• No results found

4 1 De genealogie van het moderne subject: van het brandmerken van het lichaam naar de zelf-onderwerping van de ziel (‘soul’)

Hoofdstuk 5 Michel Foucault en de theorie van parrèsia

5.2 De betekenis van het woord parrèsia

Wat is volgens Foucault “in zijn algemeenheid de positieve betekenis van parrèsia in de meeste Griekse teksten waarin het woord vanaf de vijfde eeuw v.Chr. tot de vijfde eeuw n.Chr. voorkomt” (Foucault, 2004, p.16)? Hieronder geef ik zijn antwoord puntsgewijs weer.

5.2.1 De algemene betekenis van parrèsia

Etymologisch betekent parrèsia: alles zeggen, van ‘pan’ (alles) en ‘rèma’ (dat wat gezegd wordt). De parrèsiast is volgens Foucault iemand die alles zegt wat hij denkt en dat ook volledig en nauwkeurig doet. Dat wat hij zegt, is dus zijn eigen mening. En om zijn toehoorders te overtuigen maakt hij geen gebruik van retorische technieken, maar zegt hij zo openhartig mogelijk ‘wat hij werkelijk vindt’ (Foucault, 2004, p.10). Daarnaast beschouwt de parrèsiast het als zijn morele plicht om te spreken. Foucault geeft aan dat deze verplichting samenhangt “met het feit dat de parrèsiastès iets zegt wat gevaarlijk is voor hemzelf en dus een risico inhoudt” (Foucault, 2004, p.10). De parrèsiast is dan ook niet alleen openhartig en waarachtig, maar ook moedig in zijn spreken.

5.2.2 Parrèsia en retorica als verschillende vormen van spreken

Parrèsia is niet, aldus Foucault, een bepaalde techniek van het spreken, zoals de retorica, maar een bepaalde modaliteit van waarheidspreken (Foucault, 2011. p.33). Volgens Foucault is de verhouding tussen parrèsia en retorica ‘problematisch’ (Foucault, 2004, p.16). De retorica heeft ‘een

welomschreven techniek’ en de goede retor is een ‘vakman’ (Foucault, 2011, p. 33). Hij zou een doeltreffende leugenaar kunnen zijn die geen band heeft met wat hij zelf zegt, maar die wel ‘een dwingende band’ probeert te smeden tussen wat hij zegt en de toehoorder. Parrèsia daarentegen moeten we volgens Foucault niet beschouwen als “een welomschreven techniek, (…) ook al heeft zij technische aspecten”, maar als “een houding, een zijnswijze die verwant is aan de deugd”. De parrèsiast is dan ook ‘geen vakman’, maar een moedige waarheidspreker die wel een sterke band heeft met wat hij zelf zegt, en daarmee zichzelf en zijn relatie met de ander op het spel zet (Foucault, 2011, p. 33).

5.2.3 Parrèsia en waarheid

De parrèsiast spreekt zijn eigen mening, zijn eigen overtuiging uit. Foucault geeft echter ook aan dat hij een waarheidspreker is. Hoe verhoudt deze overtuiging zich dan tot waarheid? M.b.t. dit punt treft Foucault in de klassieke teksten het begrip ‘parrèsia’ in ongunstige en in positieve zin aan. In ongunstige zin, zo zegt hij, is parrèsia niet veel meer dan ‘geklets’; alles zeggen “wat je ook maar denkt, alles wat de zaak die je verdedigt maar ten goede kan komen, alles wat de hartstocht of het belang van de spreker kan dienen (..), zeggen wat er in je opkomt, zonder je te beroepen op enig principe van de rede of de waarheid” (Foucault, 2011, p. 28). Zo beschouwt Plato parrèsia “als kenmerk van de slechte democratische constitutie waarin iedereen het recht heeft zich tot zijn medeburgers te richten en ze om het even wat te zeggen, zelfs dingen die uitermate dom zijn of

157

gevaarlijk voor de stadstaat” (Foucault, 2004, p.10/11)123. Positieve parrèsia daarentegen is niet alleen alles zeggen wat men denkt, maar daarmee ook waarheid spreken. Foucault geeft aan dat in de meeste teksten waarin de term voorkomt (van de 5e eeuw v.C. tot de 5e eeuw n.C.) parrèsia deze positieve betekenis heeft (Foucault, 2004, p. 11, p.16): parrèsia als waarheidspreken. Hiermee zijn we echter terug bij de vraag naar de verhouding tussen de mening van de parrèsiast en waarheid. “Maar zegt de parrèsiastès wat hij denkt dat waar is, of zegt hij wat werkelijk waar is? Volgens mij zegt de parrèsiast wat waar is omdat hij weet dat het waar is; en hij weet dat het waar is omdat het werkelijk waar is. De parrèsiastès is niet alleen oprecht en spreekt niet alleen zijn overtuiging uit, maar zijn mening is ook waar. Hij zegt dat waarvan hij weet dat het waar is. Het tweede kenmerk van parrèsia houdt dan ook in dat er altijd een precieze overeenstemming is tussen overtuiging en waarheid”(Foucault, 2004, p.11).

Met de term ‘werkelijk waar’ verwijst Foucault hier m.i. naar een begrip van waarheid dat volgens hem voor de Grieken toentertijd een algemeen gedeelde vanzelfsprekendheid was, maar vreemd is aan het moderne denken. Het gaat hier om waarheid die ontologisch verankerd is, verankerd in de werkelijkheid zelf. Deze waarheid betreft de bestemming en de diepste zin van de kosmos, de polis, de mens. De vraag is nu wat de parrèsiast toegang verschaft tot deze waarheid. Als we ons, aldus Foucault, afvragen hoe we kunnen weten of iemand waarheid spreekt, stellen we eigenlijk twee vragen. Hoe “weet degene van wie wordt gezegd dat hij een parrèsiastès is, ook zeker dat wat hij meent werkelijk waar is?” Over deze ‘sceptische vraag’ merkt Foucault op dat dit “typisch een moderne vraag (is), die de Grieken volgens mij vreemd was” (Foucault, 2004, p.12). Hij heeft ‘nooit teksten uit de antieke Griekse cultuur’ gevonden waarin de parrèsiast eraan lijkt te twijfelen dat hij over waarheid beschikt. In de Griekse opvatting van parrèsia, zo zegt hij, lijkt er “geen probleem met het verkrijgen van waarheid te bestaan, daar het beschikken over waarheid wordt gewaarborgd door het bezit van bepaalde morele kwaliteiten: als iemand over bepaalde morele kwaliteiten beschikt, is dat het bewijs dat hij toegang heeft tot de waarheid – en omgekeerd” (Foucault, 2004, p.12). De ander vraag is: “hoe weten we of een bepaald iemand waarheid spreekt?” Foucault geeft aan dat deze vraag over het kunnen herkennen van de parrèsiast van groot belang was in de Grieks-

Romeinse samenleving. Deze vraag – zo zullen we nog zien – speelt een zeer belangrijke rol in de crisis van de democratische parrèsia. En bij de behandeling van de socratische parrèsia kom ik terug op dit vraagstuk van de waarheid, en wel in relatie tot de ziel (Foucault, 2011, p.111).

5.2.4 Parrèsia als een van de grondmodaliteiten van het waarheidspreken

Om parrèsia als modaliteit van het waarheidspreken nader te bepalen zet Foucault deze modaliteit af tegen andere “grondmodaliteiten van het waarheidspreken (.) die we in de oudheid aantreffen, maar die we zonder twijfel min of meer verschoven, verkleed en in uiteenlopende vormen terugvinden in andere samenlevingen, ook in de onze” (Foucault, 2011, p. 33/34).

1. Het waarheidspreken van de profeet

Foucault omschrijft de profeet als een bemiddelaar op drievoudige wijze. Hij spreekt niet uit eigen

123

158

naam, maar uit naam van een ander, meestal God. Daarom hoeft hij niet vrijmoedig te zijn, ook al spreekt hij de waarheid. Daarnaast staat hij tussen het heden en de toekomst en onthult hij wat de tijd voor de mensen verborgen houdt. Ook onthult hij niet zonder duister te zijn. De profeet spreekt dus nooit ‘ongezouten de klare waarheid’ (Foucault, 2011, p. 34). De parrèsiast daarentegen spreekt zo helder en zo direct mogelijk, spreekt uit eigen naam en onthult dat wat is. Hij helpt de mensen niet in hun verblinding voor de toekomst, maar wel in hun verblinding voor wat zij zelf zijn. “Precies in dat spel tussen de mens en zijn verblinding, die haar wortels heeft in onachtzaamheid,

zelfvoldaanheid, lafheid of morele nalatigheid, speelt de parrèsiast zijn rol” (Foucault, 2011, p. 35). 2. Het waarheidspreken van de wijze

De wijze, aldus Foucault, is niet de spreekbuis van een ander, maar spreekt uit eigen naam, net als de parrèsiast. De wijze wordt niet gedwongen te spreken, hult zich vaak in zwijgen en spreekt, net als de profeet, vaak in raadselen. De wijze spreekt, in tegenstelling tot de profeet, over wat is, over ‘het zijn van de wereld en de dingen’ (Foucault, 2011, p.36). De wijze geeft nooit concrete raadgevingen, maar hooguit algemene gedragsregels. De parrèsiast daarentegen is niet iemand die zich afzondert en zwijgt, maar iemand die het als zijn plicht ziet te spreken. De parrèsiast spreekt niet in raadselen, maar spreekt zo duidelijk mogelijk. De parrèsiast spreekt ook over wat is, echter niet in zijn

algemeenheid, maar in zijn singulariteit. Hij spreekt over concrete individuen. Hij onthult hen de waarheid over “hun feitelijke situatie, hun karakter, tekortkomingen, de betekenis van hun gedrag en de mogelijke gevolgen van hun beslissingen” (Foucault, 2011, p. 38).

3. Het waarheidspreken van de leraar/technicus

De technicus, aldus Foucault, beschikt over technê, know-how, kennis die vorm krijgt in een praktijk. Scholing hierin vereist dus niet alleen theoretische kennis, maar ook oefening. Denk aan de

geneeskundige, de musicus, de schoenmaker, de timmerman. Deze kennis is verbonden met een lange overlevering. Daarom heeft de technicus in zekere zin de plicht zijn kennis door te geven, de plicht tot waarheidspreken. Dit is de overeenkomst met de parrèsiast. Het verschil is echter dat de leraar geen enkel risico loopt. Hij zet niet de relatie met de ander op het spel. Het waarheidspreken van de leraar verenigt en verbindt. Ook de waarheid van de parrèsiast kan verenigen en verbinden, maar alleen door eerst de relatie op het spel te zetten.

Foucault geeft dus aan dat de parrèsiast geen profeet, wijze of leraar is. Hij spreekt risicovol, uit eigen naam, in alle duidelijkheid en in alle concreetheid. Hij zegt niets over het lot, het zijn of de technê. Daarentegen zet hij “het ware vertoog in van wat de Grieken het êthos noemden” (Foucault, 2011, p. 45).

5.2.5 Parrèsia, moed en gevaar

Zoals gezegd wordt er volgens Foucault alleen gesproken over parrèsia en parrèsiast, als iemand door het spreken van waarheid gevaar loopt. De parrèsiast is dus iemand die risico’s neemt. En omgekeerd is de moed waarmee iemand spreekt, een belangrijke aanwijzing dat de spreker een parrèsiast is. “Als iets de oprechtheid van de parrèsiastes ‘bewijst’, dan is het zijn moed. Het feit dat een spreker iets gevaarlijks zegt ̶ iets wat afwijkt van wat de meerderheid vindt ̶ , is een sterke aanwijzing dat hij een parrèsiastès is” (Foucault, 2004, p.12). Het spreken van de waarheid moet dus

159

risicovol zijn, en wel t.o.v. de ander over wie waarheid wordt gesproken: de relatie met de ander staat op het spel. Juist in het waarheidspreken riskeert de parrèsiast de relatie te ondermijnen die ‘de mogelijkheidsvoorwaarde van zijn betoog’ is (Foucault, 2011, p. 30). Hij loopt het risico dat de ander de relatie verbreekt. Ook moet hij echter onder ogen zien dat hij “de ander kwetst, ergert, boos maakt en bij hem gedragingen uitlokt die tot het extreemste geweld kunnen gaan” (Foucault, 2011, p.30). Het kan gaan om de filosoof die een vorst de waarheid vertelt over de

onrechtvaardigheid van zijn bewind, om iemand die een vriend vertelt dat zijn handelswijze niet deugt of een spreker die in een politiek debat ingaat tegen de heersende mening.

Van de parrèsiast wordt dus volgens Foucault de moed vereist/veronderstelt om ondanks het gevaar de waarheid te zeggen. Parrèsiastische waarheidsconfrontatie veronderstelt echter dubbele moed en zij kan zich alleen voltrekken binnen wat Foucault ‘een parrèsiastisch spel’ noemt, een spel tussen twee partijen met moed: de moed van de een om de riskante waarheid te zeggen en de ‘grootheid van geest’ van de ander (vorst, vriend, volk) om te accepteren dat de ander hem de waarheid zegt en de moed om de krenkende waarheid te accepteren (Foucault, 2011, p.31). Foucault geeft aan dat er met betrekking tot de relatie tussen de parrèsiast en de vorst in de overgeleverde teksten gesproken wordt over het ‘parrèsiastisch contract’. In de klassieke Oudheid speelde dit contract een belangrijke rol in het politieke leven van heersers. Dit contract ziet er als volgt uit: “de vorst, degene die over macht maar niet over waarheid beschikt, richt zich tot iemand die de waarheid weet maar geen macht heeft, en zegt deze: als je mij de waarheid vertelt, het maakt niet uit wat deze waarheid is, zul je niet gestraft worden; zij die verantwoordelijk zijn voor onrechtvaardigheden zullen worden gestraft, maar niet zij die waarheid spreken over die onrechtvaardigheden”(Foucault, 2004, p.27). Dit idee van zo’n contract over het gebruik van parrèsia betreft echter wel parrèsia als een speciaal voorrecht van “de beste en eerlijkste burgers van de stad”. Daarnaast gaat het om “niet meer dan een morele verplichting omdat het iedere institutionele fundering mist” (Foucault, 2004, p.27/28). De parrèsiast neemt dus nog steeds een risico door waarheid te spreken. Maar hoewel hij moedig is, is hij niet roekeloos, niet overmoedig: hij is bedacht op de gevolgen van zijn waarheidspreken. En het ‘contract’ is bedoeld om het risico te beperken. Een belangrijk kenmerk van de crisis van de

democratische parrèsia ̶ zo zullen we nog zien ̶ is dat het voor de parrèsiast op het politieke podium en zijn gehoor niet mogelijk was om met elkaar zo’n contract of pact te sluiten. Foucault spreekt in dit verband over het ontbreken van het ethisch onderscheid124

bij de volksvergadering waardoor zij niet in staat was om de parrèsiast als zodanig te herkennen. En niet alleen bij de politieke, maar ook bij de socratische parrèsia speelt een dergelijk pact een belangrijke rol. Dit stelt Socrates in staat om zijn rol van parrèsiast te vervullen, zoals we bij Foucaults bespreking van de dialoog Laches zullen zien.

5.2.6 Parrèsia en kritiek

Bij het gebruik van parrèsia “komt het gevaar altijd voort uit het feit dat de uitgesproken waarheid de gesprekspartner kan kwetsen of kwaad maken”. De functie van parrèsia “is niet een ander de waarheid te laten zien, maar het uitoefenen van kritiek” (Foucault, 2004, p.14). En dit gebeurt altijd in een situatie waarin de parrèsiast minder machtig is dan degene met wie hij spreekt. Als een

124

160

filosoof een tiran bekritiseert, een burger de meerderheid , een leerling de leraar, dan gebruiken zij mogelijk parrèsia.

Foucault geeft echter aan dat niet iedereen parrèsia kan gebruiken. Meestal vereist dit volgens hem “dat de parrèsiast zich bewust is van zijn afkomst en status” (Foucault, 2004, p.14). Zo vereist democratische parrèsia – het toespreken van de volksvergadering ̶ niet alleen dat men burger is. Hoewel in formeel-juridische zin iedere burger het recht heeft de volksvergadering toe te spreken, moet men “(i)n feite (..) tot de beste onder de burgers behoren en de specifieke persoonlijke, morele en sociale eigenschappen bezitten die iemand het voorrecht geven te spreken” (Foucault, 2004, p.15). Wel zet de parrèsiast dit voorrecht om te spreken op het spel door waarheid te spreken die voor de meerderheid onwelgevallig is. Foucault geeft aan dat Atheense leiders vaak om die reden werden verbannen.

5.2.7 Parrèsia en plicht

De parrèsiast bindt zich aan de waarheid. En ook al draait het om de relatie met de ander, de parrèsiast gaat in de eerste plaats een bepaalde relatie met zichzelf aan: “(L)iever ziet hij zichzelf als waarheidspreker dan als een mens die onoprecht is tegenover zichzelf.” (Foucault, 2004, p.13) De parrèsiast beschouwt het, zo zegt Foucault, als zijn morele plicht om waarheid te spreken. Niemand dwingt hem ertoe, maar hij voelt het als zijn plicht het wel te doen. Hij verkiest “morele plicht boven eigenbelang en morele onverschilligheid” (Foucault, 2004, p.16). Het is een parrèsiastische daad een vriend of vorst te bekritiseren, “in de zin dat het een plicht is een vriend te helpen die zijn fouten niet ziet, of omdat het een plicht tegenover de staat is de koning te helpen een betere heerser te worden” (Foucault, 2004, p.15/16).

Dit zijn de algemene kenmerken van parrèsia in positieve zin, zoals Foucault deze heeft gevonden in de klassieke teksten. Nu behandel ik twee specifieke vormen van parrèsia: de politieke en de socratische.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN