• No results found

OVER HET VIERDE GEBOD

Het vierde gebod gaat echter uit van de eerste trap van het gezag, namelijk van de ouders, die een richtsnoer moeten zijn van de andere bestuurders, waarover elders gesproken wordt, zoals Rom. 13. En het beveelt de hoogste graad van gehoorzaam-heid, namelijk de eer, die drie dingen bevat. Allereerst de erkenning van God, van wie u vaststelt dat Hij de Bewerker is van de menselijke gemeenschap, zowel in het huwelijk als in de burgerlijke samenleving. In deze ordeningen wordt de wijsheid van God opgemerkt, Zijn goedheid jegens ons, rechtvaardigheid, toorn tegen de misdadigers, verdediging van de onschuld. Het is dus een eren, te erkennen, dat deze gemeenschap een werk van God is, een getuigenis van voorzorg, die heilzaam is voor het menselijk geslacht, goed en eerzaam, en deze ordening lief te hebben wegens God en wegens de nuttigheid, en met godvruchtige gebeden van God te vragen, dat Hijzelf

ze bewaart.

Ten tweede wordt de uitwendige gehoorzaamheid inbegrepen, opdat wij door gemeenschappelijke plichtsvervulling de burgerstaat beschermen, en niet uiteenscheuren.

Ten derde de billijkheid (epieikeia), waardoor wij bij zulk een grote menselijke zwakheid zekere fouten aan de regeerders vergeven, en die door onze billijkheid, gematigdheid en oplettendheid herstellen en verbeteren, doch zó dat wij niet tegen de geboden van God handelen.

De zaken moeten echter van de personen onderscheiden worden. Deze drievoudige eer, die ik genoemd heb, is altijd aan de regeringen verschuldigd, dat is aan de huwelijksgemeenschap zelf en aan de burgerlijke, saamverbonden door eerzame wetten, die God in de geest van de mensen gelegd heeft, en andere rechtvaardige wetten. Zó hebben de Vaderen, de Profeten, Christus en de Apostelen altijd erkend dat het huwelijk en de burgerlijke orde werken en weldaden van God zijn, gelijk zij de wisselingen van bewegingen en van de tijden en vele opvallende gebeurtenissen in de burgerstaten overwogen hebben, waaruit zij de gevolgtrekking gemaakt hebben, dat God zorg draagt voor het menselijk geslacht. Intussen onderscheidden zij toch deze zaken zelf van de personen en van de werken van de Duivel, die, hoe groter de werken van God zijn, des te woedender hij tracht die te doen ontaarden, te verstoren en omver te werpen. Derhalve hield Paulus van de burgerstaat, dat is, van de wetten van het Ro-meinse Rijk, en gehoorzaamde die. Maar hij hield niet van Caligula en Nero, ja hij verfoeide ze als werktuigen van de Duivel, vervloekt door God, door wier misdaden hij zag dat de gehele natuurlijke orde aangetast werd.

Deze onderscheiding van personen en zaken moet in acht genomen worden, om de werken van God van de werkingen van de Duivel te onderscheiden. En wie zaken en personen zal kunnen onderscheiden zal meer liefde en ontzag tonen voor de burger-staat en de Wetten, en acht gevende op zulk een verwarring der rijken, die afkomstig is van de Duivel en zijn werktuigen, zal hij met meer droefheid de macht van de Duivel aanzien, die in de hoogste regeringszetel met de grootste lichtvaardigheid en heftigheid haat tegen God verklaart, en verachting van het mensengeslacht en eigen wreedheid. Want wat kan er monsterlijkers, schandelijkers en verfoeilijkers bedacht worden dan de tirannen van alle tijden, en hoe weinige zijn in alle tijden geweest en zijn nog zelfs maar middelmatige Vorsten. Deze grote rampen moeten verstaan en betreurd worden, en van God gebeden, dat Hijzelf de burgerstaat verbetert en bewaart.

En de gebreken moeten niet onder voorwenden van het werk van God verontschuldigd en in bescherming genomen worden, en ook niet moeten vanwege de waardigheid van de plaats duidelijke en zware onrechtvaardigheden, goddeloosheden en schandelijke wellustigheden van tirannen, die daarmede onophoudelijk doorgaan, verdragen worden, maar de overige regering, aan wie God het zwaard gegeven heeft, doet recht, wanneer zij Caligula's en Nero's en dergelijke monsters uit de regering ontzet. Gelijk Trajanus zeer eervol tot de bevelhebber van de ruiterij zei toen hij hem het zwaard overgaf: Dit zwaard moet u voor mij gebruiken, als ik rechtvaardige bevelen zal geven; maar als ik onrechtvaardige zou geven, moet u het tegen mij gebruiken. Maar wanneer de regeerders gelovigen zijn, dat is tamelijk hun best doen hun ambt te vervullen en meestal rechtvaardige dingen doen en wanneer zij gevallen zijn tot inkeer komen, moeten zij verdragen worden en hun fouten moeten òf bedekt, òf verbeterd worden. Zulke zijn geweest David, Salomo, Josafat, die terwijl zij uitnemende Vorsten geweest zijn, toch hun instortingen hebben, die beschreven worden, opdat wij indachtig gemaakt worden dat het regeren een uiterst moeilijke en allergevaarlijkste zaak is. Want de Duivel, daar hij een mensenmoorder is, zoekt verstoringen van de

burgerlijke orde te bewerken en brengt òf de regeerders ten val òf hij heeft zijn werktuigen onder het volk; gelijk hij Saul grondig verdorven heeft, die toch in het begin grote en nuttige krijgsverrichtingen had volbracht, voor David strikken gespan-nen heeft, waaraan hij zich maar nauwelijks ontworsteld heeft. Vervolgens stookt hij zijn zoon Absalom op, wiens misdrijf een grote ineenstorting ten gevolge heeft gehad.

De Duivel verstoort dus de burgerlijke orde, en de natuur van de mensen is op zichzelf zwak in de regenten en in het volk; en beide houden van nature van losbandigheid en haten de banden van de Wetten en van de discipline. Onder zulke aanslagen van de Duivel en een zo veelvuldige zwakheid van de mensen een dragelijke toestand in stand te houden, is een groot en bijzonder werk van God; gelijk Salomo duidelijk zegt (Spr. 20: 12): Dat het oog ziet en het oor hoort, dat doet God beide, dat is, dat een bestuurder een gelukkig beleid voert en dat de gehoorzaamheid van de onderdanen op hun plaats daaraan beantwoordt, dat zijn werken van God; deze dingen deelt Hij toe door gelovige bestuurders, waarvan de één de andere bijstaat. Geen menselijke wijsheid, waakzaamheid of kracht is tegen zulke grote dingen opgewassen. Daarom zegt Paulus 2 Cor. 3 (vs. 5): Onze bekwaamheid is uit God. Alsook: Wij zijn uit onszelf niet geschikt, zelfs niet om te denken. Maar in de personen zelf vereist hij trouw, dat is, het zich beijveren om rechtvaardig te handelen. 1 Cor. 4 (vs. 2): Voorts wordt dit in de dienaren vereist, dat zij trouw zijn.

Wanneer derhalve de toestand van de burgerstaat tamelijk goed is, laten wij dan erkennen dat dit een weldaad van God is, die Hij door enige trouwe bedienaars toedeelt, en laten wij God, de Bewerker van de staatsorde gehoorzamen.

Laten wij vervolgens ook aan de bestuurders zelf overeenkomstig hun trouw en omvangrijke arbeid, waarmee alle bestuur gepaard gaat, eer toebrengen, dat is, laten wij erkennen dat zij van Godswege geholpen worden om werktuigen te zijn, waardoor God ons goede dingen verschaft, laten wij hen liefhebben, en ons aan hen onderwerpen, en toestemmen dat wij dank verschuldigd zijn voor hun ijver, en hun wat struikelingen vergeven, doch zó dat wij niet tegen de geboden van God handelen.

Deze billijkheid is een grote en moeilijke deugd. Ik heb kort aangetekend, welke dingen het woord eren inhoudt, hetgeen opmerkzaam overwogen dient te worden, en ik heb gesproken over het onderscheid van de zaak en de personen.

Maar dit gebod bevat de wederzijdse werken van superieuren en ondergeschikten. De plichten van degenen die over anderen gesteld zijn worden aangeduid in de woorden vader en moeder; alsook in de gehele Decaloog, die in het algemeen een vorm van regering is, en alle deugden en alle plichten van een goede vader en goede bestuurder omvat, zoals dat zeggen waar is, gelijk Xenophon (Cyrop. VIII in het begin) zegt: Een goed vorst verschilt in niets van een goed vader. Laat dus de eerste zorg van de be-stuurder gaan over de eerste tafel, dat is, laat hij zorgen dat de Kerken goed onderwezen worden. Een vader zorgt dat zijn kinderen onderwezen worden over God, laat hij vervolgens rechtvaardig en krachtig zijn in de bescherming, kuis zijn, weldadig in het helpen van de goeden, laat hij een ijver hebben en een sterke haat tegen schandelijkheid, laat hij betrouwbaar zijn in spreken en doen, laat hij eerlijk zijn, niet achterdochtig enz. Laat hij oplettend zijn in het recht besteden van de vermogens, opdat er geen middelen ontbreken voor de noodzakelijke dingen. Voorts, gelijk ik gezegd heb, de gehele Decaloog is een vorm van regering, en als de bestuurder een vaderlijke gezindheid zal hebben, zal hij zich met ijver op deze deugden toeleggen.

Laat aan de andere zijde de ondergeschikte eer bewijzen aan die over hem gesteld is, dat is, laat hij erkennen dat de burgerlijke regeringen werken van God zijn, laat hij

gehoorzamen om Gods wil en enige fouten vergeven. Hiertoe behoren de deugden, de algemene rechtvaardigheid, die de wettige gehoorzaamheid is jegens de Overheden;

alsook de verzorging van het beroep; alsook de billijkheid (epieikeia) in het bedekken of verbeteren van de fouten van de meerderen, opdat de publieke vrede niet verstoord wordt. Maar de tegenovergestelde gebreken of zonden worden gemakkelijker gezien, zoals verachting jegens de superieuren, die ongehoorzaamheid genoemd wordt en de algemene ongerechtigheid is, alsook de tweedracht, het verwaarlozen van het uitoefenen van het beroep, de bemoeizucht (polupragmosunè), dat is zich in eens anders beroep indringen. Deze zonde bedrijven de meerderen en de ondergeschikten dikwijls. Daarom verbiedt Petrus ook allotrioepiskopous te zijn, zich met eens anders bestuur bemoeien.

Behalve dat men, gelijk ik boven gezegd heb, bij de regeringen onderscheiden moet tussen zaken en personen, moet men ook acht geven op het onderscheid van de zaken.

In de overige monarchieën had het bestuur voornamelijk ten doel de bescherming van de burgerlijke en eerzame samenleving, ook al was de religie onbekend. Maar in het rijk van de Antichrist gaan de blijvende en voornaamste wetten van het rijk over de nieuwe godsdienst die smadelijk is tegen Christus en van Godswege veroordeeld, en het voornaamste doel van dat rijk is, de Naam van Christus te verdelgen, en het rijk is juist onder dit voorgeven gesticht, alsof het van belang is voor de eer van God dat de Naam en de leer van Christus uitgeroeid wordt. Van dien aard is het rijk van Mohammed: De Wet zelf van Mohammed is een openlijke smaad jegens Christus;

voorts is het een gebod van roverij, omdat het beveelt dat diegenen gedood worden, die geloven dat Christus de Zoon van God is; het beveelt eveneens Zijn dwalingen met het zwaard te verbreiden. Deze dingen zijn voorzegd bij Daniël, hoofdst. 7 (vs. 8 vv) over de kleine hoorn: Hij zal woorden tegen de verhevene spreken en de heiligen van de allerhoogste vertreden. Ten derde wordt er bij de wet toegestaan een veelvuldige schandelijkheid van wellusten, en in werkelijkheid zijn de huwelijken van de Mohammedanen niets, omdat zij toestaan te nemen, weg te zenden en de weggezondene te ontvangen naar eigen beslissing zonder enige oorzaak; zij gedogen ook bij de wet schandelijke lusten, wegens welke God Sodom omgekeerd heeft en vele andere staten. Dus is er in dat rijk ook geen wet van God, maar het is een duivelse razernij, die God in de laatste tijd toelaat te woeden, opdat Hij de wereld straft. Gelijk met het toenemen van de zonden daaruit van het begin af aan de slavernij is toegenomen en de hardheid en de verwarring van de heerschappijen. Daarom moet er acht gegeven worden op het verschil tussen de overige monarchieën en het rijk van Mohammed. Daniël kon een regeringspersoon zijn in het Babylonische rijk. De Joden konden onder Alexander dienen. De Christenen konden in krijgsdienst zijn onder de Romeinse heersers, zoals onder Marcus Antonius door het geloof van de Christenen een grote overwinning behaald is tegen de Pannoniers, omdat het doel van de krijgs-dienst was een eerzaam burgerlijk bestuur. Maar het is niet geoorloofd in krijgs-dienst te treden met de Turken die ten doel hebben niet het burgerlijk bestuur, maar de versterking en verbreiding van de wet, die zij belijden. Het staat Christenen vrij slavernij te verdragen, maar het staat niet vrij samen met de Turken in krijgsdienst te zijn, omdat de tekst (Dan. 7: 25) duidelijk zegt: Hij zal de heiligen Gods vertreden.