• No results found

God heeft bekend en gezien willen worden. Daarom heeft Hij zowel alle schepselen in het aanzijn geroepen alsook een verwonderlijke kunstvaardigheid aangewend, om ons te overtuigen dat de dingen niet bij toeval ontstaan zijn, maar dat er een eeuwige Geest (Latijn: mens) is, een bouwkundige, goede, rechtvaardige, die de daden van de mensen ziet en beoordeelt. Hoewel echter deze beschouwing van de gehele natuur ons aangaande God onderricht, (zoals ik hierna weer zal bespreken), moeten wij toch ons verstand en onze ogen om te beginnen terugbrengen tot alle getuigenissen, waardoor God Zich aan de Kerk geopenbaard heeft, tot het uitleiden uit Egypte, tot de stem die op de Sinaï klinkt, tot Christus die doden opwekt, en die opgewekt is en ten hemel vaart, tot de stem van de eeuwige Vader die over Christus klinkt: Hoort naar Hem, tot de zending van de Heilige Geest. Deze getuigenissen zijn gegeven en voorgesteld, om ons in deze zwakheid van de natuur duidelijker te onderrichten, te overtuigen en te bevestigen; laten de verstanden daarom altijd vastgehecht zijn aan de overdenking van deze getuigenissen en door deze versterkt, het artikel van de schepping bepeinzen, vervolgens ook de voetsporen van God beschouwen die de natuur zijn ingedrukt.

Het artikel van de schepping toch is in Genesis 1 en elders dikwijls uitgedrukt, dat namelijk de eeuwige God, de Vader van onze Heere Jezus Christus, tezamen met de Zoon Die even eeuwig is en de Heilige Geest de hemel en de aarde uit niets geschapen heeft, de engelen en de mensen en alle overige lichamen. Zó wordt er van de Zoon gezegd in Joh. 1 (vs. 3): Alle dingen zijn door Hem (de Zoon namelijk) gemaakt. En van het scheppen van de Heilige Geest wordt gezegd in Psalm 33 (vs. 6): Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door de Geest van Zijn mond al hun heerkracht. Dat echter de dingen uit niets geschapen zijn, leert deze uitspraak (vs. 9):

Hij heeft gesproken en zij zijn gemaakt, Hij heeft bevolen en zij zijn geschapen, dat is, door het spreken en bevelen van God zijn de dingen ontstaan. Ze zijn dus niet uit een eerder aanwezige stof gevormd, (zoals de Stoïcijnen twee eeuwige dingen verzinnen, de geest (mens) en de stof (materia); maar terwijl God sprak zijn de dingen, daar zij er niet waren, begonnen te zijn, en wanneer Johannes zegt, dat alle dingen door Hem gemaakt zijn, wijst hij het Stoïcijnse bedenksel af, dat verzint dat de materie niet gemaakt is. Het is noodzakelijk dit over het artikel van de schepping naar voren te brengen.

Maar er is nog niet genoeg gezegd over dit zó belangrijke artikel. De menselijke zwakheid, ook al is zij van gedachte dat God de Schepper is, verzint toch daarna, dat zoals de bouwer afstand doet van een gebouwd schip en het aan de schippers overlaat, dat God zó afstand doet van Zijn werk, en de schepselen alleen maar aan hun eigen bestuur overlaat. Deze inbeelding giet een grote duisternis uit over de zielen en baart twijfelingen.

Sommigen, zoals de Stoïcijnen, verzinnen een God Die gebonden is aan de tweede oorzaken, en dat er niet iets anders kan gaan dan zoals de tweede oorzaken het bewegen; anderen, zoals de Epicureën, dat alles door het toeval wentelt en verward wordt. Beide dwalingen verwekken in de geesten van de mensen grote beroeringen.

Zo dikwijls als wij in moeilijkheden verkeren, die het menselijk beleid te boven gaan, worden wij bewogen door de gedachte aan de natuurlijke oorzaken, om te menen dat het kwaad ongeneeslijk is, omdat wij denken dat het beloop van de natuur zó is zonder God.

Tegen deze twijfelingen moeten de gemoederen versterkt worden door de ware

overdenking van het artikel over de schepping, en moet vastgesteld worden, dat de dingen niet alleen door God geschapen zijn, maar dat ook de gesteldheden van de dingen voortdurend door God bewaard en in stand gehouden worden. Ieder jaar maakt God de aarde vruchtbaar, brengt Hij vrucht voort uit de aarde, deelt Hij leven toe aan de levenden. Dit in stand houden of bewaren van de dingen wordt met een ge-bruikelijke benaming genoemd het algemene werken van God, dat Hem echter niet zó bindt aan de tweede oorzaken, dat Hij niets op een andere wijze doet, dan zoals de tweede oorzaken verlopen. Maar God is volkomen vrij handelende, Hij bewaart de orde van Zijn werk, en verzacht toch vele dingen ter wille van de mensen. De natuur van de dingen wijkt voor de gebeden van Mozes, Elia, Elisa, Jesaja en alle Godvruchtigen, gelijk Christus zegt in Matth. 21 (vs. 22): Alle dingen die gij bidt, zult gij gelovende ontvangen; als gij tot deze berg zult zeggen: werp u in de zee, zal het geschieden. Evenzo (Ps. 55: 23): Werp uw zorgen op God, en Hij zal u verzorgen.

God is Zijn schepsel nabij, maar, Hij is er niet bij als een Stoïcijnse God, maar als Iemand die volkomen vrij werkt, de schepping in stand houdend en Zijn onmetelijke ontferming regelende, goede dingen gevende, en de tweede oorzaken bevorderende of belemmerende. Het is nodig dat de Godvrezenden deze onderscheiding onder het oog gebracht wordt. Laten dus de getuigenissen vastgehouden worden, die leren dat God bij de natuur van de dingen aanwezig is en er de bestuurder en regelaar van is, opdat wij in onze moeilijkheden niet verbroken worden door Epicureïsche en Stoïcijnse overleggingen; laten wij niet denken dat wij bij toeval door tegenspoeden gedrukt worden of dat de noodlottige orde van de oorzaken onveranderlijk is, en de voorspoed niet aan het toeval, of slechts aan de natuurlijke oorzaken toeschrijven, maar erkennen dat God werkelijk de goede dingen rijkelijk toedeelt en de natuur regelt. Hand. 17 (vs.

28): In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, door Hem wordt ons leven gegeven, in stand gehouden en verzorgd. Hebr. 1 (vs. 3): Die alle dingen draagt door het woord van Zijn kracht. Col. 1 (vs. 17): Alle dingen bestaan tezamen door Hem. 1 Tim. 6 (vs. 13) wordt als beschrijving van God gegeven: Die alle dingen levend maakt. 1 Tim. 4 (vs. 10): Laten wij onze hoop vestigen op de levende God, Die de behouder is van alle mensen, meest van de gelovigen, dat is Hij doet allen wèl, het leven verzorgend, vruchten voortbrengend, het mensengeslacht bewarend, om Zich daaruit een Kerk te vergaderen, allermeest echter de Kerk helpend, waarin Hij niet alleen de lichamen verzorgt, maar ook eeuwige goederen uitdeelt. 1 Tim. 6 (vs. 17):

Op de levende God, die ons alles overvloedig verschaft om te genieten. Matth. 10 (vs.

29): Er worden twee mussen voor een penning verkocht, en niet éen van die valt op de aarde zonder uw Vader; uw hoofdharen zijn echter alle geteld. Ps. 104 (vs. 27): Zij verwachten alles van U, dat Gij hun hun voedsel op zijn tijd geeft; wanneer Gij Uw hand opendoet, zal alles met goedheid vervuld worden; wanneer Gij Uw aangezicht afkeert, worden zij verschrikt; neemt Gij hun adem weg, dan sterven zij en keren terug tot hun stof. Zend uw Geest uit, en zij zullen geschapen worden, en Gij zult het gelaat van de aarde vernieuwen. Ps. 145 (vs. 15): Aller ogen hopen op U, en Gij geeft hun de spijze op de geschikte tijd. Gij opent uw hand en vervult al wat leeft met zegening. Ps.

33 (vs. 13): De Heere ziet van de hemel, Hij ziet alle mensenkinderen, Hij vormt in het verborgen hun harten, Hij verstaat al hun werken. Ps. 147 (vs. 8): Die de hemel met wolken bedekt en regen voor de aarde bereidt; Die het gras op de bergen voortbrengt;

Die het vee hun voedsel geeft, en de jonge raven als zij tot Hem roepen. Ps. 36 (vs. 7):

Heere Gij zult voor mensen en dieren helpen. Er zijn vele bijzondere beloften gedaan aan de Kerk over het leven, het voedsel en de bescherming van de lichamen, die ook getuigen dat God de schepselen nabij is, ons in stand houdt en de natuurlijke oorzaken regelt. Ps. 33 (vs. 18): Het welbehagen des Heeren is over degenen die Hem vrezen,

om hun zielen aan de dood te ontrukken en Hij voedt hen in de honger. Ps. 34 (vs. 10):

Er is geen gebrek voor degenen die Hem vrezen. Ps. 37 (vs. 19): Zij zullen niet beschaamd worden in de kwade tijd, en in dagen van honger zullen zij verzadigd worden. Hosea 2 (vs. 8 v): En zij heeft niet beseft, dat Ik haar het koren gegeven heb;

daarom zal Ik Mijn koren weer wegnemen. Hetzelfde leren de zegeningen en de vervloekingen. Deut. 28 (vs. 11): De Heere zal u overvloed geven van vrucht van uw land. Alsook (vs. 23): De hemel zal van koper zijn. Deut. 30 (vs. 20): Hij is uw leven en de lengte van uw dagen. En Spr. 3 (vs. 33): Gebrek is er van de Heere in het huis van de goddeloze, maar de woningen der rechtvaardigen worden gezegend. Spr. 10 (vs. 22): De zegen des Heeren maakt rijke mensen. Ps. 127 (vs. 1): Als de Heere het huis niet bouwt, arbeiden de bouwlieden er tevergeefs aan. Hier verzekert hij duidelijk dat de tweede oorzaken geen gevolg hebben, als zij niet door God bevorderd worden.

Ps. 100 (vs. 3): Weet, dat de Heere zelf God is; Hij heeft ons gemaakt, en wij niet onszelf; wij echter zijn Zijn volk en de schapen van Zijn weide, dat is, wij worden niet bij toeval geboren, wij leven niet slechts door de tweede oorzaken, door ons beleid en onze krachten, maar doordat God levend maakt en bewaart.

Ten laatste leert het Gebed des Heeren hetzelfde, dat beveelt het dagelijks brood van God te vragen. Wij belijden dus dat God het voedsel verschaft, en dat de aarde niet vruchtbaar is, tenzij God het bewerkt.

Ik heb een tamelijke stapel getuigenissen bijeengezameld, die het artikel over de Schepping vermelden en bevestigen dat God als Instandhouder en bestuurder de schepselen bijstaat, en de meningen van de Epicureën en Stoïcijnen afwijzen. Want omdat God aan de vromen en die Hem aanroepen goede dingen belooft en straffen dreigt aan de goddelozen, staat het vast dat Hij vrij handelt en niet gebonden is aan de tweede oorzaken, maar vele dingen verzacht wegens de Godvruchtigen, en vele verscherpt wegens de goddelozen. Gelijk de voorbeelden aantonen. Wegens de beeldendienst heeft het een drietal jaren niet geregend ten tijde van Achab, maar de regens zijn teruggekomen op het gebed van Elia. Door dergelijke getuigenissen moeten de gemoederen versterkt worden bij de aanroeping. Want zij kunnen van God geen levensonderhoud en bescherming vragen, als zij betoverd door de Epicureïsche en Stoïsche beweringen van gevoelen zijn, òf dat alles bij geval geschiedt, òf dat God de tweede oorzaken niet bestuurt. Ja daarom ontneemt God de vruchten aan de men-sen, omdat zij menen dat die door zekere natuurlijke kracht groeien, ook als God ze niet verzorgt, en zij gebruiken het gegeven geschenk niet eerbiedig, en vereren de gever niet, gelijk de uitspraak van Hosea aanmaant, die ik boven aangehaald heb.

Het menselijk verstand wordt overtuigd door bewijzen, om toe te stemmen dat deze wereld door God geschapen is. Maar dat God als bestuurder tegenwoordig is, dat is toch duisterder, ofschoon er voor deze uitspraak ook wel enige argumenten zijn, zoals de straffen van zware misdaden. Omdat de toestemming dus moeilijker is, moet het geloof in de harten door de Goddelijke getuigenissen opgewekt en bevestigd worden, opdat wij God kunnen aanroepen en met ernst van Hem vragen en verwachten, gelijk Hij bevolen heeft (Ps. 50: 15): Roep Mij aan in de dag der benauwdheid en Ik zal er u uithelpen. Alsook (Ps. 37: 15): Beveel den Heere uw weg aan, en Hij zal het maken.

Nadat echter het hart versterkt is door het ware en rechte gevoelen over God en de Schepping en de aanwezigheid van God in de schepselen en de besturing van de tweede oorzaken uit het Woord van God en uitnemende getuigenissen, waarin God Zich aan het menselijk geslacht in het bijzonder geopenbaard heeft, zoals in het uitvoeren uit Egypte, in de opwekking van doden en andere verwonderlijke daden van de Profeten, van Christus en de Apostelen, is het dan ook nuttig en aangenaam het

kunstwerk van de wereld te aanschouwen en daarin de voetsporen van God te zoeken en bewijsgronden te verzamelen, die betuigen dat deze wereld niet bij toeval bestaat en door toeval voortwentelt, maar dat God de eeuwige Geest er is, de Schepper van de dingen. Want de gehele natuur is daarom geschapen, om God te tonen. En als de geesten van de mensen het eerste licht behouden hadden, zouden deze begrippen over God veel helderder geweest zijn. Nu worden zij door vele twijfelingen verstoord.

Maar het is nuttig voor de goede gemoederen enige bewijsgronden te hebben, die aantonen dat er een God is; gelijk ook Paulus ons heenleidt naar het aanschouwen van het werkstuk van de wereld, Rom. 1 (vs. 20) en in de Handelingen (17: 28) zegt, dat God zó dicht bij is, dat men Hem bijna met de handen tasten kan. Ik zal dus in het kort enige bewijsgronden aanhalen, waarvan de overdenking tot onderrichting en om eerzame gevoelens in de harten te bevestigen, nuttig is.

De eerste wordt van de orde van de natuur zelf genomen, dat is van de voortbrengselen die de Werkmeester tonen. Het is onmogelijk dat de voortdurende orde in de natuur bij toeval ontstaan is en bij toeval blijft, of alleen maar uit de stof ontstaan is. De voornaamste delen in de natuur zijn geordend, zoals de voortdurende orde van de hemelse bewegingen blijft, ze; dat uit een mens een mens, uit een rund een rund geboren wordt; van de vruchtbaarheid van de aarde, van het bestendig bestaan blijven van de rivieren, van de natuurlijke begrippen in de verstanden van de mensen. Dus bestaat de natuur niet bij toeval, maar ze is door een verstand ontstaan dat begrip van orde heeft.

De tweede van de natuur van het menselijk verstand. Een redeloos ding is niet de oorzaak van een begrijpende natuur; de verstanden (mentes) van de mensen hebben een oorzaak, omdat de mens het bestaan niet van zichzelf heeft, maar hij begint en heeft zijn oorsprong van elders. Het is dus noodzakelijk dat een verstandige natuur de oorzaak is van het mensenverstand. Het is dus noodzakelijk dat er een God is.

De derde wordt genomen van het onderscheid van eerbare en schandelijke dingen, en andere natuurlijke begrippen, van orde en getallen. Het is onmogelijk dat het onderscheid van eerzaam en schandelijk in de geest (mens) bij toeval of uit de stof ontstaan is, alsook dat de begrippen van orde en van getallen toevallig zijn. Het is dus noodzakelijk dat er een zekere kunstvaardige geest is. En deze twee redenen zijn de meest uitnemende van alle. En het is de overweging waard, dat het menselijk verstand, en dat licht dat in de geest (mens) is ingelegd, een voornaam getuigenis van God is in de natuur, en dat zeker onder de natuurlijke begrippen ook dit er is, dat er een God is, zoals Paulus zegt: God heeft het hun geopenbaard, dat is, God heeft deze kennis aan de menselijke geest ingegeven, dat er een God is, en heeft tevens die redeneringen en uitwerkingen er in gelegd.

De vierde: De natuurlijke begrippen zijn waar; dat er een God is stemmen allen natuurlijkerwijze toe. Derhalve is dit begrip waar. Deze term van de sluitrede (Lat:

minor) zou duidelijker zijn, als de natuur niet verdorven was, maar moet bevestigd worden door de overige argumenten, die ik aangevoerd heb.

De vijfde wordt bij Xenophon genomen van de verschrikkingen van het geweten. Het staat vast dat mensendoders en anderen na het begaan van grote misdrijven vreselijke zielskwellingen uitstaan, ook als zij geen menselijke gerichten vrezen. Er is dus een zekere geest, die dit gericht in de zielen verordend heeft, die wat recht gedaan is goedkeurt en wat slecht gedaan is afkeurt.

De zesde van de burgerlijke samenleving. De burgerlijke samenleving is geen toevallig bijeenkomen van mensen, maar een menigte saamverbonden door zekere orde en recht; en zij zou niet door menselijke macht alleen in stand gehouden kunnen worden, maar de ondervinding leert dat diegenen die deze orde schenden door zekere

wilsbeschikking (numen) ter bestraffing gegrepen worden, zoals moordenaars, onkuisen en tirannen; er is dus een zekere eeuwige geest (mens), die de mensen begrip van orde gegeven heeft, om de burgerlijke gemeenschap te onderhouden; alsook die door zijn macht bewaart en verdedigt.

De zevende is een geleerde, ontleend aan de reeks van bewerkende oorzaken. Bij de bewerkende oorzaken is er geen tot in het oneindige doorgaande voortgang. Het is dus noodzakelijk dat die vastligt in één eerste oorzaak. Deze redenering leggen de Natuurkundigen zeer duidelijk uit. Want als er een oneindige voortgang was, zou er geen reeks van oorzaken zijn, en geen oorzaken zouden noodzakelijk samenhangen.

De achtste van de doel-oorzaken. Alle dingen zijn in de natuur bestemd tot zeker nut.

Het is onmogelijk dat deze toedeling van doelen òf bij toeval ontstaan is òf toevallig bestaan blijft, maar het is noodzakelijk dat ze gemaakt is door het beleid van de Bouwmeester.

De negende van de aanduidingen van toekomstige gebeurtenissen. Zeker worden er toekomstige gebeurtenissen aangekondigd, niet slechts door beroeringen die de volken in beweging brachten, die verschillende oorzaken hebben, maar veel meer door de voorspellingen in de Kerk, gelijk Bileam, Jesaja, Jeremia, Daniël de veranderingen en opeenvolgingen van de Rijken hebben voorzegd. Het is dus noodzakelijk dat er een geest is die die veranderingen vooruitziet en van tevoren toont.

Deze argumenten getuigen niet alleen dat er een God is, maar zijn ook aanwijzingen van de voorzienigheid, dat God aan de mensen aandacht schenkt, de zware misdaden straft en sommigen helpt, gelijk de vruchtbaarheid van de aarde aanwijst dat God zorgt voor het leven van de mensen. De straffen over de misdadigers wijzen aan dat God eist, dat wij de gerechtigheid onderhouden. Ook de voorzeggingen over de Rijken, alsook dat er heldhaftige mannen gezonden worden, om de staten en de kun-sten en wetenschappen te herstellen, wijzen aan dat God zorgt voor de burgerstaten.

Deze dingen zijn duidelijk en hebben altijd de goede geesten getroffen.

Er zouden ook nog wel veel andere dingen naar waarheid bij elkaar gebracht kunnen worden, maar omdat ze minder duidelijk zijn, laat ik het na. Niet tevergeefs is er de mens een begrip van de wet ingegeven, waarnaar God gediend wil worden. Het zou toch tevergeefs ingegeven zijn, als er niet enig oordeel zou zijn, waarin onderscheid zijn zal tussen goede en kwade zaken. Maar deze dingen zullen elders uit te leggen zijn. Laten wij tot de eerste aanmaning terugkeren, namelijk, dat voortdurend door de geesten en de ogen acht geslagen moet worden op die bijzondere getuigenissen, waarin God Zich aan de Kerk geopenbaard heeft, zoals in de uitleiding van het volk Israël uit Egypte, in de opwekking van doden en andere wonderen, die door de

Er zouden ook nog wel veel andere dingen naar waarheid bij elkaar gebracht kunnen worden, maar omdat ze minder duidelijk zijn, laat ik het na. Niet tevergeefs is er de mens een begrip van de wet ingegeven, waarnaar God gediend wil worden. Het zou toch tevergeefs ingegeven zijn, als er niet enig oordeel zou zijn, waarin onderscheid zijn zal tussen goede en kwade zaken. Maar deze dingen zullen elders uit te leggen zijn. Laten wij tot de eerste aanmaning terugkeren, namelijk, dat voortdurend door de geesten en de ogen acht geslagen moet worden op die bijzondere getuigenissen, waarin God Zich aan de Kerk geopenbaard heeft, zoals in de uitleiding van het volk Israël uit Egypte, in de opwekking van doden en andere wonderen, die door de