• No results found

De leek en het verboden woord Harry Cohen - Brussel

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 175-178)

Ik kom uit een net gezin. Als kinderen mochten we wel lallen zeggen, maar niet

lullen. Vreemd eigenlijk, want het ligt toch voor de hand dat die twee woorden van

dezelfde voorvader afstammen. Van zulke argumenten wist ik toen echter nog niet af en in elk geval zouden mijn ouders er niet voor gezwicht zijn. Mijn etymologisch inzicht deed er voor hen helemaal niet toe, dat van de buren des te meer.

Over lullen was dus geen discussie mogelijk, maar er waren veel subtielere gevallen. Met woorden als verleiden en onschuld moest je ook heel voorzichtig zijn want een dubbelzinnigheid zit in een klein hoekje. Zelfs schaamte was riskant; van daar was het immers nog maar een klein sprongetje naar schaamdelen. Op zichzelf een keurig woord, maar er waren nu eenmaal onderwerpen waarop je geen toespeling mocht maken, ook niet in het nette.

Andere zeden

De tijden zijn veranderd. In de jaren zestig was schokkende taal in en je raakte telkens bij de trend ten achter, hoe vuil je ook bekte. Dat is ook weer overgedreven en we hebben er zelfs iets goeds aan overgehouden. Sindsdien kun je namelijk allerlei dingen bij hun naam noemen waar je vroeger bij daglicht niet eens aan denken mocht. Intussen is weer een nieuw taboe gegroeid. Tegenwoordig moeten we oppassen voor het kwetsen van ‘groepen’, zoals Surinamers, aidspatiënten en vrouwen. Ook nu is het weer zaak de ontwikkeling nauwkeurig bij te houden. In mijn jeugd mochten de kinderen van tactvolle buren het woord jood niet gebruiken als ik erbij was, hoogstens

israëliet. In een meer recent verleden was het beledigend om negers als zwarten aan

te duiden; nu is het bijna andersom. De homo's (♀ en ♂) hebben het heel slim aangepakt. Die zijn woorden als pot en flikker zelf gaan gebruiken, en nu zijn het trotse strijdnamen. Een echte geuzenstreek!

Je moet je taalkundige voelhorens dus wel voortdurend uitgestoken houden, anders sta je zó op iemands minderheidstenen. Gelukkig zijn er woordenboeken die bij elke nieuwe druk de laatste stand aangeven. Althans, zo was het tot nu toe, maar er zijn mensen die het anders willen. Zo vindt de heer Stein, voorzitter van de Stichting Bestrijding Antisemitisme (Stiba), dat het afgelopen moet zijn met dat onbeperkte geboekstaaf van denigrerende uitdrukkingen en woordbetekenissen. Hoe hij deze materie wèl geregeld wil hebben, is niet duidelijk, want in elke publikatie verandert hij een beetje van koers. We zullen proberen hem op de voet te volgen.

In zijn eerste artikel over dit onderwerp (NRC 14-2-87) keert Stein zich in hoofdzaak tegen de vermelding van voor joden krenkende uitdrukkingen in een boekje over het Scheveningse dialect van een halve eeuw geleden. In het voorbijgaan krijgen echter ook enkele ‘gewone’ woordenboeken een veeg uit de pan, in het bijzonder Van Dale.

produkten van de Nederlandse woordenboekmakers eens te toetsen aan de bepalingen waarmee ons strafrecht in 1971 is uitgebreid (beledigen van groepen, aanzetten tot discriminatie e.d.).

In een tweede artikel (NRC 10-3-87) zet Stein uiteen dat zijn dreigement alleen woordenboeken geldt; antisemiti sche passages in werken van Shake-speare, Multatuli en Solzjenitsyn dienen ongemoeid te worden gelaten. (Fassbinder hoort, zoals intussen gebleken is, om de een of andere reden niet in dit rijtje thuis.) Tegenover de

woordenboekmakers is Steins houding hier veel genuanceerder dan enkele weken eerder. Hij richt zich alleen nog maar tegen degenen die verzuimen ‘de gewraakte uitlatingen stelselmatig als discriminatoir aan te merken’ of ‘geen afdoende definitie van Jood aangeven te midden van de scheldwoorden.’

Nieuwe koers

Dat klinkt redelijk, en de voorwaarden voor een compromis lijken nu aanwezig te zijn. Het artikel bevat echter een passage die duidelijk een nieuwe frontverandering aankondigt. Daar gaat het plotseling niet meer om krenken of discrimineren, maar om een historische zonde: de tegenwoordige woordenboekmakers legitimeren de taal van het antisemitisme. Dit nieuwe gezichtspunt wordt geïntroduceerd met een duistere onheilsboodschap die in de donderpreek van zo'n ouderwetse, over zijn beeldspraak struikelende dominee niet zou misstaan: ‘Erkenning van de taal der verguizing is het zaad van de haat een stem geven.’

In een derde artikel (Onze Taal, juli/augustus 1987) wordt deze koerswijziging geconsolideerd. Zeker, er wordt nog wat nageprutteld over het ‘nodeloos kwetsende’ van het ene woordenboek en het ontbreken van commentaar in het andere, maar dit alles is nu duidelijk bijzaak geworden: ‘Ging het om scheldwoorden in de

gebruikelijke zin, dan zou het voor ons een volstrekt oninteressante discussie zijn.’ De nieuwe beschuldiging aan het adres van de Nederlandse woordenboekmakers is van een heel ander kaliber. Zij zouden meewerken aan een mythe-overdracht die de grondslag voor alle jodenvervolgingen vormt.

Wie een dergelijke redenering kan volgen, mag opstaan en het zeggen... Nee, u natuurlijk niet, meneer Croiset, u behoort juist te zitten. Maar in ernst, wat moeten we aan met mensen die zich door lexicografische naslagwerken beledigd,

gediscrimineerd en zelfs lijfelijk bedreigd voelen? Met ‘we’ bedoel ik niet de woordenboekmakers en andere neerlandici. Hun standpunt is helder en bondig uiteengezet door redacteur Van der Spek (Onze Taal april 1987).

Ik denk veeleer aan mensen als u en ik, aan de grote massa van

woorden-boekgehruikers. Alles wat wij willen, is neutrale informatie (‘zakelijke berichtgeving’, zoals het in een van de

77

hierboven bedoelde wetsartikelen heet) over de betekenissen van woorden en zegswijzen. Alle betekenissen natuurlijk, ook de onnette, de minachtende en de kwetsende. Ook de haatzaaiende.

Labels

Dit is de plaats om iets te zeggen over de labels waaraan Van der Spek terecht veel aandacht besteedt. Onder label verstaat men in woordenboekkringen een aanduiding omtrent de categorie waartoe een woord of uitdrukking behoort. Zo vinden we bij Van Dale onder andere aardrijkskundige term, Amerikaans, Bargoens, bijbelse

uitdrukking, dieventaal, eufemisme, gallicisme, gemeenzaam, handelsterm, kindertaal, minachtend, neologisme, ouderwets, schrijftaal, spottend en in verheven stijl.

Van der Spek ziet die labels als een middel waarmee de woordenboekmaker zich van zijn verantwoordelijkheid kwijt. Ik deel deze zienswijze niet (voor mij vormen dergelijke aanduidingen gewoon een onderdeel van het bij elk trefwoord verstrekte informatiepakket) maar ik ben het met hem eens dat labels een tegenwicht kunnen vormen wanneer minder vleiende uitdrukkingen een zeker onbehagen oproepen bij bepaalde groepen (of althans bij degenen die zich als hun vertegenwoordigers opwerpen). Ook bij Van Dale schijnt men er zo over te denken; in elk geval is het commentaar bij het trefwoord jood sinds de jaren dertig gegroeid van enkele woorden tot een verhaal van vijf regels. De heer Stein is daar nog lang niet tevreden mee, maar alweer, hij zegt niet wat hij dan wèl wil. Wel geeft hij in zijn derde artikel aan hoe de ‘afdoende definitie’ van jood volgens hem zou moeten luiden, maar deze tekst is alleen al door zijn breedvoerigheid (37 woorden) onbruikbaar voor een algemeen woordenboek.

Griezelige toon

Er zijn echter zwaarder wegende redenen om Steins aanbevelingen te negeren. De pressie tot ‘zuivering’ van onze woordenboeken komt, zoals Van der Spek al heeft opgemerkt, niet alleen van joodse zijde. Het toegeven aan de eisen van één groep zou waarschijnlijk een lawine-effect hebben waardoor alle als negatief ervaren materiaal in de loop van enkele drukken zou verdwijnen. Als we op die manier proberen lief voor elkaar te zijn, verliezen onze woordenboeken een flink stuk van hun waarde.

Op deze tegenwerping heeft Stein zijn antwoord klaar. Wie zijn actie met die van andere groepen vergelijkt, gaat naar zijn mening volledig voorbij aan ‘de diep ingrijpende specificiteit van de joodse problematiek’. Ja, zo lust ik er nog wel eentje. Elke groep waarover de volksmond - en dus het woordenboek - negatieve dingen zegt, is uniek door de afschuwelijkheden die zijn leden van hun medemensen hebben

denkt dat de ene groep schonere handen heeft dan de andere, moet maar eens Numeri 31:17-18 of I Samuel 15:3 opslaan.

Zo kunnen we het ene argument na het andere onder de loep nemen, maar het ziet er niet naar uit dat discussie de partijen nader tot elkaar zal brengen. Gelukkig worden onze woordenboeken in hun huidige gedaante door recht en rechtspraak beschermd. Maar er zijn nu eenmaal altijd actievoerders die zich wel op de wet beroepen als hun dat goed uitkomt, maar vervolgens de rechterlijke beslissingen aan hun laars lappen wanneer de strekking daarvan hun niet zint. Tot dat slag schijnt ook de heer Stein te behoren; in de nadagen van de Fassbinder-affaire liet hij althans weten: ‘Na een reeks onaanvaardbare vrijspraken en seponeringen bij het aanvoeren van keiharde gevallen van antisemitisme was de bezetting van het Rotterdams toneel onvermijdelijk.’ (NRC 27-11-87). Oudere woordenboekliefhebbers komt deze toon bekend voor - griezelig bekend.

God, pot en dikke shit

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 175-178)