• No results found

DOORWERKING VAN VERDRAGEN

1. DOORWERKING VAN VERDRAGEN:

1.2. DIRECTE WERKING

Directe werking van bepalingen uit een internationaal verdrag betekent dat deze bepalingen rechtsgevolgen in de interne rechtsorde van een verdragsstaat meebrengen.104

       

102G.MAES,De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 47.

103A.D’ESPALLIER,S.SOTTIAUX en J.WOUTERS,De doorwerking van het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap, Antwerpen, Intersentia, 2014, 6.

Prima facie lijkt dit de meest aangewezen werkwijze om aan een verdrag gevolgen te verbinden, gelet op de onnodige tussenkomst van nationale wetgevers.

In de praktijk is het verhaal complexer. Zo heeft een verdrag zelden in zijn geheel directe werking, waardoor voor iedere afzonderlijke bepaling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van directe werking of niet. Ook is de situatie in dualistische landen enigszins anders, daar moet elke bepaling uit het verdrag zijn opgenomen in de nationale wetgeving.

Of een bepaling eveneens directe werking krijgt, is afhankelijk van het oordeel van de rechter.105 Doorheen de jaren zijn wel een aantal voorwaarden ontwikkeld.106 Een eerste en logische vereiste is de gebondenheid van de staat door het Verdrag. Het verdrag moet goedgekeurd en bekendgemaakt zijn. Daarnaast moet het verdrag op internationaal niveau van kracht zijn. Het tweede criterium waaraan het verdrag moet voldoen, is de verplichting dat de bepaling self-executing is. De vereiste vanuit ‘zichzelf uitvoerbaar’ te zijn, bestaat uit twee onderdelen: een objectieve en een subjectieve component. Het subjectieve – en inmiddels volgens bepaalde juristen op de achtergrond geraakte – criterium is gelinkt aan de wil van de partijen.107

Hadden de opstellers van het verdrag de bedoeling om er directe werking aan te verlenen? Hierbij kan het gaan over een expliciete of impliciete wilsuiting.

Een voorbeeld van een niet-uitdrukkelijke wilsuiting is het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.108 Het objectieve criterium is dan weer gelieerd aan de vraag of de bepaling op een voldoende heldere en volledige wijze is geformuleerd, zodat men zich er zonder al te veel interpretatieproblemen op kan beroepen. Naar de bewoordingen van het Hof van Cassatie betekent dit dat deze bepalingen “op zichzelf genomen, zonder enige interne uitvoeringsmaatregelen te vereisen, rechten aan de burger verlenen waar deze zich kan op beroepen voor de jurisdictionele overheden van de Staat waar deze regel van kracht is”.109

MAES stelt in zijn doctoraatsproefschrift dat het niet echt gaat over een

‘objectief’ criterium, vermits heel wat ruimte voor rechterlijke creativiteit voorhanden is.110 In het merendeel van de gevallen is het de rechter zelf die doorheen het proces van interpretatie de norm duidelijk en volledig zal maken.

       

105G.MAES,De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 51.

106 Cass. 21 april 1983, RCJB 1985, 22.

107A.VANDALE enE.CLAES,“Naar een gradueel concept van directe werking van internationaal gewoonterecht” in J. WOUTERS enD.VANEECKHOUTTE,Doorwerking van het internationaal recht in de Belgische rechtsorde, Antwerpen, Intersentia, 2006, 83-109.

108G.MAES,De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 64.

109 Cass. 21 april 1983, RCJB 1985, 22.

Verder is het ter beoordeling van de directe werking van een verdrag interessant na te gaan of in andere verdragen gelijkaardige rechten zijn opgenomen, en welke status zij daar hebben. Ingeval een recht in een andere rechtsbron rechtstreekse werking heeft, dan geldt een vermoeden van directe werking voor dit recht.

1.2.1. THEORETISCHE MODELLEN

Hierboven is gebleken dat het verhaal van de directe werking niet eenvoudig is en niet te miskennen gevolgen heeft in de praktijk. Omwille hiervan zijn een aantal modellen uitgewerkt ter verduidelijking van het theoretische kader. Het verdient aanbeveling even stil te staan bij deze thematiek, gelet op de relevantie ervan voor de doorwerking van het VRPH.

1.2.1.1. Het klassieke model

Dit eerste model deelt de mensenrechten op in twee grote categorieën/generaties:

politieke en burgerlijke rechten aan de ene kant en economische, sociale en culturele rechten aan de andere kant.111

De eerste groep van rechten zijn eveneens gekend onder de benaming

‘afweerrechten’ of ‘grondrechten van de eerste generatie’. De finaliteit van deze vrijheids- en afweerrechten bestaat erin de vrijheid van de mens veilig te stellen tegen de overheid en te verhinderen dat de overheid ongebreideld optreedt en zo de rechten van de mens aantast.112 Traditioneel wordt aangevoerd dat hun inhoud absoluut en onveranderlijk is. De tweede soort van rechten legt positieve plichten op aan de overheid, namelijk het uitvoeren en verwezenlijken van deze rechten, waarbij de inhoud relatief en veranderlijk is.113 De overheid kan immers niet alles voor iedereen tegelijk waarborgen. De realisatie zal dan ook progressief moeten gebeuren. Het verschil met de grondrechten van de eerste generatie is dat het hier voornamelijk gaat over politieke beleidsbeslissingen, onder andere door het vaststellen van maatschappelijke prioriteiten.

       

111M.SEPÚLVEDA,The nature of the obligations under the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights, Antwerpen, Intersentia, 2003, 116-133; S.SMIS,C.JANSSENS,S.MIRGAUX en K.VAN LAETHEM,Handboek Mensenrechten. De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen, Intersentia, 2011, 18.

112G.MAES,De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 3.

113G.MAES,De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 3.

Sinds enkele jaren worden de twee groepen aangevuld met een derde categorie van rechten: de solidariteitsrechten of de collectieve rechten.114 Laatstgenoemde rechten zijn rechten die de gemeenschappen, de groep of de collectiviteit bezit, zoals het recht van volkeren op zelfbeschikking en het recht van een volk om te kunnen genieten van de natuurlijke rijkdommen van de staat. Het is wel van belang deze rechten niet te verwarren met ‘groepsrechten’ die rechten zijn waarover een individu beschikt, maar die enkel kunnen worden uitgeoefend als lid van een groep. Heden zijn de rechten van de derde generatie nog niet voldoende uitgeklaard en daarom nog niet ingesloten in juridisch bindende instrumenten zoals verdragen.115

Lange tijd werkte de Algemene Vergadering van de VN met deze tweedeling.

Tal van redenen werden aangehaald ter verantwoording van het onderscheid.

Vooreerst zou de verwezenlijking van de tweede groep slechts geleidelijk aan kunnen gebeuren, gelet op de kosten. De rechten van de eerste generatie worden – verkeerdelijk – aanzien als minder kostelijk en zijn daarom onderworpen aan de onmiddellijke uitvoering.116 Daarenboven raken de economische, sociale en culturele rechten aan de beoordelingsvrijheid van staten, waardoor de realisatie afhankelijk is van politieke beslissingen.117 Een ander argument ter verantwoording van het onderscheid is de wijze waarop het recht is geformuleerd.

Afweerrechten zijn verwoord als échte rechten, terwijl de tweede groep van rechten eerder de vorm aanneemt van een opdracht voor de overheid. Zij kennen met andere woorden geen inroepbare rechten aan individuen toe.118

De indeling in de ene of de andere groep speelt een belangrijke rol bij de doorwerking in de nationale rechtsordes. Naar luid van de klassieke theorie hebben enkel de burgerlijke en politieke rechten directe werking. Als België zichzelf door een verdrag heeft verbonden tot het respecteren van deze rechten, dan werken deze verdragsrechten meteen door in de Belgische rechtsorde, zelfs al heeft de overheid nog geen initiatief genomen om de nationale of subnationale regelgeving aan te passen. Bijgevolg kunnen individuen deze aanspraken voor een rechterlijke instantie inroepen. Belangrijk om aan te stippen, is het gegeven dat het        

114S.SMIS,C.JANSSENS,S.MIRGAUX enK.VAN LAETHEM,Handboek Mensenrechten. De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen, Intersentia, 2011, 18.

115S.SMIS,C.JANSSENS,S.MIRGAUX enK.VAN LAETHEM,Handboek Mensenrechten. De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen, Intersentia, 2011, 18.

116R. TRAUSTADÓTTIR,“Disability studies, the Social Model and Legal Developments” in O.M.

ARNARDÓTTIR enG.QUINN (eds.), The UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities.

European and Scandinavian Perspectives, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2009, 70.

117G.MAES,De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 5.

118G.MAES,De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 5.

non-discriminatiebeginsel behoort tot de categorie van de afweerrechten en aldus directe werking heeft.119

Het stringente onderscheid tussen beide groepen van rechten wordt de laatste jaren meer en meer gecontesteerd, mede gelet op de grote gevolgen die het teweegbrengt. Volgens sommige auteurs doet het afbreuk aan de basiskenmerken van mensenrechten, namelijk dat ze ondeelbaar en van elkaar afhankelijk zijn.120 Bijgevolg zijn alle mensenrechten van gelijke waarde en kunnen ze niet in een hiërarchische volgorde worden geplaatst, noch kunnen staten beslissen welke mensenrechten ze al dan niet beschermen. Zo zijn de economische, sociale en culturele rechten niet ondergeschikt aan burgerlijke en politieke rechten: “Human dignity is indivisible, and its preservation can be neither sought nor attained by the superficial division between civil and political rights, and economic, social, and cultural rights”.121 Het hanteren van de verschillende ‘generaties’ wekt de indruk dat nieuwe generaties mensenrechten de oudere generaties onnodig maken. Het verwijzen naar generaties zou ook het misverstand kunnen creëren dat er wordt gesproken van een tweede generatie van grondrechten omdat de vorige generatie al gerealiseerd zou zijn.

Daarenboven vereisen de economische, sociale en culturele rechten eveneens een kordate aanpak die verder gaat dan loutere beleidsvoering. Een ander argument is het feit dat een mensenrecht nooit uit enkel een negatieve verplichting kan bestaan, maar steeds positieve elementen insluit.122

       

119B.G.FLÓVENZ,“The implementation of the UN Convention and the Development of Economical and Social Rights as Human Rights” in O.M.ARNARDÓTTIR enG.QUINN (eds.), The UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities. European and Scandinavian Perspectives, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2009, 268.

120S.SMIS,C.JANSSENS,S.MIRGAUX enK.VAN LAETHEM,Handboek Mensenrechten. De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen, Intersentia, 2011, 17.

121S.SMIS,C.JANSSENS,S.MIRGAUX enK.VAN LAETHEM,Handboek Mensenrechten. De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen, Intersentia, 2011, 17.

122Committee on Economic, Social and Cultural Rights, General Comment No. 9. The domestic application of the Covenant, 1998, U.N. Doc. E/C.12/1998/24, § 10;I.E.KOCH,“From Invisibility to Indivisibility: The International Convention on the Rights of Persons with Disabilities” in O.M.ARNARDÓTTIR enG.QUINN (eds.), The UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities. European and Scandinavian Perspectives, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2009, 70-72; A.ALEN enK.MUYLLE, Handboek van het Belgisch Staatsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 68.

1.2.1.2. Het Model Alen en Pas

Ook Belgische auteurs hebben de tweedeling bekritiseerd.123 Zo lanceerden Alen  en Pas een alternatief model waarbij de mate van de directe werking afhangt van de mate waarin een bepaalde verdragsstaat zich heeft gebonden.124 Hoe meer appreciatiemarge een bepaling aan een verdragspartij geeft, hoe minder directe werking deze heeft. Economische, sociale en culturele rechten zullen weliswaar in mindere mate directe werking hebben dan de klassieke afweerrechten, maar ze hoeven niet automatisch van de directe werking te worden uitgesloten. De harde kern van deze rechten, waaraan in geen enkel geval verzaakt kan worden, valt ontegensprekelijk onder de theorie van de directe werking.