt, die daar zij tevoren aan dergelijke misdrijven overgegeven waren, nu echter ervan bevrijd waren.

Deze beveelt hij, dat zij een goed geweten behouden, en hij betuigt dat zij verloren zullen gaan, als zij in de vorige misdrijven volharden.

Rom. 8 (vs. 13): Als gij naar het vlees zult leven, zult gij sterven; als gij de werkingen van het vlees door de Geest zult doden, zult gij leven. Hier levert Paulus het verschil over. Er blijven in de wedergeborenen vele inwendige gebreken, namelijk een zekere duisternis en verdorvenheid die met ons geboren wordt. Want hoewel het licht begonnen is en de gehoorzaamheid begonnen, licht toch het geloof nog als een klein vonkje in dikke duisternissen, dat voortdurend worstelt met twijfelingen en daartegen strijdt, en er is niet zulk een grote godsvrucht, niet zulk een groot vertrouwen en liefde, als er behoorde te zijn. Voorts zijn er veelvuldige verkeerde aandoeningen, bewondering en vertrouwen van zichzelf, voorts verschillende bewegingen, vlammen van lusten, onrechtvaardige ontstekingen van toorn en naijver, zoals er geweest zijn in Maria (Mirjam) en in Aäron tegen Mozes. Ten slotte blijven er in de heiligen zeer vele zonden van nalatigheid, zoals ze gewoonlijk genoemd worden, dat is, veronachtzamingen van de plicht en economische, politieke en Kerkelijke dwalingen, die echter in de Godvruchtigen niet geschieden tegen het geweten, die geloof en ijver betonen, zoveel ze maar betonen kunnen. Omdat echter de Heiligen tegen de verkeerde aandoeningen strijden en geloven dat hun wegens de Zoon van God de zwakheid vergeven wordt, blijven zij daarom in de genade en behouden het geloof en de Heilige Geest. Dit bedoelt Paulus, wanneer hij zegt (Rom. 8: 13): Als gij de werkingen van het vlees door de Geest zult doden, zult gij leven.

En het heeft een bijzondere nadruk, wanneer hij zegt: Door de Geest zult gij doden.

Hij roept ons namelijk tot een harde strijd„ hij wil dat wij tegen de verkeerde begeerten strijden, en wel door de Geest, dat is, door ware bewegingen, die door vrees en geloof ontstoken zijn met het Woord van God door de Heilige Geest. Laat de geest zien op het bevel van God en de straffen, bedenken welk een belangrijke zaak de toorn van God is, zien op de voorbeelden van de gevallenen, als van Saul en anderen die niethersteld zijn. Laat hij weten dat uit één val een oneindig aantal zonden en ergernissen volgen. Laat hij anderzijds ook geloven dat gehoorzaamheid God behaagt, en hulp verzoeken en besturing; gelijk geschreven is (Joh. 15: 5): Zonder Mij kunt gij niets doen. Alsook (Matth. 7: 7): Bidt, en u zal gegeven worden; hoeveel te meer zal

uw hemelse Vader de Heilige Geest geven aan degenen die erom bidden. En zoals zo dikwijls gezegd wordt in de Psalmen (119: 117): Help mij, en ik zal gered zijn. Alsook (vs. 124): Doe met Uw knecht naar Uw barmhartigheid, en leer mij Uw gerechtigheden. Alsook (Ps. 51: 12-14): Schep in mij een rein hart, o God, dat is, dat recht denkt over God, gereinigd door het geloof; en een rechte geest, dat is, vernieuw in mijn binnenste een vaste, niet twijfelende.

Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heilige Geest, dat is, die alle werkingen regeert, niet van mij. Hergeef mij de vreugde van Uw heil, en versterk mij met de oorspronkelijke, dat is de bereidvaardige geest die de strijd en de gevaren niet ontvlucht.

Zó strijdt Jozef tegen de verlokkingen van de Meesteres; zó versterkte Jonathan zich, om niet door naijver ontstoken te worden jegens David; zó hield David zich in, dat hij Saul niet doodde; zó hield hij zich staande, om niet gebroken te worden, door wanhopigheid verdreven in ballingschap. Zó leert Paulus in Rom. 6 (vs. 12): Laat de zonde niet heersen in uw sterfelijk lichaam; en het woord schijnt genomen uit Genesis (4: 7): Zijn begeerte zal onder u zijn, en gij zult hem beheersen. Want door het woord beheersen wordt niet een rust en traagheid aangeduid, maar een drijving van de Heilige Geest en een bereidvaardigheid van de wil. Jozef strijdt tegen de verlokkingen ziende op het gebod van God en straffen voorziende, ergernissen en andere in-stortingen, die zouden volgen; hij vraagt ook de Goddelijke bestiering, en voegt er zijn nauwlettendheid bij; hij beveelt zijn ogen, dat ze niet onbezonnen gaan dwalen, hij vermijdt de opwindingen, de gelegenheden, om niet in de strikken van de Duivel te blijven hangen, Deze nauwlettendheid leren de Godvruchtigen verstaan en betonen„

en zij overwegen dat er niet zonder reden gezegd is: Heers Gij, laat de zonde niet regeren. Wanneer de zonde regeert, brengt zij een veelvuldig verderf aan en de toorn van God en de eeuwige dood; daarentegen echter als zij niet regeert, behouden de Godvruchtigen de geschonken gerechtigheid en het geloof. Daarom zegt Paulus (Rom.

8: 13): Als gij door de Geest de werkingen van het vlees zult doden, zult gij leven.

Ik heb gezegd, welke zonden er overblijven in de wedergeborenen, namelijk enig inwendig bederf, dat zij zelf bestrijden; maar wanneer er zonden tegen het geweten toegelaten worden, wordt de Heilige Geest losgelaten en verstoord, en wordt de ge-nade verloren, en wordt het geloof, dat is het vertrouwen op de barmhartigheid uitgedreven. Dat wil Paulus, wanneer hij zegt (Rom. 8:13): Als gij naar het vlees zult leven, zult gij sterven, dat is, als gij gehoorzaamt aan de verkeerde begeerten, zult u schuldig staan aan de toorn van God en de eeuwige dood. Op dezelfde plaats (vs. 14) zegt hij: Die geleid worden door de Heilige Geest, die zijn kinderen van God, maar die tegen het geweten ingaan, vergieten en verstoren de Heilige Geest, houden dus op kinderen van God te zijn, Gelijk ook de boven aangehaalde uitspraken getuigen 1 Cor.

6 (vs. 9): Dwaalt niet, hoereerders, enz. En Johannes (1e Br. 3: 8) zegt: Die de zonde doet, is uit de Duivel, dat is, hij is reeds een krijgsgevangene van de Duivel, schuldig aan de toorn van God en de eeuwige straf, en hij wordt door de Duivel aangedreven tot velerlei zonden, Deze zeer ernstige bedreigingen sporen ons aan de verkeerde aandriften te beteugelen, om niet van de geschonken genade te vervallen. En het is niet nodig hier uiteenzettingen bij te brengen over de voorbestemming, maar laten wij oordelen over de wil van God uit het duidelijke Woord van God.