• No results found

natuurontwikkeling te combineren met bestaand gebruik

Kader 10. Het Arrest Briels en het verschil tussen mitigatie en compensatie

6 Analyse kansen en knelpunten: Efficiëntie

6.3 Kosteneffectiviteit bij het treffen van beheermaatregelen

6.3.1

Beschrijving en illustratie

Voor een aantal soorten en habitattypen geldt dat de huidige landelijke staat van instandhouding zeer ongunstig is. Om tot een gunstige staat van instandhouding te komen, moeten veel maatregelen getroffen worden: artikel 6.1 Habitatrichtlijn verplicht tot het treffen van de benodigde

instandhoudingsmaatregelen en artikel 6.2 Habitatrichtlijn tot het nemen van passende maatregelen ter voorkoming van verslechtering en significante verstoring. De vraag daarbij is of de

instandhoudingsdoelen haalbaar zijn. Stakeholders ervaren dat buitenproportionele maatregelen moeten worden genomen voor een soort of habitattype, waarbij de vooruitzichten voor behoud zeer slecht zijn. Bovendien wordt soms de effectiviteit van de maatregelen betwist. Hierdoor kan er weerstand ontstaan bij stakeholders ten aanzien van de instandhoudingsdoelen en maatregelen. Dit kan leiden tot een knelpunt bij het realiseren van de doelen van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De vraag is of er kansen voor efficiënter behoud ontstaan als middelen en gelden op andere plekken worden ingezet. Deze zaken worden geïllustreerd in de casussen Korhoen, Engbertsdijksvenen en VIBEG.

• In de casus Korhoen speelt de vraag naar haalbaarheid van de instandhoudingsdoelen en dus ook de efficiëntie van de te nemen beheermaatregelen bij het behoud van de soort. De korhoen komt in Nederland alleen in het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug voor. Zowel de populatie als het verspreidingsgebied kent een (sterk) negatieve trend, waardoor de staat van instandhouding zeer slecht is. Het behalen van het instandhoudingsdoel (uitbreiding omvang leefgebied en verbeteren kwaliteit leefgebied) vereist een zware inspanning. Alle investeringen tot nu toe bleken onvoldoende om de populatie-omvang te vergroten. De herstelmaatregelen die nodig zijn voor herstel van natuurwaarden van het heidelandschap inclusief het korhoen hebben gevolgen voor de omgeving van het Natura 2000-gebied, bijvoorbeeld in het kader van te nemen PAS-maatregelen. De omvang en impact van de herstelmaatregelen kunnen niet overal rekenen op begrip en draagvlak, in termen van haalbaar- en betaalbaarheid. Zo worden door stakeholders vragen gesteld over de

kosteneffectiviteit van de maatregelen. De beheermaatregelen voor het korhoen werken overigens ook gunstig uit of kunnen gunstig uitwerken voor andere soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen.

• De casus Engbertsdijksvenen is illustratief voor eenzelfde knelpunt, waarbij sprake is van grote impact van de maatregelen op enkele actoren, waarbij deze actoren de maatregelen ook betwisten. Engbertsdijksvenen is een restant van een groot voormalig hoogveengebied. In het

conceptbeheerplan staan maatregelen voor de instandhoudingsdoelstelling uitbreiding oppervlakte en kwaliteit van actieve hoogvenen (H7110A) en behoud oppervlakte en kwaliteit van herstellende hoogvenen (H7120). Het conceptbeheerplan bevat o.a. een ruimtelijke maatregel waarbij een bufferzone rond het gebied wordt gerealiseerd om de hydrologie te herstellen. Een MKBA-studie heeft aangetoond dat de maatregelen gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van een aantal omliggende agrarische bedrijven en voor een landgoedeigenaar. De agrariërs zetten vraagtekens bij de haalbaarheid van de doelen en de positie van het gebied Engbertsdijksvenen binnen het Natura 2000-netwerk. Zij willen aanpassingen van de doelen in het gebied en bepleiten dat de ruimtelijke maatregelen vervangen worden door technische maatregelen.

• In de casus VIBEG (zie ook paragraaf 5.1.) is sprake van onenigheid over de te nemen maatregelen in het kader van het beheerplan en het VIBEG-akkoord. Een deel van de vissers stelt het effect van hun activiteiten op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen ter discussie en daarmee dus ook de doelmatigheid van het afsluiten van het gebied voor visserij. De hamvraag is of de visserij leidt tot verslechtering dan wel leidt tot significant storende factoren. De casus illustreert het knelpunt dat de juiste kennis voor het vaststellen van maatregelen soms ontbreekt. De vraag is dan hoe vanuit het voorzorgbeginsel medegebruik in een Natura 2000-gebied gereguleerd kan worden.

6.3.2

Raakvlak met Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn

Artikel 6 lid 1 van de Habitatrichtlijn verplicht tot het treffen van de benodigde instandhoudings- maatregelen ter realisering van de ecologische vereisten van de soorten en habitattypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. De Habitatrichtlijn schrijft niet voor hoe deze maatregelen moeten worden vastgelegd, maar stelt dat zij ‘zo nodig passende specifieke of van ruimtelijk

ordeningsplannen deel uitmakende beheerplannen’ kunnen zijn of ‘wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen’ kunnen zijn. Beheerplannen kunnen op zichzelf staan of deel uit maken van ruimtelijke ordeningsplannen. Lidstaten moeten wel een van de drie type

maatregelen (wettelijk, bestuursrechtelijk of overeenkomst) toepassen (Europese Commissie, 2000). Nederland heeft ervoor gekozen om de instandhoudingsmaatregelen op te nemen in beheerplannen per Natura 2000-gebied. Dit is wettelijk vastgelegd in artikel 19a van de Natuurbeschermingswet, waarbij artikel 1 stelt dat in het beheerplan wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen en op welke wijze. Bij het vaststellen van de noodzakelijke maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied alsmede met de regionale en lokale bijzonderheden (conform artikel 3.2 van de Habitatrichtlijn). Een beheerplan kan zelf geen rechtens afdwingbare verplichtingen opleggen (LNV, 2005) waardoor een generiek instrument ontbreekt om de uitvoering van positieve instandhoudingsmaatregelen te realiseren (Kole, 2014). Zoals Kole (2014) aangeeft, kan ter uitvoering van het beheerplan in de praktijk gebruik gemaakt worden van andere instrumenten in de Natuurbeschermingswet (zoals de vergunningplicht onder artikel 19d en de beoordeling van plannen via artikel 19j) en met behulp van sectorale wetten zoals de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn verplicht tot het treffen van passende maatregelen om te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied niet verslechtert en dat er een significant storende factoren voor soorten optreden. Om verslechtering conform artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn te voorkomen, moet een lidstaat alle mogelijke

maatregelen nemen. Als een leefgebied van een soort of habitattype in het Natura 2000-gebied op de referentiedatum voorkwam in meer dan verwaarloosbare mate, dan moeten minimaal maatregelen worden getroffen om achteruitgang te voorkomen. Bij het opstellen van maatregelen mag rekening worden gehouden met het proportionaliteitsvereiste, maar politieke, financiële of praktische moeilijkheden die het voorkomen van verslechtering belemmeren, zijn door het Europese Hof van Justitie telkens afgewezen als argument om niet aan de verplichtingen te voldoen (Backes et al. 2011). In artikel 19c lid 2 Natuurbeschermingswet is geregeld dat het bevoegd gezag de uitoefenaar van bestaand gebruik wel kan verplichten om verslechtering en het optreden van significant storende factoren te voorkomen (en zo passende maatregelen kan afdwingen)20.

6.3.3

Kwantificering

Voor het korhoen en de hoogveengebieden geldt dat – mede onder invloed van klimaatverandering en de hoge milieudruk – de behoud- en herstelopgaven (zeer) lastig te realiseren zijn. Hierdoor worden de te nemen maatregelen als buitensporig dan wel niet-efficiënt beschouwd door stakeholders (zoals enkele grondeigenaren).

De boven beschreven knelpunten lijken specifiek voor gebieden Sallandse Heuvelrug en

Engbertsdijksvenen en zijn in de workshop met stakeholders niet goed herkend in andere gebieden.

20

Er zijn geen gegevens beschikbaar of hier in de praktijk gebruik van wordt gemaakt.

Alterra-rapport 2705

| 87

De casus Engberstdijksvenen krijgt in de media veel aandacht, omdat er sprake is van een actief platform waarin grondeigenaren verenigd zijn. Er zijn wel andere voorbeelden waar het opstellen en uitvoeren van beheermaatregelen lastig verloopt, maar hier heeft men de maatschappelijke weerstand voorkomen door bijvoorbeeld maatregelen slim in te passen in lopende processen (Natura 2000- gebied Oostvaardersplassen) of is men al verder gevorderd in het proces bij het uitvoeren van maatregelen (Natura 2000-gebied Binnenveld).

De problematiek bij het opstellen van het beheerplan voor het Binnenveld komt kort aan bod bij Kistenkas (2014a). In het Natura 2000-gebied Binnenveld is sprake van habitattypen die sterk onder druk staan door verdroging vanwege het ontbreken van voldoende voedselarm kwelwater.

Peilverhoging zou dit kunnen verhelpen, maar leidt tot overlast en schade voor nabije bewoning, landbouw en recreatie. Een alternatief peilbesluit dat recht zou doen aan wonen en landbouw zou weer tot significante effecten leiden. Hier leek sprake van een patstelling, waarbij in de woorden van Kistenkas ‘enkel toetsing aan beperkte natuurwaarden functiecombinaties in de weg staan’. In de praktijk is een oplossing gevonden door verhoging van de kweldruk te realiseren via technische maatregelen, waardoor én de natuurdoelen gerealiseerd kunnen worden én de maatregelen zijn aangepast aan de wensen van omwonenden21. Hieruit blijkt duurzame gebiedsontwikkeling mogelijk binnen het proces van het beheerplan (al is dit wel een langdurig proces geweest).

Voor alle Natura 2000-gebieden zijn of worden beheerplannen opgesteld. In deze beheerplannen wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze. Ook kan in beheerplannen worden aangegeven hoe bestaand gebruik gereguleerd wordt.

Formeel moeten beheerplannen drie jaar na aanwijzing van een gebied worden vastgesteld. In veel Natura 2000-gebieden is sprake van omkering22: eerst conceptbeheerplannen vaststellen en dan pas het gebied aanwijzen. Het proces van het vaststellen van beheerplannen is sterk vertraagd door de Programmatische Aanpak Stikstof. Het vaststellen van beheerplannen hangt samen met het vaststellen van aanwijzingsbesluiten. Immers, in de aanwijzingsbesluiten worden de

instandhoudingsdoelen vastgesteld, waarvoor in de beheerplannen de maatregelen moeten worden opgenomen. Uit een overzicht van het ministerie van EZ van ingediende beroepen bij

aanwijzingsbesluiten d.d. november 2014 blijkt dat bij 113 Natura 2000-gebieden een of meer beroepen zijn ingediend. In 13 gebieden zijn een of meer beroepen gegrond verklaard, in 8 gebieden gedeeltelijk gegrond. Dit heeft bij 7 gebieden geleid tot een herziening van het aanwijzingsbesluit. Voor het gebied Sallandse Heuvelrug (casus Korhoen) is 1 beroep ingediend bij het

ontwerpaanwijzingsbesluit, bij Engbertsdijksvenen 3, bij het gebied Noordzeekustzone en Vlakte van Raan (casus VIBEG) zijn resp. 7 en 1 beroepen ingediend. Bij de Noordzeekustzone was 1 beroep gedeeltelijk gegrond, bij de Vlakte van Raan betrof dit 2 beroepen. Alleen bij de Vlakte van Raan heeft dit geleid tot een herziening van het Besluit.

In 2009 heeft het LEI een schatting gemaakt van de kosten die gemoeid zijn met het in een gunstige staat van instandhouding brengen en houden van de Natura 2000-gebieden in Nederland (Leneman et al., 2009). Ze berekenden dat de totale kosten in de periode 2007–2020 naar schatting

1,9–2,3 miljard euro zullen bedragen. Ongeveer 20% hiervan betreft kosten voor beheermaatregelen; de rest betreft overige kosten om de milieukwaliteit te verbeteren. Het beheer van de Natura 2000- gebieden wordt gefinancierd uit bestaande middelen voor natuurbeheer, waterkwaliteit et cetera die afkomstig zijn van Europese fondsen, rijksmiddelen en provinciale middelen. Naast kosten leveren de Natura 2000-gebieden ook baten op, welke in 2006 in beeld zijn gebracht door het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM, 2006; European Commission 2013b). Uit deze rapportage van het IVM blijkt dat de gemiddelde baten voor alle Natura 2000-gebieden circa € 4.000 per hectare per jaar bedragen. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld milieuregulering, recreatie en toerisme, verbeterde leefomgeving en voorziening van grondstoffen. Deze kosten en baten kunnen uiteraard niet eenduidig tegenover elkaar worden gezet, laat staan afgewogen.

21

Bron: https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/beschermde-gebieden/natura-2000- gebieden/binnenveld/beschrijving-gebied/

22

In 2008 hebben de gezamenlijke provincies een akkoord bereikt met de minister van LNV, het zogenaamde omkeringsbesluit. Daarin heeft de minister toegezegd de gebieden niet definitief aan te wijzen, voordat de provincies conceptbeheerplannen hebben opgesteld. Provincies dienden hiervoor een bestuursovereenkomst te tekenen. Deze conceptbeheerplannen moesten oorspronkelijk 1 september 2009 klaar zijn.

88 |

Alterra–rapport 2705

In het kader van de PAS zijn recentelijk wel kosten en baten berekend (Leneman et al., 2012). We citeren: “De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), onderdeel van Natura 2000, is economisch voordelig voor ons land. Van 2013 tot 2020 zijn de economische baten zo’n 100–200 mln. euro/jaar hoger dan de kosten. De baten van de PAS voor de sectoren landbouw, industrie en verkeer en vervoer bedragen in die periode naar schatting 200 tot 300 mln. euro/jaar, terwijl de economische kosten op een kleine 100 mln. euro/jaar worden geschat.”

Voor de gebieden Wierdense Veld en Engbertsdijksvenen zijn aparte MKBA’s opgesteld (Reinhard et al. 2014a; Reinhard et al., 2014b). Hieruit blijkt dat voor het gebied Engbertsdijksvenen de kosten hoger zijn dan de baten. Dit omdat met name de hydrologische herstelmaatregelen in het kerngebied hoog zijn (zij vormen 60% van alle kosten). In de schil met straal van 5 kilometer om het kerngebied is het saldo weliswaar positief, maar overall niet groot genoeg om het negatieve saldo in het kerngebied te compenseren23.

6.3.4

Wensen voor oplossingsrichtingen

Er worden verschillende oplossingsrichtingen voorgesteld. Ten eerste wordt geopperd om te

verkennen of duurzaam behoud van soorten en habitattypen niet beter per biogeografische regio kan worden gerealiseerd in plaats van per lidstaat. Inzet daarbij van stakeholders is een efficiënte inzet van gelden vanuit de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Men wil dus deze doelstellingen doelmatiger aanpakken door de eis van een gunstige staat van instandhouding op te schalen naar biogeografische regio.

Ten tweede wil men verkennen onder welke voorwaarden het mogelijk is om instandhoudingsdoelen in gebieden aan te passen of te schrappen.

Vanuit de casus VIBEG wordt door gebruikers (vissers) de wens geuit om flexibeler om te gaan met randvoorwaarden bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. Men zoekt naar een adaptieve insteek om maatregelen voor de Europese doelen te realiseren in combinatie met bestaand gebruik, zoals een geleidelijke overgang naar duurzame vistechnieken.

6.3.5

Conclusie oorzaken en oplossingen

Ervaren knelpunt Stakeholder Aspect Fitness Check / Relatie met VHR

Oplossingsrichtingen Conclusie

Maatregelen om soorten en habitattypen te behouden worden als buitenproportioneel ervaren en hebben grote maatschappelijke gevolgen

beheerders en grondeigenaren

Efficiëntie / artikel 6.1 Habitatrichtlijn en artikel 4 Vogelrichtlijn en het rekening houden met anderen vereisten ingevolgen artikel 2 Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn

Realiseren gunstige staat van instandhouding via verdelen van doelen over gebieden; daarna uitvoeren maatregelen per gebied, en eventueel compenseren grondeigenaren

Nederlandse doelen- systematiek houdt al rekening met haalbaarheid en betaalbaarheid doelen; aanpassen SDF is mogelijk onder richtlijn als aangetoond kan worden dat genomen maatregelen niet tot gewenste resultaat leiden

In hoofdstuk 4 is reeds ingegaan op de verplichting om instandhoudingsdoelen voor Natura 2000- gebieden vast te stellen. Daarbij heeft men voor het realiseren van de gunstige staat van

instandhouding gewerkt vanuit landelijke doelen, die een vertaling hebben gekregen naar doelen op gebiedsniveau (LNV, 2006). De bijdrage van gebieden aan het behalen van een landelijke gunstige staat van instandhouding, bepaalt of sprake zal zijn van behoudsdoelen of uitbreidingsdoelen. Daarbij is ook rekening gehouden met de vereisten op sociaaleconomisch en cultureel gebied (‘haalbaar en betaalbaar’) in elk gebied. De doelformulering bepaalt welke instandhoudingsmaatregelen nodig zijn om te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van Bijlage I en de soorten van Bijlage II die in de gebieden voorkomen. Deze Nederlandse systematiek geeft ruimte voor sociale en economische activiteiten, maar vereist door de werking van gebieden als

communicerende vaten een sterke regie op landelijk niveau (Van Wijmen et al., 2011). Via deze nationale doelensystematiek is ruimte ontstaan voor het alloceren van hersteldoelstellingen tussen

23

Kamerbrief DGNR-RRE / 14050164

Alterra-rapport 2705

| 89

gebieden, door te kiezen voor die gebieden die hiervoor de beste potentie hebben. Dit gegeven is ook bevestigd in de rapportage naar aanleiding van de Motie Van der Staay (EL&I, 2011).

Bewijslast herstelmaatregelen

De verplichtingen van artikel 6 lid 1 en 2 Habitatrichtlijn zijn van toepassing vanaf het moment van aanmelding. Ondertussen zijn in de Natura 2000-gebieden van de casussen de aanwijzingsbesluiten definitief. De verplichting om maatregelen (minimaal ter voorkoming van achteruitgang) in een gebied te nemen (casus Korhoen en Engbertsdijksvenen) kan alleen vervallen als wordt aangetoond dat behoud niet mogelijk is. Dat is in het geval van Engbertsdijksvenen nog niet van toepassing, omdat de maatregelen uit het beheerplan nog niet zijn uitgevoerd. Daarbij zijn de doelstellingen voor hoogvenen in dit gebied niet zwaarder dan in andere Natura 2000-hoogveengebieden24. Bovendien is door een

commissie van deskundigen vastgesteld dat de beheermaatregelen nodig en realistisch zijn. De impact van de maatregelen is wel groter dan in andere gebieden. Dit betekent dat de casus vooral een bestuurskundig vraagstuk is en de reden voor het knelpunt niet voorkomt uit de Europese richtlijnen of de Natuurbeschermingswet.

Voor het korhoen lijkt de bewijsvoering dat maatregelen niet leiden tot behoud van de soort wel sterker. Hier zijn het afgelopen decennium al veel maatregelen getroffen. Het voorliggende ontwerpbeheerplan zet in op maatregelen die de kwaliteit in het hele gebied versterken. Deze herstelmaatregelen25 zijn gericht op het herstel van natuurwaarden in het heidelandschap, inclusief

het korhoen. Mochten deze maatregelen niet baten, dan is aangetoond dat Nederland er alles aan gedaan heeft om de soort te behouden en kan ook de conclusie getrokken worden dat het korhoen niet meer levensvatbaar is in Nederland.

Meer algemeen geldt dat als ecologisch onderbouwd kan worden dat behoud van een soort of habitattype in een gebied niet mogelijk is, de doelstellingen in gebieden aangepast kunnen worden. Daarvoor dient het Standaarddata-formulier gewijzigd te worden. Wijzigingen in de doelen van de Habitatrichtlijn moeten verdedigd worden bij de Europese Commissie, in tegenstelling tot wijzigingen in de doelen van de Vogelrichtlijn. De Habitatrichtlijn biedt dus in theorie ruimte voor het aanpassen of schrappen van instandhoudingsdoelen; er is dus in zoverre geen sprake van een juridisch knelpunt, maar in de praktijk blijkt het aanpassen van de doelen lastig te realiseren.

Behoud natuur en biogeografisch niveau

Bij de wens om duurzaam behoud van soorten en habitattypen te realiseren op lidstaatniveau, is relevant dat de Favourable Reference Range (FRR) het potentiële verspreidingsgebied moet omvatten dat nodig is voor het in een gunstige staat van instandhouding brengen van habitattypen en soorten26.

Voor Nederland zijn recentelijk de Favourable Reference Values voor zowel soorten (Ottburg en van Swaaij, 2015) als voor habitattypen (Bijlsma et al., 2014) opgesteld. Juist populaties en voorkomen in de rand van de huidige arealen en op locaties met bijzondere condities zijn van groot belang voor het realiseren van een gunstige staat van instandhouding. Daarnaast geldt voor het korhoen en Actieve hoogvenen dat zij er overal in de Atlantische biogeografische regio slecht voor staan.

• Korhoen: De Nederlandse broedvogels maken deel uit van de op uitsterven staande broedpopulatie van de Noordwest-Europese laagvlakte. Het verspreidingsgebied van dit zogenoemde

‘laaglandkorhoen’ omvat België, Nederland, Nedersaksen en Denemarken. Daarbij is de soort in Denemarken eind vorige eeuw als broedvogel verdwenen. Binnen de gehele Europese Unie (dus ook andere biogeografische regio’s) bestaat de populatie uit 550.000–825.000 paren27. Voor het korhoen

24

Voor Engbertsdijksvenen geldt dat de representativiteit van het gebied voor de habitattypen Actieve hoogvenen en Herstellende hoogvenen ‘goed’ is (Janssen et al., 2014)). Ook de behoudsstatus is voor beide typen ‘goed’. De algemene beoordeling van deze auteurs is dat het gebied waardevol is. Veel hoogveengebieden liggen min of meer geïsoleerd in het landschap en Engbertsdijksvenen maakt hierop geen uitzondering. De casus Engbertsdijksvenen lijkt dus inhoudelijk niet af te wijken van andere Natura 2000-hoogveengebieden.

25 Zie OBN-brochure Heidelandschap in ontwikkeling (VBNE-website).

26

FRR: Taking into account physical and ecological conditions (such as climate, geology, soil, altitude)’ (Evans & Arvela 2011; zie ook Bijlsma et al., 2014).

27

Bron: profieldocument Korhoen, zie

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/Profiel_vogel_A107.pdf

90 |

Alterra–rapport 2705

(ondersoort tetrix) is de kortetermijntrend voor populatieomvang en range negatief voor alle

betreffende landen (België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Nederland), behalve voor Duitsland met een stabiele populatieomvang28.

• Actieve hoogvenen: Voor dit habitattype is de staat van instandhouding in alle landen van de Atlantische regio zeer ongunstig (U2), behalve in Spanje (matig ongunstig U1). Alleen in Denemarken scoort dit type gunstig op het aspect verspreiding29.

Bovenstaande betekent dat het realiseren van een gunstige staat van instandhouding op

biogeografisch niveau geen soelaas zal bieden. Eenzijdige besluiten vanuit Nederland om bescherming te verslappen of op te geven door te wijzen op andere gezonde populaties in andere lidstaten, is dus

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN