• No results found

De vorming van de disciplinaire samenleving en enkele brede historische processen Zoals hierboven al enigszins aangeduid is de vorming van de disciplinaire samenleving volgens

4 1 De genealogie van het moderne subject: van het brandmerken van het lichaam naar de zelf-onderwerping van de ziel (‘soul’)

4.4 De opkomst van de disciplinaire samenleving

4.4.11 De vorming van de disciplinaire samenleving en enkele brede historische processen Zoals hierboven al enigszins aangeduid is de vorming van de disciplinaire samenleving volgens

Foucault verbonden met een aantal brede historische processen.

1. Een economisch proces

Al eerder hebben we gezien dat de disciplinaire macht er volgens Foucault op gericht is om zowel de politieke volgzaamheid als het economisch nut van individuen te vergroten en om deze macht uit te oefenen met zo laag mogelijke kosten, niet alleen economisch gezien, maar ook politiek. Door zijn discretie en relatieve onzichtbaarheid roept zij immers weinig verzet (‘resistance’) op (Foucault, 1991, p.218). Deze doelstelling correspondeert volgens Foucault met twee processen in de 18e eeuw: 1. de grote demografische druk: een toename van de zwervende populatie, maar ook van de

schoolpopulatie, ziekenhuis- en legerpopulatie, en 2. de groei van het productieapparaat dat steeds groter, ingewikkelder en duurder wordt. De disciplineringstechnieken maken het mogelijk om machtsmechanismen te integreren in het efficiënter maken van het productieproces. Hierdoor wordt, aldus Foucault, datgene mogelijk waar ‘the old economy of power’ niet toe in staat was, namelijk “to adjust the multiplicity of men and the multiplication of the apparatuses of production” (Foucault, 1991, p.219). Hij heeft het hier over productie in ruime zin, dus ook van kennis en vaardigheden op school, van gezondheid in het ziekenhuis, van vernietigingskracht in het leger. Daarnaast is de disciplinaire macht, zo zegt Foucault, in staat om de tegenkrachten die kunnen voortkomen uit een goed georganiseerde menigte, te neutraliseren, en wel door het verhinderen van ‘horizontal conjunctions’ (Foucault, 1991, p.219). Deze term vat ik op als verwijzend naar die

112

d.w.z. buiten de werking van de disciplinaire macht staan, en daardoor een (mogelijk) gevaar vormen voor de bestaande maatschappelijke orde.

2. Een juridisch-politiek proces

Hoewel de disciplinaire macht niet rechtstreeks onder de juridisch-politieke structuren van een samenleving valt, is zij daar volgens Foucault toch niet volledig onafhankelijk van. In de loop van de 18e eeuw wordt de bourgeoisie de politiek dominante klasse, aldus Foucault. Maar, zegt hij, dit proces wordt gemaskeerd door de vorming van een formeel egalitair juridisch kader, mogelijk gemaakt door een parlementair, representatief bewind. Dit kader dat een systeem van in principe gelijke rechten waarborgt, wordt ondersteund door de disciplinaire mechanismes, door die “tiny, everyday, physical mechanisms, (.) all those systems of micro-power that are essentially non- egalitarian and asymmetrical” (Foucault, 1991, p.222). Immers, terwijl er sprake is van formele gelijkheid, wordt – zoals eerder gezegd ̶ in een disciplinaire samenleving de feitelijke ongelijkheid in toenemende mate niet meer bepaald door status, afkomst e.d., maar door de mate waarin iemand aan ‘the Norm’ voldoet.

En ook al zorgt het representatieve regiem er in formele zin voor dat de wil van allen “the

fundamental authority of sovereignty” vormt, de disciplines zorgen voor “a submission of forces and bodies” (Foucault, 1991, p.222). En zo vormen, aldus Foucault, de reële, lichamelijke disciplines de fundering van de formele, juridische vrijheden. Een discipline creëert immers een verbinding tussen twee individuen die heel anders is dan de contractuele verbinding tussen twee gelijkwaardige partners. Zo zijn er veel feitelijke procedures die de wettelijke fictie van het arbeidscontract ondermijnen. Het gaat hier dan ook, aldus Foucault, om “the non-reversible subordination of one group of people by another” (Foucault, 1991, p.222/223).

In de genealogie van de moderne samenleving zijn de disciplines dan ook volgens hem, samen met de klassendominantie, “the political counterpart of the juridical norms according to which power was redistributed”. Zij zijn “at the very foundation of society, and a element in its equilibrium, whereas they are a series of mechanisms for unbalancing power relations definitively and everywhere” (Foucault, 1991, p. 223). Aan de hand van dit citaat heb ik in de Inleiding al aangegeven dat de theorie van Foucault over disciplinering en waarheidsmacht een antwoord probeert te geven op de vraag hoe moderne samenlevingen erin slagen om de maatschappelijke orde te stabiliseren. Zoals Foucault hier aangeeft spelen de disciplines hierin een belangrijke rol. Maar tegelijkertijd met het in evenwicht houden van de maatschappelijke orde – zo zegt Foucault hier ̶ brengen zij

machtsverhoudingen uit hun evenwicht, niet tijdelijk en op beperkte schaal, maar ‘definitively and everywhere’. Ik vat dit op als het definitief en overal uit het evenwicht brengen van bestaande vormgevingen van ongelijke machtsverhoudingen, van verhoudingen die zelf ook al uit het evenwicht zijn. Terwijl in premoderne samenlevingen de maatschappelijke orde gekenmerkt wordt door ongelijke, dus uit het evenwicht zijnde, maar stabiele, dus in evenwicht zijnde, machtsverhoudingen, is het paradoxale van moderne samenlevingen dat de stabiliteit van de maatschappelijke orde berust op instabiele verhoudingen. Immers, zo vat ik dit citaat van Foucault op, de disciplines zorgen ervoor dat deze ongelijke machtsverhoudingen niet meer uitsluitend of voornamelijk gebaseerd zijn op status, afkomst, klasse e.d., maar vooral op de mate waarin iemand aan de norm voldoet. Met de opkomst van de disciplinaire samenleving werden dus de in die tijd bestaande ongelijke

113

machtsverhoudingen uit hun evenwicht gebracht. En dit ‘unbalancing’ is definitief en overal. Immers, de ‘onderwerping’ aan de norm impliceert een permanent toezicht (door onszelf en door anderen) dat erop gericht is om steeds beter te voldoen aan de norm. En dit leidt, in mijn eigen woorden, tot een permanente en alomtegenwoordige sociale mobiliteit (‘unbalancing power relations’). Dat betekent dat niemand een vaste plaats heeft in de maatschappelijke orde en dat mensen voortdurend rouleren. En als ik nogmaals het klaslokaal als voorbeeld van disciplinaire macht mag nemen, dan zie ik dat daarin de beste leerlingen toezicht houden op de anderen. Maar – zo leg ik bovenstaand citaat uit ̶ wie op een bepaald moment de beste leerlingen zijn, wordt permanent gemeten en kan elk moment weer anders zijn. Dus als het gaat om de ‘gewone’ ongelijke machtsverhoudingen in zo’n klaslokaal, dan is de disciplinaire macht een macht die die

machtsverhoudingen ‘definitively’ uit evenwicht brengt en juist daardoor de orde in het klaslokaal stabiliseert. En wat geldt voor het klaslokaal, geldt ‘everywhere’ in de moderne, disciplinaire samenleving. En juist door dit definitief en overal uit het evenwicht brengen van deze ongelijke machtsverhoudingen zijn de disciplines, paradoxaal genoeg, “at the very foundation of society, and a element in its equilibrium”.

3. Een wetenschappelijk proces

De meeste van de panoptische technieken hebben, zo zegt Foucault, elk afzonderlijk al een lange geschiedenis achter de rug. In de 18e eeuw bereiken de panoptische technieken volgens hem echter een niveau ‘at which the formation of knowledge and the increase of power regularly reinforce one another in a circular process’. Achtereenvolgens worden het hospitaal, de school, de werkplaats dankzij de disciplines “apparatuses such that any mechanism of objectification could be used in them as an instrument of subjection, and any growth of power could give rise in them to possible branches of knowledge” (Foucault, 1991, p.224). De disciplinaire macht maakt het ontstaan van de

menswetenschappen (‘the sciences of man’) mogelijk: de medische wetenschap, psychologie, psychiatrie, pedagogie, criminologie en zoveel andere wetenschappen “which have so delighted our ‘humanity’ for over a century” (Foucault, 1991, p.226). Maar andersom maken deze wetenschappen, zo zegt hij, een steeds grotere verfijning van deze disciplinaire macht mogelijk.In par. 4.1 heb ik al vermeld dat volgens Foucault de ontwikkeling van het strafrechtsysteem naar steeds minder fysiek geweld mogelijk te snel is toegeschreven aan een proces van ‘humanisering’, een proces naar meer ‘menselijkheid’. Hier beschrijft hij deze ontwikkeling als een verandering van machtsuitoefening: van repressieve naar disciplinaire macht. En de disciplinaire macht is, zo zegt hij, niet alleen de oorsprong van de onderzoekstechniek van de empirische menswetenschappen, maar deze is ‘extremely close’ bij haar oorsprong gebleven (Foucault, 1991, p.226). Deze onderzoekstechniek is nog steeds een intrinsiek element van de disciplines. Dit soort onderzoek lijkt dan wel, aldus Foucault, in de vorm van testen, interviews en ondervragingen de disciplineringsmechanismen te rectificeren. Zo wordt een schoolpsycholoog geacht de disciplinaire strengheid van de school te corrigeren. Dit is volgens hem echter misleidend: “these techniques merely refer individuals from one disciplinary authority to another, and they reproduce, in a concentrated or formalized form, the schema of power-knowledge proper to each discipline”(Foucault, 1991, p.226/227). Foucault geeft hier aan dat de leerling van de ene disciplinaire autoriteit (de leraar) wordt doorverwezen naar de andere (de schoolpsycholoog).

Die andere autoriteit – zo voeg ik er aan toe – zou ook een schoolmaatschappelijk werker kunnen zijn. Deze is weliswaar niet wetenschappelijk opgeleid, maar werkt wel mede op basis van wetenschappelijke kennis. En zo

114

kan deze leerling onderworpen worden aan allerlei vormen van overleg waarin de ‘autoriteiten’ (intern, maar eventueel ook extern) met elkaar overleggen hoe deze leerling het beste ‘geholpen’ zou kunnen worden.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN