• No results found

Van Woord tot Woord De duivel en de dood

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 37-40)

Marlies Philippa

Pierlala lei in de kist, al met zijn billetjes bloot; en niemand die het beter wist, of Pierlala was dood.

Het oude jaar is heengegaan met de maand december: de maand van Zwarte Piet en de (Zweedse) kerstbok, maar ook de maand dat het jaar sterft, de maand van de dood. De dood is een droevige zaak, vol geweeklaag en gehuilebalk. Iemand die vroeger gehuurd werd om bij een lijk te schreien, heette een huilebalk. Ook zijn hoed kreeg die naam. Dat was een hoed met een heel brede rand, die het gezicht van de drager kon verbergen. Lijkwagenkoetsiers hebben nog lang huilebalken gedragen.

De gang naar het henen

Wie doodgaat, die sterft of overlijdt. De doo- in het woord dood is van dezelfde stam als de -dw- in verdwijnen. Bij de dood verdwijnt het leven. Sterven hoort bij star.

Sterven is het stijf, het star worden van het lichaam. Overlijden is een wat plechtiger

woord dan sterven of doodgaan, ook wat dieper of hoger. Lijden was vroeger gewoon ‘gaan’. Overlijden betekende overgaan in een andere toestand of in een ander bestaan.

De overledenen zijn heengegaan. Heengaan is een oud woord. In het

Middelnederlands al betekende henenganc ‘dood’, evenals de Oudengelse varianten

heononsiþ, hingang en hinsiþ. Ook het Middelnederlandse henenvaert had de

betekenis ‘dood’. Een henencleet was een doodskleed, een lijkwade. In het

Oostnederlands en het Middelnederduits was henne het woord voor heen. Hennekleed schijnt gewestelijk nog steeds voor te komen. De oostelijke benaming voor Atropa

belladonna is henneblome of doodskruid. De Middelnederduitse hennevart kan men

vergelijken met onze henenvaert. Verder was een henbedde in het Middelnederlands een doodsbed en betekent hennekost in het Westfaals ‘laatste avondmaal’.

Hunnen geen henne

In zijn boek De dood onder ogen schrijft Ruud Spruit op bladzijde 8: ‘Hune in

hunebed heeft niets te maken met de hunnen, zoals werd verondersteld, maar alles

met Henne of Henna, de Oudfriese naam voor de dodengod, die beter bekend is als de Germaanse god Wodan. De naam Henne is ook terug te vinden in termen als hennekleed (doodskleed) en Magere Hein’. Het enige dat klopt in deze zin is, dat er - in de realiteit althans - geen verband kan hebben bestaan tussen hune- en de Hunnen. Daarvoor is het tijdverschil te groot.

doordat het hetzelfde woord is als heen ‘hiervandaan’. Het is geen zelfstandig naamwoord en het komt in de betekenis ‘dood’ steeds voor in samenstellingen als hierboven genoemd.

De verbintenis tussen henne en hunestamt uit een hypothese van 1844, die opgeld heeft gedaan tot in het eerste decennium van deze eeuw. Waar hunein hunebed precies vandaan komt, is nog steeds niet zeker. Uit sommige bronnen (uit het vorige

millennium) zou men kunnen opmaken dat een deel van de Franken en de Saksen

Hunen (of Hunnen) werd genoemd. De jongste hypothese voor het verklaren van hune- gaat ervan uit dat er in Drente een overlevering bestond, die monumenten uit

de oudheid zoals de hunebedden en de Hunenschans aan deze oude Germaanse stam toeschreef. Deze hypothese is even waarschijnlijk of onwaarschijnlijk als die welke zegt - deze verzin ik even zelf - dat de Drenten het volk der (Aziatische) Hunnen kenden uit de sagen over de botsingen tussen Hunnen en Goten en dat ze aan dit woeste, vreemde volk hun prehistorische monumenten toekenden.

Dood en Duivel; gravure van H. Wierinck, eind 16e eeuw.

Hein en Piet

In het Middelnederduits bestaat het bijwoord henne ‘heen’ en het vrouwelijke zelfstandig naamwoord henne ‘hen’ (kip). Er is ook nog een mannelijk zelfstandig naamwoord henne ‘nar, gek’. En hierbij moet ik denken aan de naam Henne, een verkorte vorm van Hinrik en dus direct te vergelijken met onze Hein. Behalve Magere

Hein of Vriend Hein ‘de dood’ kennen we ook Heintje Pik ‘de duivel’. Ik kan niet

nalaten een parallel te zien met een andere persoonsnaam, Piet: Pietje de Dood, de

kwade Pier, Piet de smeerpoets, Zwarte Piet, Pietje Pek.

Veel voorkomende namen als Piet en Hein waren in de late middeleeuwen en in de rederijkerstijd geliefde duivelsnamen. In een esbattement uit Mechelen van 1620 zijn de spelers: Droncken Claes, Felle Griet, Heyn de Duyvel en Meester Steven.

Zwarte Piet als begeleider van Sinterklaas vertegenwoordigt de duivel naast de

heilige, de boze demon naast de goede geest. Hij is zwartgeblakerd door het vuur van de hel, waar hij de kwade zielen in zijn zak naar toe brengt al rammelend met

zijn ketens. Ook de Zweedse kerstbok (bokkepoten!) en de zwartepiet in het kaartspel zijn personificaties van de duivel.

Omdat duiveltjes vaak in kluchten optraden, waren het dikwijls eerder een soort narren dan echt boosaardige wezens. Vandaar het Nederduitse henne

17

en in onze taal toevoegingen als snot of lut bij Piet(je).

Anderzijds kon er een overgang optreden van de duivel naar de dood, beide boze geesten uit de onderwereld. Dat is pas gebeurd na de periode van de dodendans, want zinspelingen op de duivel komen in de dodendans nog niet voor. Wel zijn er

parallellen tussen de twee: de duivel is tweeslachtig en de dood ook. De laatste zegt in een verhaal over twee meisjes dat zij zijn bruiden zijn, terwijl hij een abt zijn bruidegom noemt. Holbein lijkt de dood soms door meer dan één figuur te verbeelden. Dat zou te maken kunnen hebben met de voorstelling van het boze beginsel door verschillende duivels.

Mijn verklaring voor de herkomst van de zegswijzen Magere Hein en Pietje de

Dood is dus, dat ze afgeleid zijn van duivelsnamen. Hein en Piet zijn soms de Dood

en soms de Duivel. Maar Pierlala is beide: de duivel en de dood!

Het Lyrisch Lab

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 37-40)