• No results found

Deel I Het theoretisch kader

Hoofdstuk 1 Michel Foucault en het sociaal werk

1.1 Hans Achterhuis en ‘De markt van welzijn en geluk’

1.1.3 Drie conclusies

Uit de door Foucault uiteengezette verstrengeling van wetenschap en macht kunnen volgens Achterhuis drie conclusies getrokken worden. Allereerst, als er gesproken wordt over de constructie van de werkelijkheid, is er allerminst sprake van idealisme33. Hij haalt de bekende woorden van de socioloog Thomas aan (het zgn. Thomas-theorema): “Als mensen situaties als werkelijk definiëren, dan zijn de consequenties ervan ook werkelijk”(p.216)34. Deze uitspraak geldt volgens Achterhuis in ieder geval voor “het verstrengelde netwerk van macht en wetenschap in onze samenleving. Als daar uitspraken worden gedaan of beleidsmaatregelen vastgesteld, dan heeft dat consequenties, dan worden letterlijk realiteiten geschapen. Dan zijn mensen ziek of afwijkend of delinquent” (p.216). Ten tweede, dit samengaan van macht en wetenschap werkt via het individualiseren van problemen: maatschappelijke problemen voor cliënten worden door hulpverleners vaak geherdefinieerd in persoonlijke categorieën waardoor de bestaande maatschappelijke problematiek genegeerd wordt en vaak verergert. Ten derde, als “binnen de huidige kennisruimte de menswetenschappen en de beheersingsmacht zo onlosmakelijk verbonden zijn, dan is de roep om een kritische en

emanciperende menswetenschap op zijn minst dubbelzinnig”(p.218), aldus Achterhuis. Foucault richt zich volgens Achterhuis dan ook niet op het vervolmaken of hervormen van de wetenschap, maar op het uitwerken van genealogieën.

“In deze genealogieën wordt net zoals in zijn boek over het ontstaan van de gevangenis duidelijk welke groepen bij het opkomen van een bepaalde wetenschap onderdrukt werden en tot object zijn gemaakt. Ook zal eruit blijken ten koste van de kennis en ervaring van welke groepen zo’n wetenschap zich heeft kunnen ontwikkelen. Deze door de wetenschap beheerste groepen – gekken, vrouwen, zieken, gevangenen – kunnen met hun ervaringen, gevoelens en kennis het verzet tegen de wetenschappelijke waarheden en werkelijkheden gestalte geven” (p.218).

32

De verstrengeling bij Foucault van subjectivering en objectivering in relatie tot de disciplinaire macht behandel ik in hoofdstuk 4.

33

Achterhuis gebruikt deze term hier in ontologische zin (tegenover het ontologisch realisme)(FK).

34

Deze vertaling van het bekende theorema uit 1928 van de socioloog W.I. Thomas klopt niet helemaal. Dit theorema luidt als volgt: “If men define situations as real, they are real in their consequences.”

31

In het slothoofdstuk van zijn boek pleit Achterhuis tegen de achtergrond van zijn vooral op Illich, maar ook op Foucault gebaseerde analyses dan ook voor een verregaande deprofessionalisering van de welzijnssector.

1.1.4 Evaluatie

Illich is zijn hoofdbron, maar, zoals hierboven is aangegeven, analyseert Achterhuis (1982) ook vanuit Foucault het professionele welzijnswerk en pleit hij, mede op basis van Foucault, voor een

verregaande deprofessionalisering. Dit zou voor onze tijd betekenen dat een project als normatieve professionalisering35 geen of te weinig recht zou doen aan de problemen waarvoor we in het huidige sociaal werk staan, net zoals Achterhuis toentertijd ‘de roep om een kritische en emanciperende menswetenschap op zijn minst dubbelzinnig’ vond. Zoals ik in de Inleiding van dit hoofdstuk al aangeef, heb ik in mijn onderzoek gezocht naar een interpretatie van de theorie van Foucault over disciplinering en waarheidsmacht die het mogelijk maakt om – in het kader van normatieve professionalisering ̶ Foucault op vruchtbare wijze in te zetten voor het bevorderen van normatieve leerprocessen binnen het sociaal werk. Gezien vanuit de doelstelling van dit onderzoek worden in de interpretatie die Achterhuis (1982) ons biedt, de inzichten van Foucault echter op dit punt

onvoldoende benut voor het sociaal werk. In zijn interpretatie ontbreken een aantal belangrijke punten die ons in dit opzicht verder kunnen helpen36.

De theorie van Foucault over disciplinering en waarheidsmacht levert weliswaar de instrumenten om de huidige samenleving als een disciplinaire samenleving heel gedetailleerd te analyseren en daarmee ook de normatieve spanningen binnen het sociaal werk tussen helpen en disciplineren te articuleren. Maar Achterhuis gaat er in zijn, mede op Foucault gebaseerd, pleidooi voor een verregaande deprofessionalisering aan voorbij dat Foucault in Discipline and punish verschillende malen aangeeft dat de disciplinaire macht enerzijds doordringt tot in de haarvaten van de

samenleving, maar anderzijds geen eigenaar heeft en niemands eigendom is, niet van een individu, niet van een groep, niet van een klasse. Deze machtsvorm, zo geeft hij aan, functioneert d.m.v. een netwerk van relaties. En dit netwerk functioneert niet alleen verticaal van boven naar beneden, maar ook van beneden naar boven, en zijdelings. Zo is het niet alleen de professional die mede op basis van wetenschappelijke kennis zijn werk doet37 en daarmee bijdraagt aan de disciplinering van de cliënt, maar gebeurt het ook andersom. De cliënt die zich open stelt voor begeleiding, behandeling of therapie, bevestigt de ander in diens eigen binding aan disciplinaire vormen van macht. Ook dragen de professionals bij aan elkaars disciplinering, bijvoorbeeld d.m.v. collegiale raadpleging, overleg of intervisie. En ook buiten de professionele omgeving zijn mensen opgenomen in netwerken van relaties waarbinnen zij niet alleen een bijdrage leveren aan de disciplinering van anderen, maar ook aan die van zichzelf. In het verlengde hiervan ontbreekt bij Achterhuis ook het thema van de verinnerlijking, een thema dat Foucault niet in Discipline and punish, maar wel in De wil tot weten en

35

Zie voor de term ‘normatieve professionalisering’ de Algemene Inleiding par.1 en 2.

36

Deze punten geef ik hier kort aan en zal ik in hoofdstuk 4, in mijn eigen weergave van Foucault, nader uitwerken.

37

Met deze omschrijving verwijs ik zowel naar academisch opgeleide professionals (bijvoorbeeld orthopedagogen) als naar HBO-opgeleide professionals (bijvoorbeeld sociaal werkers).

32

ook in enkele verspreide teksten over pastorale macht bespreekt. Door deze verinnerlijking hebben cliënten potentieel een actief aandeel in hun eigen disciplinering. Tegelijkertijd echter biedt deze verinnerlijking hen ook de mogelijkheid van verzet tegen begeleiding, behandeling of therapie38. Wat betreft de instituties waarschuwt Foucault er al aan het begin van Discipline and punish expliciet voor dat disciplinaire macht niet een machtsvorm is die ‘once and for all’ omvergeworpen kan worden ‘by a new functioning or a destruction of the institutions’ (Foucault, 1991, p.27). Wel levert het sociaal werk in de ogen van Foucault een belangrijke bijdrage aan de disciplinaire macht. Zoals Achterhuis zelf al aangeeft, spreekt Foucault over de ‘carceral archipelago’, een netwerk van normerende instanties, waaronder de school, de gezondheidszorg en ook het sociaal werk. Dit netwerk heeft zich uitgespreid over de hele samenleving en vormt een belangrijk voertuig voor disciplinaire macht.

Tot slot, in dit onderzoek is het van groot belang om deze theorie van Foucault te kunnen verbinden met de theorie over parrèsia van de late Foucault. Deze theorie had Achterhuis toentertijd echter nog niet tot zijn beschikking.

1.2 Geert van der Laan en ‘Legitimatieproblemen in het maatschappelijk

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN