• No results found

4 1 De genealogie van het moderne subject: van het brandmerken van het lichaam naar de zelf-onderwerping van de ziel (‘soul’)

4.1.6 De genealogie van de moderne ‘ziel’

Aan het eind van zijn beknopte uiteenzetting van wat hij in de rest van het boek gaat behandelen, zegt Foucault dat de geschiedenis van de disciplinaire macht beschouwd zou kunnen worden als een genealogie van de moderne ‘ziel’ (‘soul’)(Foucault, 1991, p.29). Wat bedoelt hij hiermee en wat verstaat hij hier onder de ‘ziel’?

98

87

“Rather than seeing this soul as the reactivated remnants of an ideology, one would see it as the present correlative of a certain technology of power over the body. It would be wrong to say that the soul is an illusion, or an ideological effect. On the contrary, it exists, it has a reality, it is produced permanently around, on, within the body by the functioning of a power that is exercised on those punished – and, in a more general way, on those one supervises, trains and corrects, over madmen, children at home and at school, the colonized, over those who are stuck at a machine and supervised for the rest of their lives. This is the historical reality of this soul, which, unlike the soul represented by Christian theology, is not born in sin and subject to punishment, but is born rather out of methods of punishment, supervision and constraint.” (Foucault, 1991, p.29)

Terwijl in het oude strafsysteem het lichaam het ‘point of application’ (Foucault, 1991, p.22), het aangrijpingspunt van de straffende macht is, dient deze ‘ziel’ als het aangrijpingspunt voor wat Foucault verderop in Discipline and punish aanduidt met ‘truth-power’ (waarheidsmacht) in de moderne samenleving. In bovenstaand citaat en het citaat hierna geeft hij heel beknopt weer wat hij ziet als de functie van de moderne ziel in de werking van de disciplinaire macht. Het gaat Foucault – zo zegt hij hier ̶ uitdrukkelijk niet om de ziel zoals opgevat binnen de christelijke theologie, maar om de ziel als correlaat van een bepaalde machtstechnologie over het lichaam, namelijk de technologie van disciplinaire macht in het algemeen en van waarheidsmacht in het bijzonder. En terwijl de eerste ziel mogelijk een illusie of een ideologisch effect is, gaat het bij de tweede, aldus Foucault, om een realiteit die voortdurend geproduceerd wordt ‘around, on, within the body’ door het functioneren van de disciplinaire macht. Dit punt werkt hij verder uit in het vervolg van het citaat.

“This real, non-corporal soul is not a substance; it is the element in which are articulated the effects of a certain type of power and the reference of a certain type of knowledge, the machinery by which the power relations give rise to a possible corpus of knowledge, and knowledge extends and reinforces the effects of this power. On this reality-reference, various concepts have been constructed and domains of analysis carved out: psyche, subjectivity, personality, consciousness, etc; on it have been built scientific techniques and discourses, and the moral claims of humanism. But let there be no misunderstanding: it is not that a real man, the object of knowledge, philosophical reflection or technical intervention, has been substituted for the soul, the illusion of the theologians. The man described for us, whom we are invited to free, is already in himself the effect of a subjection much more profound than himself. A ‘soul’ inhabits him and brings him to existence, which is itself a factor in the mastery that power exercises over the body. The soul is the effect and instrument of a political anatomy; the soul is the prison of the body.” (Foucault, 1991, p.29/ 30)

In de loop van het boek presenteert Foucault steeds meer materiaal om een nadere betekenis te geven aan wat hij bedoelt met deze ziel als het correlaat van een bepaalde machtstechnologie over het lichaam. Wat dan m.i. in ieder geval duidelijk wordt, is dat deze ziel een centrale rol speelt in de manier waarop volgens Foucault de moderne mens ingevoegd wordt, zich invoegt en zich laat invoegen in de bestaande maatschappelijke orde met zijn ongelijke machtsverhoudingen. Over deze moderne mens spreekt Foucault volgens mij, als hij hier spreekt over het humanisme. Over de ziel als historische realiteit zegt hij: “On this reality-reference (…) have been built (…) the

88

moral claims of humanism.” Met deze ziel verwijst Foucault m.i. naar het moderne, autonome en rationele subject. En deze ziel beschouwt Foucault als een historisch bepaald subject. Vervolgens zegt hij: “But let there be no misunderstanding”. Ik heb de indruk dat Foucault zich hier nadrukkelijk afzet tegen het humanisme en zijn morele claims: het humanisme zou zich in zijn ogen ontdaan hebben van de christelijke ziel als theologische illusie en zou in de plaats daarvan de mens hebben neergezet die uitgenodigd wordt om zichzelf, zijn ‘ziel’ te bevrijden. Ik denk dat Foucault hiermee aangeeft dat het humanisme volgens hem de menselijke aard of natuur niet beschouwt als historisch bepaald, maar als ‘a substance’. Hiernaar verwijst hij volgens mij, als hij in ‘De ethiek van de zorg voor zichzelf als vrijheidspraktijk’ (Foucault, 2009, p.184) waarschuwt voor een bepaalde opvatting van ‘bevrijding’. Deze opvatting kan – zo zegt hij in dat interview ̶ “tot de stelling leiden dat er zoiets bestaat als een menselijke natuur of aard die, als gevolg van historische, economische en sociale processen, in en door repressiemechanismen zou zijn versluierd, vervreemd of opgesloten. Volgens deze hypothese zou het voldoende zijn de grendels van de repressie te laten springen opdat de mens zich met zichzelf verzoent, zijn aard terugvindt of opnieuw in contact komt met zijn oorsprong en weer een volledige en positieve verhouding tot zichzelf aangaat”. Uitgaande van deze repressie- en bevrijdingshypothese zou het humanisme zich – zo vat ik de woorden van Foucault hier op ̶ volgens hem ten doel stellen om deze menselijke natuur, voorzover ‘versluierd, vervreemd of opgesloten’, te bevrijden.

In het sociaal werk spelen humanistische principes als autonomie en zelfbeschikking een belangrijke rol. Het bevorderen van de autonomie99 van cliënten is vaak een belangrijke doelstelling. In de woorden van Foucault gaat het hier om ‘(t)he man described for us, whom we are invited to free’. Als voorbeeld zouden we kunnen kijken naar de manier waarop het humanisme volgens hem ons uitnodigt om ‘mensen met een verstandelijke beperking’ te bevrijden. Omdat autonomie en rationaliteit z.i. in deze visie beschouwd worden als

kernelementen van het mens-zijn, zou het mens-waardig zijn om ook ‘mensen met een verstandelijke

beperking’ zoveel mogelijk de kans te geven om als autonoom en rationeel wezen hun leven te bepalen en in te richten naar eigen keuze. Deze ‘humanisering’ van de menselijke verhoudingen zou nog versterkt worden door het gegeven dat velen van de doelgroep zelf aangeven dat dat strookt met hoe zij zichzelf en hun eigen situatie ervaren en dat ook zij het recht hebben op een volwaardig, gelijkwaardig en menswaardig bestaan.

Foucault draait deze humanistische repressie- en bevrijdingsthese in bovenstaand citaat om: juist door de veronderstelling dat de menselijke natuur onderdrukt wordt en mensen hun natuur moeten bevrijden om ‘zichzelf’ te worden, worden mensen gedisciplineerd. Deze autonome, rationele mens van het humanisme, zo zegt Foucault, is immers zelf “the effect of a subjection much more profound than himself”. Deze onderwerping – zo vat ik zijn woorden hier op ̶ is dieper dan de onderwerping waarvan men zich probeert te bevrijden. Juist deze ‘bevrijding’ normaliseert mensen, laat mensen invoegen in de bestaande maatschappelijke orde. Juist de ‘bevrijde’ ziel is zelf het instrument waarmee macht over het lichaam wordt uitgeoefend. Juist deze ziel ketent het lichaam: “The soul is the prison of the body.” Met deze uitspraak verwijst hij m.i. naar een bekende uitspraak van Plato: “Het lichaam is de kerker van de ziel.” En in deze omkering is al een wending te lezen naar de vrijheidspraktijken bij de latere Foucault.

99

89

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN