• No results found

De crisis van de democratische parrèsia: de overgang van een parrèsia gericht op de polis naar een parrèsia gericht op het êthos

4 1 De genealogie van het moderne subject: van het brandmerken van het lichaam naar de zelf-onderwerping van de ziel (‘soul’)

Hoofdstuk 5 Michel Foucault en de theorie van parrèsia

5.4 De crisis van de democratische parrèsia: de overgang van een parrèsia gericht op de polis naar een parrèsia gericht op het êthos

“In de merendeels filosofische en politieke teksten uit het einde van de vijfde en vooral de vierde eeuw kwam de parrhêsia veel minder naar voren als een recht dat in volle vrijheid gebruikt kan worden dan als een gevaarlijke praktijk met dubbelzinnige gevolgen, die niet zonder

voorzorgsmaatregelen en beperkingen uitgeoefend kan worden” (Foucault, 2011, p.57). Vanaf de Peloponnesische Oorlog (431 – 404 v.C) wordt het volgens Foucault in het Griekse politieke denken zeer gebruikelijk om expliciete kritiek te uiten op sprekers die parrèsia in negatieve zin gebruiken. Er ontstaat een discussie over de verhouding van parrèsia tot de democratische instituties. Democratie is gebaseerd op een politeia, een constitutie die noodzakelijkerwijs alle vormen van parrèsia, ook de slechtste, gelijkelijk moet toelaten. Immers, parrèsia is weliswaar een wezenlijk kenmerk van de democratische stadstaat Athene, maar zij is niet institutioneel vastgelegd, zoals dat wel het geval is bij isègoria (gelijke recht van spreken) en isonomia (gelijkheid voor de wet). Maar als “ook aan de slechtste burgers parrèsia wordt gegeven, kan de overweldigende invloed van slechte, immorele en domme sprekers de bevolking in een tirannie doen verzeilen, of de stadstaat anderszins in gevaar brengen” (Foucault, 2004, p.65). Daarom kan parrèsia gevaarlijk zijn voor de democratie zelf.

Deze crisis van de democratische parrèsia, deze ‘problematisering van de parrhêsia’ (Foucault, 2011, p.81), van wat voorheen vanzelfsprekend was, heeft volgens Foucault twee belangrijke aspecten: 1. de kritiek op de democratische parrèsia, met als belangrijke vraag wie er bevoegd is om parrèsia te gebruiken, 2. de verandering van de plaats die voor de politieke parrèsia het meest gunstig is en daarmee een verandering van de ‘relatie tussen het ware vertoog en het bestuur’ van de stadstaat (Foucault, 2011, p.81). In par.5.5 bespreek ik het tweede aspect. Nu eerst de kritiek op de

162

5.4.1 De kritiek op de democratische parrèsia: wie is bevoegd om parrèsia te gebruiken? Zoals al eerder vermeld was het herkennen van een parrèsiast volgens Foucault van groot belang in de Grieks-Romeinse samenleving. En om een parrèsiast te kunnen herkennen moet het duidelijk zijn wie van de burgers wel en wie niet bevoegd zijn om parrèsia in positieve zin te gebruiken. De democratie zelf is echter niet in staat om dit onderscheid te maken. Democratie is immers een politieke constitutie waar het volk de macht heeft, iedere burger voor de wet gelijk is en een gelijk recht van spreken heeft. Zoals gezegd moet zo’n bestel noodzakelijkerwijze ook ‘de slechte, domme, immorele burgers’ toestaan parrèsia te gebruiken.

“Wie is bevoegd om parrèsia te gebruiken? Volstaat het om parrèsia eenvoudigweg te

accepteren als een recht dat iedere burger toestaat om in de volksvergadering te spreken als en wanneer hij of zij dat wil? Of moet parrèsia alleen aan enkele burgers worden toegekend, overeenkomstig hun sociale status of hun persoonlijke deugden? Er bestaat een discrepantie tussen het egalitaire systeem dat iedereen de gelegenheid geeft om parrèsia te gebruiken en de noodzaak om alleen die burgers te kiezen die (op grond van hun sociale of persoonlijke

kwaliteiten) in staat zijn parrèsia op een manier te gebruiken die werkelijk nuttig is voor het land. Deze discrepantie leidt tot een problematisering van parrèsia.”(Foucault, 2004, p.61) Foucault geeft vervolgens aan dat er een problematische verhouding is tussen nomos en aletheia, tussen wet en waarheid.

“Anders dan isonomia (de gelijkheid van alle burgers voor de wet) en isègoria (het wettelijk recht dat aan iedereen gegeven is om zijn of haar mening te uiten), was parrèsia niet duidelijk in institutionele termen gedefinieerd. Er was bijvoorbeeld geen wet die de parrèsiastès

beschermde tegen mogelijke vergelding of bestraffing voor wat hij of zij had gezegd. Daardoor was ook de relatie tussen nomos en aletheia problematisch: hoe een wettelijke status te geven aan iemand die waarheid belangrijk vindt? Er bestaan formele regels voor geldig redeneren, maar geen sociale, politieke of institutionele wetten die bepalen wie waarheid kan

spreken.”(Foucault, 2004, p.61)

De crisis van de democratische parrèsia is dan ook een waarheidsprobleem, zo zegt Foucault. “Want ze betreft het probleem hoe je, binnen de grenzen van een gevestigd systeem waarin iedereen hetzelfde recht heeft om vrijuit te spreken, kunt weten wie er in staat is waarheid te spreken. Democratie op zichzelf kan niet bepalen wie over de speciale vermogens beschikt om waarheid te spreken (en dus het recht op het spreken van waarheid toekomt). Als verbale activiteit, als zuivere vrijmoedigheid in het spreken, is parrèsia dan ook niet voldoende om de waarheid te onthullen; ook negatieve parrèsia, het domme recht van spreken, kan het gevolg zijn.” (Foucault, 2004, p.62)

Samenvattend, voor het functioneren van de democratie bij het besturen van de stadstaat is het uitermate belangrijk dat de parrèsiast herkend wordt en dat de burgers in de volksvergadering weten dat een bepaald iemand waarheid spreekt. Echter, de algemeen gedeelde vanzelfsprekendheid over wie het voorrecht heeft om parrèsia te gebruiken, is verdwenen. En de democratische instituties als zodanig zijn niet in staat om plaats te bieden aan het waarheidspreken, aan parrèsia in positieve zin.

163

In de kritiek op de democratische parrèsia gaat het volgens Foucault in werkelijkheid dan ook om kritiek op de democratie, haar instituties en praktijken, met haar traditionele aanspraak om “de bevoorrechte plaats te zijn voor het aan de dag treden van het waarheidspreken” (Foucault, 2011, p.57) .

“Athene, de democratische stadstaat, trots op zijn instituties, pretendeerde de stadstaat te zijn waar het recht van spreken, het recht om het woord te nemen, de waarheid te spreken en de mogelijkheid om de moed tot dit waarheidspreken te aanvaarden beter gerealiseerd waren dan elders.” (Foucault, 2011, p.57)

Deze pretentie en deze waarden lijken zich, aldus Foucault, nu om te keren. De parrèsiastische vrijheid in de democratie is juist een gevaar voor de stadstaat. Immers, deze vrijheid wordt niet beoefend als “een voorrecht-plicht, maar als de vrijheid voor iedereen om wat dan ook te zeggen, wat men maar wil” (Foucault, 2011, p. 58). Daarnaast is de parrèsiastische vrijheid in de democratie ook een gevaar voor de parrèsiast zelf. De moed van diegene die er gebruik van wil maken dreigt in een democratie afgestraft te worden: “(H)un ware vertoog stelt ze bloot aan wraak en straf”. (Foucault, 2011, p. 59) Dit is ook de reden dat Socrates nooit op het politieke podium zijn invloed heeft doen gelden, terwijl hij zelf zo nuttig dacht te zijn voor de stadstaat125.

5.4.2 De democratische instituties en het ontbreken van het ethisch onderscheid

“Als de democratische instituties niet in staat zijn plaats te bieden aan het waarheidspreken en de parrhêsia de rol te laten spelen die ze zou moeten spelen, komt dat doordat er aan die instituties iets ontbreekt” (Foucault, 2011, p.57).

Foucault noemt dit ontbrekende: ‘het ethische onderscheid’. De crisis van de democratische parrèsia in het Griekse denken van de 4e eeuw leidt ons dan ook, zo zegt hij, naar het belangrijke vraagstuk van het êthos en het ethisch onderscheid. Dit leidt ons naar het tweede aspect aan de hand waarvan de crisis van de democratische parrèsia volgens Foucault te beschrijven is: de verandering van de plaats die voor de parrèsia het meest gunstig is. Dat is niet meerde volksvergadering, maar het hof van de vorst, zo zegt hij (Foucault, 2011, p.81). Waarom is dat? En wat bedoelt Foucault met dat ethisch onderscheid?

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN