• No results found

OVER HET WOORD GENADE

Ook de Filosofen zien dat een uitnemende deugd niet bestaat zonder Goddelijke beweging, gelijk de onverschrokkenheid in Alexander een Goddelijke aandrijving was.

Deze voorstelling volgende hebben de Monniken de genade alleen maar verstaan als nieuwe krachten door de Heilige Geest opgewekt. En wanneer er gezegd wordt dat de vergeving ontvangen wordt door genade, hebben zij het zó uitgelegd: Dat die ontvangen wordt wegens die deugden. Deze verklaring is geheel in strijd met Paulus.

Evenzo hebben zij over het geloof of vertrouwen in Christus of het vertrouwen van de genadige toerekening niets gezegd. Daarom is hun bedenksel voor een groot deel filosofisch en het verduistert de weldaad van Christus, en de leer van de genadige toerekening. Het is dus van het grootste belang, dat het woord genade eigenlijk, waarlijk en recht verstaan wordt.

In Rom. 5 zijn er twee benamingen: Genade en gave door genade. Genade is echter vergeving van zonden om niet of barmhartigheid of genadige aanneming. Voorts betekent de gave door de genade het schenken van de Heilige Geest en van het eeuwige leven, dat is een nieuwe en eeuwige gerechtigheid en leven, dat hier begint en later volmaakt wordt. Zo wordt ook in Joh. 1 (vs. 17) gezegd: de Wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.

Hier wordt de genade ook genoemd de genadige (gratuita) vergeving van zonden, of de aanneming wegens de Middelaar, Voorts, de waarheid is het ware licht, dat is, de ware kennis van God, de ware en eeuwige gerechtigheid en het leven, dat hier begint, maar later volmaakt wordt. Want er wordt gesproken over de gehele weldaad van Christus, alsof hij zegt: Gij hebt de Wet wel gehoord, maar deze neemt de zonde niet weg, neemt de blindheid in de geesten niet weg, dat is, de twijfelingen over God en het gemor tegen God die oordeelt. Alsook, zij brengt de ware en eeuwige gerechtigheid niet aan, maar slechts een uitwendige tucht die met ons sterft, die niet is een eeuwige of duurzame en voortdurende gerechtigheid.

Maar door de Messias worden deze onmetelijke geschenken gegeven. Allereerst genade, dat is, vergeving van zonden om niet en toerekening van gerechtigheid.

Vervolgens ook waarheid, dat is het ware licht, het kennen van God, en de ware en eeuwige gerechtigheid en het leven. Hoewel dus het woord genade de vergeving van

zonden om niet betekent of de barmhartigheid, geven wij toch ook toe dat daar bij komt de schenking van de Heilige Geest, en met luide stem veroordelen wij de dwaling van Pelagius, die het onderscheid van de Filosofie en het Evangelie geheel opheft, en verzonnen heeft, zoals in de Filosofie, dat de mensen ook zonder de Heilige Geest aan de Wet van God kunnen voldoen, en dat die tucht de gerechtigheid van het Evangelie is, en dat de schenking van de Heilige Geest, niet nodig is. Deze afwijkingen veroordelen wij, omdat zéker het nieuwe en eeuwige leven hier behoort te beginnen, hetgeen niet geschiedt zonder de Heilige Geest, gelijk de hemelse stem in het Evangelie en de Profeten overal luide. uitroept. Laat dit dus de definitie van genade zijn: Genade is de vergeving van de zonden, of barmhartigheid wegens Christus beloofd, of genadige aanneming, die van de schenking van de Heilige Geest noodzakelijk vergezeld gaat. En het is niet moeilijk over het woord te oordelen voor hen die met de Hebreeuwse spreekwijze bekend zijn. Want het Hebreeuwse woord betekent dikwijls gunst, soms ook geschenk. Nu zal ik er getuigenissen bijvoegen, die getuigen dat genade in deze kwestie voornamelijk aanduidt de barmhartigheid om niet of de genadige verzoening.

Rom. 4 (vs. 4): Degene die werkt wordt het loon niet toegerekend naar genade. Hier betekent genade blijkbaar genadige welwillendheid of toerekening. Want er is een tegenstelling: Voor de werken is loon verschuldigd; maar voor die gelooft, ook al brengt hij geen verdiensten aan, geschiedt toch een toerekening van gerechtigheid om niet.

Op dezelfde wijze wordt daarna gesproken: Daarom is het uit geloof volgens genade, opdat de belofte vast zij, dat is, opdat de verzoening zéker zij. Het hangt niet af van de voorwaarde van onze waardigheid, maar het is om niet. Want als u oordeelt dat u zó vergeving hebt, als u waardig en rein bent, volgt er een eindeloze twijfeling en wanhopigheid.

Rom. 6 (vs. 14): Gij zijt niet onder de Wet, maar onder de genade. Hier handelt Paulus juist hierover, dat wij Gode aangenaam zijn wegens de Zoon, niet wegens onze waardigheid, daar er toch in de wedergeborenen nog een zeer grote zwakheid en zonde overblijft. Genade betekent dus de genadige barmhartigheid, beloofd wegens de Zoon.

Rom. 5 (vs. 20): Waar de zonde overvloedig geweest is, is de genade nog meer overvloedig geweest, dat is, ofschoon de zonde veroordeeld is door de vreselijke toorn van God, die geen enkel schepsel genoeg verstaan kan, gaat de genade er toch boven uit, dat is, de barmhartigheid wegens Christus beloofd, is groter, waardoor ons de vergeving en de verzoening toevalt; en hij wil dat wij de genade, dat is de beloofde barmhartigheid vertrouwen. Daarom moet niet onze deugd of gehoorzaamheid ver-staan worden, waarop men zeker niet moet vertrouwen.

Zo wordt ook in Hebr. 4 (vs. 16) gezegd: Laten wij toegaan tot de troon van de genade, om barmhartigheid en genade en de nodige hulp te vinden. De troon van de genade betekent de Middelaar zelf, alsof hij zei: De Troon die de toorn van de Vader verzoent.

Daar toch de Hebreeuwse spreekwijze de geletterden bekend is, is er geen langer uiteenzetting nodig, maar dit moet nauwlettend overwogen worden, dat het exclusieve woordje gratis, dikwijls door Paulus herhaald, in de definitie van genade vervat is. Dit betekent toch uitsluitend, dat de verzoening gegeven wordt wegens de Zoon van God Die de Middelaar is, niet wegens onze waardigheid, niet wegens onze verdiensten, niet wegens onze deugden of daden. En toch sluit dit woordje de deugden zelf niet uit, maar het sluit de voorwaarde van waardigheid of verdienste uit, en brengt de oorzaak van de verzoening op de Zoon van God alleen. Bij de bekering van Petrus is het

noodzakelijk dat er berouw aanwezig is en geloof, waardoor hij vaststelt dat hem vergeven wordt, en het is noodzakelijk dat er andere deugden volgen, en toch is het een ware stelling en die noodzakelijk staande gehouden moet worden, dat de zonde om niet vergeven wordt, omdat ze niet wegens de deugden van Petrus, maar wegens de Zoon van God vergeven wordt.

En omdat het van veel belang is dit uitsluitende woordje recht te verstaan, zal ik vier redenen uiteenzetten, waarom het noodzakelijk is dat vast te houden en te verdedigen.

De eerste is, opdat de verschuldigde eer aan Christus wordt toegebracht. De tweede, dat het geweten een zékere en vaste vertroosting behoudt, en de verderfelijke dwaling uitgedreven wordt van hen die bevelen te twijfelen. De derde dat de ware aanroeping kan worden gedaan. De vierde, opdat het onderscheid ingezien wordt tussen de Wet en het Evangelie.

Deze redenen heb ik kort opgesomd, opdat ze altijd in het oog gehouden worden. Ze moeten echter nauwlettend ieder apart overwogen worden.

De eerste is deze, dat de verschuldigde eer aan Christus toegebracht wordt. Want die de oorzaak van de vergeving overbrengen op de werken van de mensen, zondigen dubbel; zij verkleinen de toorn van God en de zonde, en vervolgens onttrekken zij aan de Zoon van God de verschuldigde eer. Want de menselijke blindheid en zorgeloos-heid verstaat niet de hevigzorgeloos-heid van de toorn van God tegen de zonde. Daarom verzint zij dat die gestild wordt door menselijke tucht, en zij omhelst Christus als de Leraar van deze wetenschap of de Wetgever, niet als het slachtoffer voor de zonde, terwijl Johannes luide uitroept (Joh. 1: 29): Dit is het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. En Jesaja (53: 10): Omdat Hij Zijn ziel stelt voor de zonde, zal Hij een langlevend zaad zien.

De tweede reden is, opdat het geweten een zékere en vaste vertroosting heeft. Dit scherpt ook Paulus in Rom. 4 (vs. 16). Daarom is het uit het geloof om niet, opdat de belofte vast zij. Deze uitspraak zal meer doorzichtig zijn voor wie de ware worsteling van een verschrikt gemoed aanziet. Wij weten uit de Wet en de natuurlijke rede, dat God goed en barmhartig is, maar jegens hen, die niet schuldig zijn. Het gemoed vraagt dus niet in een ware verschrikking, of God barmhartig is, maar dit is de moeilijkheid van de worsteling, of Hij U, bevlekt met zonden en strafschuldig, wil vergeven, en tegen welke prijs. Hier is het noodzakelijk deze stem van het Evangelie te horen over het uitsluitsel2, en over de Middelaar, dat God u waarlijk wil aannemen om niet (gratis), dat is, niet om uw waardigheid of verdiensten, maar wegens de Zoon van God, en dat dit geloofd moet worden. Als dit uitsluitsel veronachtzaamd wordt, wordt de twijfeling versterkt, namelijk, als u meent dat de zonden niet vergeven worden, tenzij wanneer u een verbrijzeling of liefde zult hebben die waardig genoeg is; de twijfel zal blijven, die de éne maal verachting van God, de andere maal haat en wanhopigheid voortbrengt. Deze dingen kunnen gemakkelijk beoordeeld worden door de Godvruchtigen. Want ofschoon in de gemoederen van de mensen de twijfel aanwezig is, moet men juist om deze reden weten, dat opdat wij niet zouden twijfelen aangaande de verzoening, de Zoon van God uit de boezem van de eeuwige Vader de duidelijke en zékere belofte van de verzoening aangebracht heeft die te stellen is tegen het oordeel van de rede, gelijk bij Johannes gezegd wordt: De Zoon die aan de boezem van de Vader is, heeft het ons zelf verteld. Tegen de twijfel moet dus gestreden worden, en het geloof moet opgericht worden, dat God u waarlijk wegens de Zoon wil

2 Lat.: exclusiva, het uitsluitende woord: gratis; en sola fide, d.i. om niet; en door het geloof alléén.

ontvangen en verhoren. En de ongodvruchtige dwaling van de tegenstanders moet uitgedreven worden, die onbekend met het Evangelie en alleen maar het oordeel van de menselijke rede volgende, bevelen te twijfelen en daarbij verzinnen dat het twijfelen geen zonde is. Het is noodzakelijk dat deze verderfelijke dwaling berispt wordt, omdat het zéker zonde is, de belofte niet aan te nemen. Evenzo, aan God die belooft niet de lof van waarachtigheid toebrengen, gelijk in 1 Joh. 5 (vs. 10) gezegd wordt: Wie God niet gelooft, maakt Hem tot een leugenaar. En het is de hoogste godslastering de stem te verachten, die van de hemel geklonken heeft (Marc. 9: 6):

Hoort Hem.

De derde reden aangaande de aanroeping ontstaat uit de vorige, en men moet het onderscheid vasthouden tussen de heidense aanroeping en de Christelijke. De heidenen roepen aan, maar betwijfelende of God naar hen omziet en hen ontvangt en hun gebeden, gelijk in de gedichten deze klachten veelvuldig zijn, dat de rampspoedigen door God niet aangezien, niet verhoord worden. En in een ware smart, wanneer de geest de vertoornde God ontvlucht, gelijk Saul, roept hij zeker niet aan.

Daarentegen leert het Evangelie zulk een aanroeping, waarin het geloof uitblinkt.

Want hoewel uw onwaardigheid u belemmert, zo dikwijls als u de aanroeping gaat beginnen, ziet toch het geloof op de Zoon van God de Middelaar. en het stelt vast dat u en uw gebeden aangenomen worden wegens die Hogepriester, gelijk geschreven staat (Joh. 16: 23): Al wat gij de Vader zult bidden in Mijn Naam, zal Hij u geven.

Alsook (Ef. 2: 18): Door Deze hebben wij de toegang tot God. Zulk een aanroeping is eigen aan de ware Kerk, geheel onbekend aan hen, die de leer over de vergeving om niet niet kennen of over dit uitsluitsel, waarover Paulus handelt, wanneer hij het woordje gratis herhaalt. Zó roept ook Daniël aan in hfdst. 9 (vs. 18): Niet in onze gerechtigheid pleiten wij, maar in Uw grote barmhartigheid wegens de Heere. Niets anders willen wij of leren wij over het uitsluitsel, dan wat Daniël hier zegt. En er zijn veel voorbeelden in de Psalmen, die de Godvruchtigen zó zoet worden, als de genadige verzoening verstaan wordt: Omdat er bij de Heere barmhartigheid is. Als u er bij voegt, jegens de waardigen, die genoeg verdienste hebben, zal het de stem van de Wet zijn die schrik inboezemt. Maar als u het verstaat volgens het Evangelie, gelijk Paulus leert en de Psalm van gevoelen is: De barmhartigheid die ons zéker aanneemt wegens de Middelaar om niet. Deze stem brengt vertroosting aan, en roept de vluchtende ziel terug tot God, en spoort aan tot de ware aanroeping.

De vierde reden is, dat het onderscheid in het oog gehouden wordt tussen de Wet en het Evangelie. Want hoewel de Wet beloften heeft, belooft zij toch niet gratis de vergeving van zonden of de verzoening of de toerekening van gerechtigheid, maar verklaart alleen hem rechtvaardig, die een volkomen gehoorzaamheid betoont, en zonder zonde is, gelijk deze uitspraken aantonen (Deut. 27: 26): Vervloekt die niet gebleven is in alle dingen die geschreven zijn in de Wet. Evenzo (Levit. 18: 5): Die deze dingen gedaan heeft, zal daarin leven. Maar het Evangelie toont ons de Zoon van God, de Middelaar, en roept luide uit, dat ons wegens Deze, om niet de verzoening geschonken wordt. Het woordje gratis maakt dus een belangrijk verschil tussen de Wet en het Evangelie, en wanneer dat weggelaten wordt is het niet mogelijk dat er geen grote verduistering van het Evangelie komt. Want dan komt dadelijk de mening aansluipen, dat de vergeving geschonken wordt wegens onze werken, en wanneer die dwaling toegelaten wordt, wordt de leer van het geloof, van de ware verering van Christus en van de vaste vertroosting van de gewetens in vergetelheid gebracht.

Ik heb uiteengezet, hoe belangrijk het is het uitsluitsel vast te houden, maar men moet ook toezien, dat het recht verstaan wordt. Want wanneer Paulus zegt, gratis door het geloof wegens Christus verkrijgen wij de vergeving, wil hij niet dit, dat er geen verbrijzeling bestaat bij hen, die bekeerd worden, of dat de overige deugden niet volgen; ja hij wil dat deze aanwezig zijn, maar hij sluit de voorwaarde uit van onze verdienste of waardigheid; hij ontkent dat de verbrijzeling en onze deugden de oor-zaken zijn van de verzoening, en betuigt dat de oorzaak is de verdienste van Christus de Middelaar. En de zin is, dat door het geloof wegens de Zoon van God de verzoening om niet ontvangen wordt, niet wegens onze waardigheid. Deze dingen zijn duidelijk, waar, zonder enige sofisterij, en bevatten niets ingewikkelds, niets dat verward is.

En de onzen willen niets anders, wanneer zij zeggen: Alleen door het geloof worden wij gerechtvaardigd, dan wat ik reeds gezegd heb: om niet door het geloof wegens Christus verkrijgen wij de vergeving van zonden, niet wegens onze waardigheid. En het woordje alleen sluit de verbrijzeling of de andere deugden niet uit, zodat ze niet aanwezig zijn, maar ontkent dat die de oorzaken zijn van de verzoening, en brengt de oorzaak op Christus alleen over. En deze uitspraken moeten in onderling verband (correlative) verstaan worden: Door het geloof, dat is, het vertrouwen op Christus zijn wij rechtvaardig, gratis, dat is, niet wegens onze waardigheid. En dit moet geloofd worden, om de weldaad van Christus te omhelzen en in de barmhartigheid wegens Christus beloofd, te rusten.

Nu zal ik getuigenissen uit Paulus toevoegen, die aantonen dat dit waarlijk de leer van het Evangelie is, die ik besproken heb over de rechtvaardiging, dat men namelijk moet vaststellen, dat wij wegens de Zoon van God om niet door het geloof vergeving van zonden verkrijgen en rechtvaardig gerekend worden, dat is, door God aangenomen tot eeuwig leven. Het is toch nuttig deze getuigenissen in het oog te vatten, niet alleen om de tegenstanders te weerleggen, maar veel meer om ons zelf te bevestigen, en om het geloof op te wekken bij alle aanroeping. Want deze verering, dit werk eist God voornamelijk. Deze godsdienst brengt ware eer toe aan de Zoon van God, wanneer wij namelijk wegens dit slachtoffer en deze Verzoener God aanroepen, en geloven dat door deze Hogepriester onze gebeden aan de eeuwige Vader worden overgebracht.

Vervolgens stelt Paulus in het 4e hoofdstuk een bevestiging van deze stelling, en verzamelt getuigenissen en argumenten. Het eerste getuigenis is genomen uit Genesis.

Want om aan te tonen dat dit de voortdurende leer van de Kerk is, haalt hij de eerste prediking aan van de wijze van rechtvaardiging, die in Mozes staat.

Hij voert ook die man aan, die voorgesteld wordt, opdat van hem de anderen de beloften leren en het ware dienen van God (vs. 3): Abraham heeft God geloofd, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.

Maar hier moeten, voor dat ik er de overige argumenten van Paulus bijvoeg, enige lasteringen weerlegd worden van hen. die de uitspraken van Paulus trachten te verijdelen, Want er zijn vele profane mensen, die Paulus lasterlijk berispen, en luid roepen, dat hij de uitspraken van een ander voor zijn zaak hetzij door onkunde, hetzij sofistisch verdraait, en om die reden hebben zij geen hoge dunk van de geschriften en het gezag van Paulus. Maar deze ongodvruchtige oordeelvellingen ontstaan uit hun eigen onkunde. Daar zij de oefeningen van het geloof in ware verschrikkingen niet verstaan, is het niet te verwonderen, dat die mensen niet zien, op welke wijze de uitspraken overeenkomen, die hier aangehaald worden. En de mensen plegen hetzij te haten hetzij hoogmoedig te verachten, wat zij niet begrijpen. Maar de Godvrezenden weten dat de stem van de Apostel als de stem van God die van de hemel klinkt aangehoord moet worden; zij weten dat Paulus niet speelt met toverkunsten en ook

niet door dwaling onware dingen zegt, maar zijn zaak verstaat en recht uitlegt; zij weten eveneens dat de leer van Paulus overeenkomt met de geschriften van de Profeten. Laten wij leerlingen zijn van de Apostelen, laten wij niet hun smaders zijn.

Verder verzinnen de tegenstanders, om de uitspraken over het geloof te verijdelen er een uitlegging bij, en zeggen dat het een deel voor het geheel (synecdoche) is, namelijk het gevormde geloof (fides formata), gelijk zij het noemen, dat is, met bij-voeging van de overige deugden, die met de belijdenis overeenkomen. En zó verstaan zij dat geloof is de kennis van de geschiedenis, en in werkelijkheid zijn zij van gevoelen dat de mens niet rechtvaardig is door het geloof, maar door de overige deugden. Maar dat deze synecdoche strijdt tegen Paulus zelf, kan duidelijk aangetoond worden. Want Paulus herhaalt daarom zo dikwijls het woordje gratis, om

Verder verzinnen de tegenstanders, om de uitspraken over het geloof te verijdelen er een uitlegging bij, en zeggen dat het een deel voor het geheel (synecdoche) is, namelijk het gevormde geloof (fides formata), gelijk zij het noemen, dat is, met bij-voeging van de overige deugden, die met de belijdenis overeenkomen. En zó verstaan zij dat geloof is de kennis van de geschiedenis, en in werkelijkheid zijn zij van gevoelen dat de mens niet rechtvaardig is door het geloof, maar door de overige deugden. Maar dat deze synecdoche strijdt tegen Paulus zelf, kan duidelijk aangetoond worden. Want Paulus herhaalt daarom zo dikwijls het woordje gratis, om