• No results found

Laten allen steeds deze uitspraak van Paulus voor ogen houden: Die Hij uitgekozen heeft, die heeft Hij geroepen. Laten wij zo dikwijls als wij over de kerk denken, zien op de vergadering van de geroepenen, die de zichtbare kerk is, en niet dromen dat er elders enige uitverkorenen zijn, dan juist in deze zichtbare vergadering. Want God wil niet anders aangeroepen, en ook niet anders gekend worden, dan zoals Hij Zich geopenbaard heeft. En Hij heeft Zich niet elders geopenbaard, dan in de zichtbare kerk, waarin alleen de stem van het Evangelie klinkt. En laten wij ook niet een andere kerk verzinnen, die onzichtbaar en stom is, van mensen die toch in dit leven leven, maar laten de ogen en de geest de vergadering van de geroepenen, dat is van hen die het Evangelie van God belijden aanzien, en laten wij weten dat onder de mensen de stem van het Evangelie publiek behoort te klinken, gelijk geschreven is: Naar de gehele aarde is hun geklank uitgegaan. Laten wij weten dat er een openbare bediening van het Evangelie en openbare vergaderingen behoren te zijn, gelijk in Ef. 4 gezegd wordt, en laten wij ons bij deze vergadering aansluiten. Laten wij burgers en leden zijn van deze zichtbare vergadering, zoals Ps. 26 (vs. 8) voorschrijft: Ik heb de heer-lijkheid van Uw woonplaats lief. En Ps. 84 (vs. 2): Hoe lieflijk zijn Uw tenten, Heere.

Deze en dergelijke plaatsen worden niet van een Platonische idee, maar van de zichtbare kerk gezegd, waarin de stem van het Evangelie klinkt en waarin de bediening van het Evangelie gezien wordt, waardoor God Zich geopenbaard heeft en waardoor Hij krachtig werkt.

En laten wij de dwaalgeesten niet prijzen, die rondzwerven en zich bij geen kerk voegen, omdat zij nergens zulk een idee vinden, waarin niets te wensen overblijft in zeden of tucht (disciplina); maar laten wij de kerk zoeken, waarin de artikelen van het geloof recht onderwezen worden en de afgoden niet beschermd worden, en laten wij ons daar bijvoegen; laten wij deze, wanneer zij onderwijst, horen en liefhebben, en onze aanroeping en belijdenis voegen bij haar gebeden en belijdenis.

Zó waren Cyrus en andere Godvruchtigen onder de heidenen, hoewel zij niet in Jeruzalem waren, toch door publieke belijdenis in de samenkomst van de geroepenen, hoorden de stem en de bediening van het Evangelie, waren zichtbare burgers en leden van de zichtbare kerk, verbonden hun aanroeping en belijdenis met de Profeten en de gehele vergadering van de vromen, die te Jeruzalem was, waar de voornaamste zetel van de bediening was.

Deze dingen moeten dikwijls en veel overdacht worden, opdat wij leren, wat de kerk van God is en waar zij is, hoe God erkend moet worden, en wij ons waarlijk bij de kerk voegen en haar leren in stand te houden, opdat er geen verstrooiingen plaats vinden. Want waar geen samenkomsten zijn, zwijgt de stem van het Evangelie, gelijk Mohammedaanse tirannen op vele plaatsen alle kerken verwoest hebben en niet toestaan dat er samenkomsten gehouden worden, zelfs niet van de hunnen. Laten wij begrijpen dat zulke duivelse woestijnen en verstrooiingen een onnoemelijk en het grootste kwaad zijn. Laten wij daarom God ook bidden, dat Hij Zijn vergaderingen bewaart, en laten wij zelf al die bedieningen in stand houden.

Laat dit echter de definitie zijn: De zichtbare kerk is de vergadering van hen die het Evangelie van Christus omhelzen en de sacramenten recht gebruiken, waarin God door de bediening van het Evangelie krachtig werkzaam is en velen tot het eeuwige leven herbaart, in welke vergadering toch vele niet wedergeborenen zijn, maar die de ware leer toestemmen. Zoals in de tijd van Maria de kerk waren Zacharia, Simeon,

Jozef, Elisabeth, Maria, de herders en vele andere dergelijke, die aangaande de ware leer overeenstemden, en luisterden niet naar de Sadduceeën of andere ongodvruchtige Priesters, maar naar Zacharias, Simeon, Hanna, Elisabeth, Maria en dergelijke. Want God bewaart enige overblijfsels die van Hem zijn onder de bedienaren en herstelt nu en dan de bediening; en onder deze hoorders van Zacharia en Elisabeth waren sommigen niet wedergeboren, die misdaden bedreven tegen het geweten; die toch, omdat zij aangaande de ware leer samenstemden, burgers en leden waren van de kerk in dit leven.

Intussen echter waren de Priesters, Farizeeën en Sadduceeën, die streden tegen het Woord van God, hoewel zij het bestuur in handen hadden, toch geen leden van de kerk, volgens dat zeggen (Gal. 1: 9): Als iemand een ander Evangelie onderwijst, die zij een vervloeking enz. Zo waren in de tijd van Elia de kerk: Elia, Elisa en die naar hen luisterden, en de kerk was niet zonder bediening. Want de Profeten zelf waren bedienaars van het Evangelie, en er waren enige godvrezende priesters met hen verbonden, want er is een tamelijk aantal heiligen geweest, gelijk de tekst zegt (2 Kon.

19: 18): Ik heb Mij zeven duizend overgelaten enz. Met dezen waren enigen vermengd, wier zeden te bestraffen waren, die toch, omdat zij het met de ware leer eens waren, leden van de kerk waren in de uitwendige gemeenschap en de uitoefening van de bediening. Intussen echter waren de priesters van Baäl en dergelijke, die goddeloze vereringen verdedigden, geen leden van de kerk. Deze historische voor-beelden zijn daarom geschreven, om het onderscheid te leren tussen de ware en de valse kerk.

Maar omdat in deze omschrijving de woorden vermeld zijn, "in welke vergadering God door de bediening van het Evangelie krachtig werkt", moeten er twee belangrijke gedeelten niet weggelaten worden, zo dikwijls er een definitie van de kerk wordt opgesteld. Want er moet geen kerk verzonnen worden zonder enige kennis van de belofte aangaande Christus en zonder ambtsbediening; de kerk is niet in die vergadering, waar geen kennis is van de belofte aangaande Christus en ook niet de stem en de bediening van het Evangelie; daarom zijn Aristides, Cicero en dergelijke geen leden van de kerk, ook al hebben zij uitnemende burgerlijke deugden, die God geeft ter wille van de regeringen, zo lang als Hij wil dat het mensengeslacht in dit leven blijft.

Dat het echter noodzakelijk is dat er kennis van Christus is in de kerk van God, getuigen deze uitspraken. Joh. 3 (vs. 18): Wie niet gelooft, is al veroordeeld. Wie niet gelooft in de Zoon, zal het leven niet zien, en de toorn van God blijft op hem. Joh. 17 (vs. 17): Heilig hen in Uw Woord, Uw Woord is de waarheid. 1 Cor. 1 (vs. 21): Daar de wereld door de wijsheid God niet gekend had in de wijsheid, heeft het God behaagd door een dwaze prediking die geloven zalig te maken. Rom. 10 (vs. 14): Hoe zullen zij aanroepen als zij niet geloven? Hoe zullen zij geloven als zij niet gehoord hebben? Ef. 4 (vs. 11): Christus Die aan de rechterhand van God zit geeft sommigen toch tot Profeten, anderen tot Apostelen, anderen tot Herders, anderen tot Leraars, en zegt uitdrukkelijk, dat de bediening van het Evangelie bewaard wordt, opdat wij niet meegevoerd worden door verschillende winden van leer. Op die wijze zijn de heidenen, daar zij naar het Woord van God niet hoorden, in afschrikwekkende dwaasheden vervallen, en hebben spoedig daarna andere goden verzonnen en vele monsters en vele wonderbaarlijke godsdienstgebruiken (cultus). Hetzelfde overkomt de ketters, de Manichaeën, Anabaptisten, enz. die het Woord van God verlaten.

Laten wij dus weten dat de kerk van God is een vergadering die gebonden is aan het Woord of de bediening van het Evangelie; en dat er buiten deze vergadering, waar geen stem van het Evangelie is, geen aanroeping van Christus, in het geheel geen

erf-genamen van het eeuwige leven zijn, gelijk geschreven is (Hand. 4: 12): Er is geen andere Naam, waardoor men zalig moet worden enz. Daarom zegt ook Jesaja in hfdst.

8 (vs. 16): Verzegel de Wet in mijn leerlingen, dat is, ik zie weliswaar dat er grote duisternissen zullen volgen, maar ik bid U o God, dat U de hoorders van de Profeten bewaart en uw leer in hen bevestigt door de Profeten overgeleverd, opdat het Woord of het ware verstand van het Woord niet worde uitgeblust. Er blijven enige over-blijfsels van de kerk, en die zijn deze vergadering die Uw Woord onvervalst bewaart, dat zij van de Profeten ontvangen hebben. Daarom voegt hij daar bij (vs. 20): Tot de Wet en tot de getuigenis; wie niet gesproken zal hebben naar dit Woord, zal geen morgenlicht hebben. Want de wil van God wordt niet anders verstaan, dan door het Woord dat Hij overlevert, en God wil zó gekend en aangeroepen worden, als Hij Zichzelf geopenbaard heeft. Voorts is er ook dit bijgevoegd, dat God waarlijk door deze bediening, dat is door het Woord van het Evangelie dat gehoord, gelezen, overdacht is, krachtig werkt, de geesten (mentes) beweegt door de Heilige Geest, wil dat wij het toestemmen; degenen die toestemmen helpt en in hen het eeuwige leven begint. Zó is er geschreven in Rom. 1 (vs. 16): Het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid voor ieder die gelooft. En 2 Cor. 3 (vs. 6): Het Nieuwe Testament is de bediening van de Geest. Deze dingen bevatten een heilzame leer en vertroosting, wanneer wij namelijk weten dat juist op deze wijze door het Woord de belofte van het eeuwige leven verwerkelijkt wordt.

En men moet niet verzinnen dat in Socrates, Plato, Xenophon, Cicero en dergelijke het geloof is, omdat er in deze enige kennis van de Wet is over God. Want dit is nog niet de kennis aangaande Christus. De kerk echter is eenvoudigweg en geheel en al gebonden aan de belofte van Christus. De Naam van Christus behoort boven allen aangeroepen te worden, en in allen die voor het onderwijs vatbaar zijn, behoort de kennis te zijn, de aanroeping en de belijdenis van de Zoon van God. En zodanig is de kerk van het begin af geweest, van Adam af na het uitgaan van de belofte, een vergadering nu eens groter, dan weer kleiner, die door het vertrouwen op de beloofde Heere vergeving van zonden ontvangen heeft en God waarlijk heeft aangeroepen.

Maar nadat dit vastgesteld is, dat in de kerk behoort te zijn het Woord van het Evangelie en de bediening, ontstaan er vervolgens vragen over de personen. Of de kerk gebonden is aan de Bisschoppen en hun samenkomst (collegium) van wie gezegd wordt dat zij de bediening houden. Alsook: of zij gebonden is aan de gewone opeenvolging van Bisschoppen en vergaderingen?

Ik antwoord

De kerk is aan het Evangelie van God Zelf gebonden en om dit te doen klinken in de bediening, verwekt God herhaaldelijk enigen die het recht onderwijzen, gelijk in Ef. 4 (vs. 11) gezegd wordt, ook al hebben onder deze sommige meer, andere minder licht.

Maar wanneer bedienaren of Bisschoppen of vergaderingen andere dingen onderwijzen die strijdig zijn met het Evangelie en de leer van de Apostelen, is het noodzakelijk de regel van Paulus te volgen (Gal. 1: 9): Als iemand een ander Evangelie leert, hij zij een vervloeking. Uit deze regel kan geoordeeld worden, dat de kerk niet gebonden is aan zekere titels of de gewone opeenvolging. Want wanneer deze dwalen, die de gewone macht in handen hebben, moet men naar hen niet luisteren.

Deze uitspraak is waar, maar is voor regeringspersonen onaangenaam, die zien dat daaruit afscheidingen ontstaan; daarom vervormen zij, ziende op de menselijke rijken en staten, met een zekere nabootsing de kerk in een Rijk. Zoals het Frankische Rijk is

de menigte die aan de Frankische Koning onderworpen is, onderscheiden door Wetten en gerechtsplaatsen van de andere volken, bevestigd door linies, gebonden aan de gewone opvolging van de koningen, en in de gerechtshoven noodzakelijkerwijs gehoorzamend aan de wetten en de uitlegging van de koning, wiens uitlegging wegens het gezag geldig is. Zó stellen velen het voor, dat de kerk een massa is, die aan de Romeinse Opperpriester alleen onderworpen is, onderscheiden van de andere volken door ceremoniën, die de Priesters hebben ingesteld, gebonden aan de gewone opvolging van Bisschoppen en aan de uitlegging van de Schrift, die de Priesters of de Synoden overgeven. Want omdat er dikwijls onenigheden voorvallen over de Schrift, zeggen zij dat er een andere vaste regel moet zijn, namelijk de stem van de bestuurder, gelijk in een Rijk de stem van de Koning gezag heeft om de Wet uit te leggen. Deze dingen worden met zeer veel bijval gezegd bij de machtigen. Want de menselijke rede houdt van een dergelijke schildering van de kerk, die overeenkomt met de burgerlijke meningen, en de machtigen begrijpen dat door deze opinie hun gezag vermeerderd wordt, en zij menen dat deze vorm voor de vrede het meest geschikt is.

Laten de Godvruchtigen echter weten, dat er in deze nabootsing of liever verkeerde naijver (kakozèlia) veel dwalingen zijn. Men moet toegeven, dat de kerk een zichtbare vergadering (coetus) is; maar dat het toch niet een priesterrijk is maar een vergadering, gelijk aan een schoolgemeenschap. Want God wil dat de kerk niet geheel verborgen is in schuilhoeken of onbekend, maar Hij wil dat er naar haar geluisterd wordt, Hij wil dat Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus erkend wordt, Hij wil altijd door zeker deel van het mensengeslacht aangeroepen worden, Hij wil uit het mensengeslacht een erfenis voor de Zoon uitkiezen; daarom is er geschreven (Ps. 18: 5): Hun geluid is over de gehele wereld uitgegaan. En Christus zegt Zelf in Ps. 2 (vs. 7): Ik zal prediken over het voorschrift. Derhalve zal de stem van het Evangelie en van de bediening blijven, en de kerk van God zal zekere zichtbare groep zijn, maar als een schoolgemeenschap. Er is orde, er is onderscheid tussen hen die onderwijzen en die horen, en er zijn rangen. Sommigen zijn Apostelen, anderen zijn Herders, anderen Leraars; en terecht wordt van de zichtbare samenkomst verstaan wat geschreven is (Matth. 18: 18): Zeg het de kerk (Ecclesia). Maar eerst moeten wij zien, wie de leden zijn van deze zichtbare kerk. Want degenen die de duidelijke waarheid van het Evangelie veroordelen en strengheid oefenen om duidelijke dwalingen staande te houden zijn geen leden van deze vergadering, waarover geschreven is: Zeg het de kerk.

Vervolgens moeten wij ook dit niet aannemen, dat men aan het grootste deel van de stemmen de voorkeur moet geven; omdat, ook al zijn er velen die recht gevoelen, die het licht van het Evangelie vasthouden, toch zijn er meestal velen die òf openlijk in tegenspraak zijn òf zwak en weifelend, gelijk de Apostelen zelf lang de droom vasthielden over een werelds rijk. Wie zal er dus rechter zijn, wanneer er onenigheid ontstaat over de zin van de Schrift, daar er dan een stem nodig is die het geschil beslecht?

Ik antwoord: Het Woord van God zelf is de rechter, en daarbij komt de belijdenis van de ware kerk. Want altijd volgen enige Godvrezenden het Woord als een rechter, en door de belijdenis van de sterkeren worden de zwakken geholpen, gelijk Christus zegt (Luc. 22: 32): En als gij bekeerd zijt, versterk uw broeders. Op deze wijze worden de geschillen over de leer beslecht. En wanneer het grootste deel aan deze ware rechter en deze ware belijdenis geen gehoor geeft, hetgeen dikwijls voorkomt gelijk ook de oude voorbeelden aantonen, beslecht de God van de kerk als Rechter eindelijk het geschil door de lasteraars te vernietigen, gelijk, toen het grootste deel van de Joden Jeremia tegenspraken later de Apostelen, eindelijk de lasteraars vernietigd zijn.